NATIONALE TROTS VAN FRANKRIJK.
COMPAGNIE GÉNÉRALE TRANSATLANTIQUE.
De vloot van de Franse marine was in 1805 in de zeeslag bij Trafalgar verslagen door de Engelsen onder bevel van Horatio Nelson en had daarna geen moeite meer gedaan om de vloot op te bouwen. De Franse marine stelde zodoende niet veel voor in de eerste helft van de 19e eeuw.
Keizer Napoleon III was van plan na de misser van de Krim, de vloot opnieuw op te bouwen. Hij bestelde de eerste oorlogsschepen met ijzeren bepantsering en hij richtte met een flinke overheidssubsidie Transat op. Dit moest een pakket- en passagierslijn worden die met eigen schepen op de Verenigde Staten, West-Indië en Mexico zou varen.
Transat zou meer een nationale trots zijn dan een handelsmaatschappij. Het waren de broers Emile en Isaac Péreire die al enkele jaren geprobeerd hadden om een trans-Atlantische rederij op te richten, maar dat steeds op niets uit. Ze waren al eigenaars van veel spoorwegmaatschappijen en maakten deel uit van veel Franse industriëlen die onder leiding van Napoleon III aan grote bedrijven begonnen. Ze kregen uiteindelijk een herkansing met de zorg voor het transport van de post naar Noord-Amerika, en dat deden ze goed. Hun eerste twee schepen waren de Washington en de Lafayette. Het waren schepen van iets meer dan 3200 registerton, wat de maximale capaciteit van de haven van Le Havre was.
In 1862 twee jaar eerder dan gepland, kwam de "Louisiana' in de vaart op de lijn naar Mexico.
In 1864 werd de postdienst naar New York ingehuldigd met de 'Washington', waarna de schepen 'Frankrijk' en 'Keizerin Eugenie' in de vaart kwamen. Schepen van 100 meter lang en nog steeds uitgerust met schoepenraderen. Drie jaar later werden ze aangepast op schroefaandrijving wat het kolenverbruik aanzienlijk verminderde. Ze lieten de schepen bouwen op de door hun verworven grond bij Saint-Nazaire bij de door hen opgerichte werf Chantiers et Ateliers de Saint Nazaire.
De economische situatie verslechterde en de broers moesten in 1868 aftreden. Het was allemaal het gevolg van de crisis tussen Frankrijk en Mexico waardoor de inkomsten terug liepen. Voor hun vertrek probeerden de broers nog een lijn op te zetten tussen Panama en Valparaiso om de verliezen te compenseren, maar dit bleek een fiasco.
(ss. 'Ville-du-Havre'.)
De Frans-Duitse oorlog van 1870 en het onzekere begin van de Derde Republiek hebben het verkeer en de winst van de trans-atlantische lijn verder verminderd, terwijl de concurrentie toenam. Het vertrouwen werd langzaam herboren en een nieuwe dienst werd opgezet met een van de vlaggenschepen van de New Yorkse vloot; de 'Ville-du-Havre'. Zij zonk tijdens de oversteek in november 1873, waarbij 226 opvarenden het leven lieten. De situatie was catastrofaal en de broers werden terug geroepen om het bedrijf te leiden in 1875. Dat jaar overleed Emile en zijn broer Isaac en zijn zoon Eugene namen de leiding in het bedrijf. Ze breiden de activiteit uit door het vrijwel ontbreken van concurrenten om in 1879 een dienst in de Middellandse Zee tussen Marseille en Algiers te openen. In dat jaar werd het bedrijf een naamloze vennootschap.
Tussen 1880 en 1904 vonden er veranderingen plaats, men besloot actuelere schepen te gaan bouwen. De eerste, in de wacht gezet was de 'stad New York', wordt uiteindelijk onder de naam 'Nomandie' in gebruik genomen en snel daarna omgedoopt tot 'La Normandie'. Een schip van 145 meter lengte en 6.500 brt, was vooral een innovatief schip. Het is het eerste lijnschip van het bedrijf dat is uitgerust met elektrische verlichting en promenadedekken.
Tegelijker tijd was er behoefte om de postcontracten van 1861 te vernieuwen voor het verstrijken ervan in 1885. De rederij verkreeg het contract in 1883, op voorwaarde dat ze zich snel zou uitbreiden met vier hogesnelheidslijnen met meer dan 15 knopen.
Deze schepen werden de 'La Champagne', 'La Bourgogne', 'La Gascogne' en de 'La Bretagne'.
Maar ook andere rederijen, zoals de White Star Line en de Iman Line brachten grotere en snellere schepen in de vaart. Het buurland Duitsland bracht de 'Kaiser Wilhelm der Grosse' in de vaart.
De late jaren 1890 waren niet gunstig voor het bedrijf. De Spaans-Amerikaanse oorlog bracht een economische crisis. Frankrijk werd geteisterd door een cholera epidemie en diverse scheepsrampen, zoals het zinken van de 'La Bourgogne' in 1898, waarbij 568 slachtoffers vielen.
In 1904 kreeg het bedrijf een nieuwe leiding van Jules Charles-Roux. Nieuwe schepen werden gebouwd met meer de nadruk op luxe voor de passagiers.
De 'La Provence' wist de Blauwe Wimpel te behalen door het Duitse schip de 'Deutschland' te verslaan.
Draadloze telegrafie werd ingevoerd waardoor de rijke passagiers met het vaste land konden communiceren en hun beursberichten konden ontvangen.
Tegelijker tijd begon het bedrijf zich ook meer toe te leggen op het vervoer van goederen en werden vrachtschepen in gebruik genomen, op de lijn naar Noord-Afrika, New York en Midden-Amerika.
In 1912 nam het bedrijf een nieuw schip in gebruik; de 'France', toen het eerste schip met vier schoorstenen, met een lengte van 210 meter en een snelheid van 24 knopen.
Door haar luxe aankleding kreeg het schip de bijnaam "het Versailles van de zeeën".
Om de minder gegoede passagiers te gemoed te komen bracht het bedrijf in 1908 twee nieuwe schepen in de vaart; de 'Chicago' en in 1911 de 'Rochambeau'.
In de zomer van 1913 werd een nieuwe postconventie ingesteld, waarin werd opgeroepen tot de bouw van drie nieuwe liners vóór 1932. De eerste was de 'Paris' dat men voor 1916 in vaart wenste te brengen maar de komst van de Eerste Wereldoorlog deed dit vertragen.
Bij het uitbreken van de WO-I in augustus 1914, werd de activiteit van het bedrijf stil gelegd. Schepen in buitenlandse havens kregen opdracht om daar te blijven. Veel Amerikanen wenste het land te verlaten en Transat neemt het besluit om op eigen risico twee schepen in te zetten voor de overtocht; de 'Chicago' en de 'France'.
De stopzetting van de activiteiten was van korte duur en de postdienst wordt gehandhaafd. De 'France' wordt opgelegd terwijl kleinere schepen de lijnen onderhouden.
Zevenendertig schepen werden door de regering gevorderd voor militaire operaties, wat 2/3 van de vloot was. De oorlog leidde tot een groot aantal verliezen voor het bedrijf. Vooral de duikbootoorlog heeft een zware tol geëist. Direct na het einde van de oorlog werd aan een kostbaar wederopbouwprogramma begonnen met name het plaatsen van nieuwbouworders in Engeland.
In 1927 wordt de Île-de-France' in gebruik genomen, een lijnvaartschip dat iets groter was dan de 'Paris', maar werd gemoderniseerd. het schip werd zelfs uitgerust met een watervliegtuigkatapult, zodat de post eerder aan kon komen dan het schip. De bijzonder luxe uitvoering gaf het schip de bijnaam "Rue de la Paix de l'Atlantique" bij het publiek.
Bij het begin van de Tweede Wereldoorlog in 1939 werd het bedrijf opgeroepen om deel te nemen aan de oorlogsinspanningen. Voor de veiligheid werden de schepen als de 'Normandie' en de 'Île-de-Franse' gestationeerd in de haven van New York.
Het nieuwe regime dat samenwerkte met de Duitse bezetter ontsloeg het toenmalige bestuur, waarmee het begin van de enorme schade in het bedrijf begon.
De 'Champlain' liep op een mijn en explodeerde. Niet alle schepen vielen onder het Vichy-regime. De 'Normandie' verblijvend in New York werd sterk in de gaten gehouden uit angst voor sabotage. Ze werd door de Amerikanen gevorderd na de aanval op Pearl Harbour voor de oorlogsinspanningen, maar brandde in 1942 in de haven van New York af.
Aan het einde van de oorlog kwam het vooroorlogse bestuur terug en kon de schade worden opgemaakt. Van de passagiersschepen was alleen de Île-de-France nog over. Ook de 'Paris' ging kort voor het einde in vlammen op.
In totaal verloor Transat 13 lijnschepen en 40 vrachtschepen, 2/3 van de vloot lag op de zeebodem.
Na het einde van de WO-II werd begonnen met de wederopbouw van het bedrijf. Schepen die nog konden drijven werden opgeknapt. Om het verlies van de 'Normandie' te vergoeden kreeg het bedrijf de "Europa' van de VS, dat van de Duitsers in beslag was genomen.
Om het verlies van de vrachtschepen te vervangen, heeft Transat met name totaal 32 Liberty-schepen geborgen.
De Franse staat was ook betrokken bij de wederopbouw van het bedrijf en vooral de havens voor het vrachtvervoer.
Ondanks alles verouderde de vloot van Transat en veel van haar schepen werden gesloopt, maar Frankrijk liet haar 'trots' niet in de steek en besloot de rederij een nieuw schip te geven.
Het lijnschip 'France' werd door president Charles de Gaulle in 1960 te watergelaten en in 1962 in de vaart gebracht. Het schip was groot en snel, met een snelheid van 30 knopen, en kon concurreren met de Engelse 'Queen-schepen', maar niet tegen het steeds meer opkomende vervoer door de lucht van passagiers.
Het bedrijf begon zich steeds meer toe te leggen op het vrachtvervoer.
In september 1974 maakte de 'France' haar laatste oversteek en werd eind oktober van dat jaar buiten dienst gesteld. Ze was het laatste passagiersschip van de rederij.
De laatste uren van het bedrijf naderden en ze wijde steeds meer aandacht aan het vrachtvervoer. In december 1973 werd bij discreet de Compagnie Générale Maritime opgericht en vervielen alle Transat aandelen aan deze nieuwe maatschappij.
In 1996 fuseerde de CGM met Compagnie Maritime d'Affrement en werd CMA-CGM een van 's werelds grootste zeevrachtvervoersbedrijven.