zondag 13 juli 2025

JAVA. TWEEDE DEEL 1934. (DEEL 6)

 

JAVA IN DE KOLONIALE PERIODE

GEZIEN DOOR EEN NEDERLANDER.

                                           DEEL 6.

JAVA.....


                               IV. LAND- EN TUINBOUW. (VERVOLG 1.)

SAWAH EN TEGALAN.

Van een eenvoudige hut van de tukang deres in het onontgonnen bergterrein naar de goed verzorgde sawa's in de vlakte, is een treffende overgang.
De Javaan oefent zijn landbouw uit op zo geheten natte en droge gronden (sawa en Tegalan); dat het hoofdproduct, de rijst, in de regel op de kunstmatig bevloeide sawa's wordt aangeplant; en dat de overige veldproducten bekend onder de verzamelnaam paldwidja, welke ook als zo geheten "tweede gewassen" na de rijstoogst op de sawa's worden verbouwd.
Maar ook bleek uit eerdere beschrijving, welk een levensvreugde de miljoenenbevolking van Java weet te putten uit het planten, verzorgen en oogsten van het "voedsel, dat nooit verveelt" zijn rijst, die met alle variaties van sappig geelgroen tot schitterend goudgeel getint kleed, de onafzienbare velden bedekt; hoe innig het lief en leed van de Javaanse tani (landbouwer)  is samengeweven met zijn uitgestrekte padi-velden, zijn spiegelende bergterrassen, zijn ploegende buffels en zijn allerwegen de sawa's doorsnijdende waterleidingen.

AMA PUTIH.

Ook werd eerder een indruk gegeven van de voortdurende zorg, nodig om de sawa's te beschermen tegen insecten, walang sangit (rechts) en de gevederde en viervoetige rovers, waarbij nog gezwegen wordt van de talrijke soorten larven, rupsen en engerlingen, die op de sawa-arbeid van de tani vrijbuiten.
Toch is er onder deze parasieten nog een, wel is waar niet bijzonder schadelijk, maar toch zeer merkwaardige, welke zijn typische levenswijze beschrijving verdient. 
Een zachtgroen waas ligt over de kortgeleden aangeplante rijstvelden, Veel werk vereist de aanplant in deze periode niet; en toch lopen hier en daar verschillende groepjes desabewoners over de galangans, toezicht houdende over groepjes jonge eenden die bedrijvig tussen de de rijstplantjes heen en weer schieten. 

Zij bezien hun wijde zwembassin heel wat opgewekter dan hun hoeders. Want wat voor de jeugdige snatervirtuozen als een traktatie geldt, was juist het schrikbeeld van de sawa beheerders. De ama putih  (Ama noemt de Javaan, alles wat aan de veldgewassen nadeel toebrengt, zoals insecten, meeldauw, schimmels, sprinkhanen, muizen enz. Putih, wit). was in de sawa geconstateerd, en alhoewel deze larve nu niet bepaald vernietigend op de aanplant werkt, zijn de achterstand in de groei van het gewas en enige vermindering van de oogst, welke er door veroorzaakt worden, al erg genoeg.
De nauwlettende levensvoorwaarden van de larve maken echter de bestrijding van deze plaag vrij gemakkelijk. ( de larve van de Nymphula depunctalis , het witte rijstmotje.)

 Het worpje dat nog geen volle centimeter lang is , heeft ter weerszijden en paar bundeltjes uiterst fijne draadjes, welke voor de ademhaling onderwater dienen; en wanneer de draadjes uitdrogen, sterft de larve aan gebrek aan zuurstof binnen 24 uur.

Haar eerste werk is dan ook een kokervormig huisje te bouwen door de top van een rijsthalm af te knagen en deze tot een cylindertje op te rollen, waar de larve alleen met kop en pootjes uitsteekt.    


Aldus ingekapseld klautert zij langs de achterzijde  van de bladeren van de rijsthalmen en vreet daar het bladgroen geleidelijk weg. Aan de lange witte strepen, die daardoor ontstaan, dankt de plaag haar naam ama putih.
Ten einde de ademhalingsorganen steeds vochtig te houden, moet in het kokertje uit de aard der zaak altijd water zijn; zodra dit echter na een paar dagen begint op te drogen, laat de luchtacrobaat zich naar beneden vallen, komt dan in het sawa water terecht, en klautert, zodra het kokertje met water is verzadigd, weer tegen een rijsthalm op. In een aangetast veld zal men altijd tal van kokertjes drijvende op het water aantreffen. Door met sapu lidi's, een bezem van samengebonden palmbladnerven, over de halmen te strijken, valt ook de rest van de larven naar beneden, die met graagte door de jonge eenden worden opgegeten. Een andere bestrijdingsmethode bestaat in het droog leggen van de sawa gedurende een drietal dagen, waarna alle larven door de droogte te gronde gaan.

DE TABAKSBOUW.

Behalve de rijst verdient nog een gewas de aandacht, dat echter slechts in enkele weinige gebieden algemeen geplant wordt: de tabak.
Zodra op de hellingen van Gunung Sumbing, Gunung Sindara en Gunung Prahu in Kedu en Banjumas de rijstoogst binnen is, eist de tabak de zorg op. In deze gebieden wordt de tabak niet alleen op de sawa's, maar ook veelvuldig op de droge gronden verbouwd.
Reeds zijn met bijzondere zorg de kweekbedden omgewerkt, en als na enkele weken de jonge tabaksplantjes voldoende zijn opgeschoten, ziet men ze, netjes in een rij en gelid geplant, op de velden verschijnen, al in de eerste dagen tegen felle zonnestralen beschermd door een of ander droog schutblaadje. Maar al spoedig hebben zij deze beschutting niet meer nodig, en zijn de grappige kleine gele en bruine hoedjes door de forse en rijzige opgroeiende tabaksplanten verdrongen.

En dan is het een lust om te zien hoe de tabak zich beijvert om, zo spoedig mogelijk en zo ver als het oog reikt, de velden te bedekken met het donkergroene kleed van zijn grote, wollige bladeren. En naarmate het fluwelige groen zich over de glooiende ruggen van de vulkaanvoet uitbreidt, neemt de bedrijvigheid in de tabaksbouw toe. Voortdurend is alles in de weer om rupsen, slakken en andere parasieten van het kostbare blad verwijderd te houden: tabak is het wachtwoord van de dag, soms is de regen maar net voldoende, een andermaal is het weer niet droog genoeg.
Chinese opkopers reizen de desa's af voor het taxeren van de vermoedelijke opbrengst van de aanplantingen, voor het maken van afspraken en het verstrekken van voorschotten. Een maand of drie na het uitplanten bereikt de drukte haar hoogtepunt.
Door het geregeld wegnemen van zijloten en het uitknijpen van de toppen heeft men het mogelijk gemaakt, dat de planten zich tot hoge stevige stokken met grote bladeren ontwikkelen.
Tegen de tijd, dat ze oogstrijp zijn, komen de onderste twee of drie bladeren het eerst aan de beurt, de z.g. kepel, dan volgen een paar weken later de middelste, meestal zes tot acht stuks, tengahan, en tenslotte de topbladeren de uratan, zes tot tien stuks. Deze laatste vormen de beste kwaliteit en de kepel is de minste.


Werkzoekenden kloppen in deze tijd niet tevergeefs aan, en alle handen in de desa's helpen mee bij de behandeling van de drie verschillende oogsten, die zorgvuldig uit elkaar gehouden worden. Gedurende ongeveer een week worden de bosjes bladeren tussen twee lagen pisangblad te broeien gelegd op grote, horizontale bambu horden, die in geval van regen onder een afdak kunnen worden opgeborgen. 
Terwijl het ene gedeelte van de oogst ligt te broeien wordt het andere reeds verwerkt.
In de regel maakt men van de middelste en de topbladeren de duurdere kerftabak; de onderste bladeren, de kepelan worden tot bosjes bijeen gebonden en aan een lat of lijn onder de dakrand in de wind te drogen gehangen, en later als ruw blad krosok, verkocht. 

(Kerven van tabak.)

Veel meer zorg echter eist de kerftabak. Zodra het product door de broeiing voldoende soepel is geworden, worden de bladeren gestript, dit het het van de nerven ontdaan, en tot rollen gedraaid, waarbij enkele grote bladeren worden uitgezocht om de strips in op te rollen.
De kerfplank bestaat uit een klein bankje met aan een van de korte zijden een verticale plank, waarin een groot vierkant gat.
Zoals op de tekening is zien wordt de te snijden tabak met de linkerhand door het gat geschoven en met de rechterhand gesneden.



Het kerven, het sorteren van het kerfsel, het afdelen in lempengs (lagen) op kleine bambu horren, het te drogen leggen van de tabak in de zon een paar uren per dag, het bloot stellen van de lagen gedurende een paar nachten aan de invloed van de nachtdauw, het is alles werd waarbij de minste nalatigheid nadeel verwekken kan. Een vakkundige behandeling bij het bedauwen is van grote invloed op het fijne aroma. Neemt men echter geen maatregelen om bij plotselinge regen val gedurende de nacht de gekorven tabak binnenshuis  te kunnen brengen, dan kan één regenbui alles bederven.
Zodra zij de gewenste geur hebben, worden de lagen opgevouwen en, tussen gedebog (pisangbladscheden) tot pakken opgestapeld binnenshuis nog 1,5 tot 2 maanden te fermenteren gezet.

In normale tijden is de gemiddelde opbrengst per vlakte-eenheid van de aldus gewonnen en behandelde tabak tweemaal zo hoog als die van rijst. Het is dan ook begrijpelijk, dat de bevolking van de bergstreken van Kedu en Banjumans met verlangen naar het jaargetijde voor de tabaksbouw uitziet, en dat de verbouwing van tabak zich hier in de loop der tijden tot een belangrijke volkscultuur heeft ontwikkeld. Maar toch, ook hier blijft de rijst het gewas van de voorvaderen, dat zelfs bij deze tabaksbouwers wordt gewaardeerd als een onovertroffen gave van de goden, ver boven alle andere landbouwproducten verheven.

Gebieden, waar inlandse tabaksbouw geregeld plaats heeft, zij het dan ook niet zo intensief en algemeen als in de genoemde bergstreken, worden nog aangetroffen in Kediri, Malang, Rambang, Lamongan en Oost-Priangan.
Want slechts een beperkt deel van de bouwgrond op Java voldoet aan de speciale eisen, welke de tabak aan de bodem, de vruchtbaarheid van de grond, de regenval en het klimaat stelt.
Veel meer tabaksbouw komt voor op Sumatra.


TWEEDE GEWASSEN.

Het spreekt wel van zelf, dat gewassen, welke als aanvulling of tot vervanging van de rijst als volksvoedsel moeten dienen, lang niet dezelfde eisen mogen stellen als de tabak. Dit geldt vooral in de zone's hoger dan 1200 tot 1300 boven zeespiegel gelegen, waar de rijst niet meer wil gedijen, en men dus op andere landbouwproducten is aangewezen. het gewas, dat in deze de eerste plaats heeft veroverd is de mais, djagung, die niet alleen in de hoge gelegen bergstreken het volksvoedsel bij uitnemendheid is, maar bovendien ook elders als "tweede gewas" op de sawa´s, en zelfs op erven en in tuinen wordt geteeld,
Ofschoon zij niet van zo groot belang zijn als de mais, nemen een tweetal knolgewassen, n.l. de bataten, keteld rambat (zoet aardappel), en de cassave, keteld pohong, eveneens een belangrijke plaats in.

(met de klok mee: Sorteren van de rijpe maïskolven; Zoet aardappelen; Cassave aanplant en geoogste cassave knollen.)

Van de cassave wordt bovendien evenals de mais nog een belangrijk deel uitgevoerd als cassave meel. 
In nog sterkere mate geldt dit voor een vierde eveneens in grote hoeveelheden aangeplante "pdlwidja". namelijk de aardnoten, katjang tanah. in Europa bekend als de pinda.


Het merkwaardigste is de groeiwijze van de peul van deze pinda. Wanneer de bevruchting heeft plaats gehad, begint de bloembodem uit te groeien tot een steeltje van een paar centimeter lengte, dat zich vervolgens benedenwaarts richt, en tenslotte op de wijze als is voorgesteld in onderstaande tekening, enige centimeters diep in de bodem dringt. Eerst daarna ontwikkelt het tot nu toe onveranderde vruchtbeginsel zich ondergronds tot de bekende aardnoot. Evenals  overal op de wereld worden de zaden van de katjang tanah ook op Java algemeen als versnapering gegeten.


                                           KATJANG TANAH, AARDNOOT, PINDA.

A: bloem van de aardnoot met a, lange draadvormige kelkbuis; b, bloembladen; c, vruchtbeginsel.
B: plant net d, peultje dat naar beneden groeit, in de aarde dringt en zich tot aardnoot ontwikkelt; c, te hoog groeiend peultje, dat afsterft; f. geheel tot aardnoot ontwikkelde peulvrucht.

De olie , welke men er uitperst is bovendien als bakolie in gebruik,  terwijl de resten bungkil katjang, als meststof wordt gebezigd.

ZOETE AARDAPPEL.

De zoete aardappel of bataat is een plant uit de windefamilie. De zoete aardappel heeft een inulinehoudende knol, een verdikking van de wortels. Het is het zevende gewas van de belangrijkste voedselgewassen in de wereld, en op de vijfde plaats in ontwikkelingslanden, na rijst, tarwe, maïs en cassave.

CASSAVA.

(Cassava oogst.)

De cassave of maniok is een eetbare wortelknol van een verhoutende overblijvende heester. De plant vindt zijn oorsprong in Zuid-Amerika en is vermoedelijk door de Portugezen omstreeks 1600 in Azië verspreid. De knol is rauw niet eetbaar en moet eerst gekookt worden daar deze een hoge  waarde van het giftige waterstofcyanide in de vorm van glycisiden bevat.
 De cassavebloem is glutenvrij en kan gebruikt worden als vervanging van tarwebloem. Talioca en fufu worden gemaakt van de zetmeelrijke bloem van de maniokwortel.
In principe kan de cassavewortel het gehele jaar door geoogst worden. In landen met constante regenval gebeurt dat ook, in landen met periodieke tegens gebeurt het meestal in de droge perioden. Cassave is daarom een gewas dat voedselschaarste kan opvangen in perioden dat andere gewassen niet oogstbaar zijn. De wortel kan gezien worden als de tropische variatie op de aardappel.

BANANEN VERKOOP.

Intussen moet men zich niet voorstellen, dat na de oogst alle vruchten zo maar op de pasar verkoopbaar zouden zijn. Want het vereist niet alleen enige ervaring om te kunnen beoordelen, wanneer de vruchten geoogst of geplukt kunnen worden, maar ook wanneer zij voor verkoop geschikt zijn.
Een tros pisang, de hele tundun, bestaat namelijk uit verschillende, boven elkaar zittende kransen, tangkep, die niet alle tegelijk rijp zijn.
Daarom snijdt men de gehele tros reeds at, zodra de eerste paar vruchten enigszins geel beginnen te worden; de Javaan zegt dat de tros dan reeds suluh is. Vervolgens worden alleen de bovenste tangkeps (kammen) van de trossen afgesneden, die dan ook na enkele dagen voldoende belegen zijn om verkocht te worden. Het overige deel van de tundun echter wordt kunstmatig rijp gemaakt door hem in bladeren gewikkeld te begraven en de vruchten aldus enige tijd te laten broeien totdat zij voor het gebruik deugdelijk zijn. Volgens de Javanen blijven bananen uit dit proces, het ngimbot hebben ondergaan, langer goed dan vruchten, welke men aan de boom heeft laten rijpen.


                                                ( Handel in etenswaren op de markt.)

HANDEL IN KOKOSOLIE.



Pak Wangsa behoort tot de gegoede gogols (kerndorper)  van de desa. De arbeid en zorg, welke hij sinds jaren aan zijn kokostuin ten koste heeft gelegd zijn niet onbeloond gebleven en nu heeft hij een gerelde afzet van noten en olie, waaruit hij een flinke bijverdienste trekt.
Het kraampje op de pasar, waar zijn jongere broer Pak Karia als tussenhandelaar zijn kokosolie aan de man brengt, heeft niet te klagen over gebrek aan klanten, en ook de kokosnoten halen op de pasar steeds hogere prijzen.

Zelf kan hij zich niet bezig houden, want hij, zijn vrouw en dochters, hebben de handen vol met het onderhoud van de tuin, en het bereiden van de olie, om van de sawa arbeid en het werk verbonden aan planten en oogsten van de rijst, niet eens te spreken. Pak Wangsa begrijpt trouwens zeer goed, dat de goede klanten hem niet zomaar komen aanwaaien, en dat het hoofdzakelijk aan de zorgvuldige behandeling is te danken, dat zijn olie zo gewild is. Aanvankelijk had de bereiding plaats in het kleine keukentje in de achtergalerij van zijn woning, maar reeds jaren geleden werd de ruimte daar te klein en tegenwoordig geschiedt de gehele oliebereiding in een afzonderlijk loodsje.

Op de dagen dat er in de loods wordt gewerkt, helpen alle handen van het gezin mee. Dan worden de noten  van hun bast ontdaan en gespleten, het heldere vruchtwater wordt opgevangen, en de noten buiten te drogen gelegd. De halve gedroogde noten worden van hun helder vruchtvlees ontdaan, war vervolgens fijn wordt geraspt. De raspen bestaan uit langwerpige planken, waarin talrijke kleine puntige stukjes ijzer zijn gestoken, die als rasptanden dienst doen. Terwijl de hopen fijn geraspte noot zich opstapelen, staan de gezinsleden gereed om het raspel naar grote aarden kommen met water over te brengen, waar het met de handen wordt uitgeperst, en de santen, de zo geheten kokosmelk ontstaat. Om onnodig verlies te voorkomen moet dit uitpersen met grote zorgvuldigheid geschieden, want met verkrijgt de olie door de santan in te koken. Hierbij vormt zich alleen nog een laagje bezinksel, dat bij het afgieten van de olie in de pan achter blijft.


Wanneer nu vervolgens het product voorzichtig wordt overgegoten in een  petroleumblik dat als olievat dienst doet, is de zoete aromatische geur voor Pak Wangsa het bewijs, dat er bij de bereiding niets is verzuimd: gebruik van goede rijpe noten, zorgvuldig gereinigde pannen, zindelijke behandeling en vakkundig inkoken van de santen. Dat geeft een geheel ander resultaat dan het slordig bereide product van enkele van zijn concurrenten, dat reeds na korte tijd een scherpe, ranzige lucht krijgt.
Note: Het in Indië onmisbare petroleumblik wordt voor alles en nog wat gebezigd: watervat, kalkemmer, gieter, rijstkist, olievat, vuilnisemmer, teerpot enz.

PASAR BEELDEN.


                               (Van links naar rechts. De vergulder en de tukang soldeer.)


          (Van links naar rechts: Vertoning van wajang berber en uitvoering van wajang topeng.)


                             (Van links naar rechts: Straatmuzikanten en een bedelaar met fluit.)


                                     Zie vervolg: JAVA. TWEEDE DEEL 1934. (DEEL 7)


woensdag 9 juli 2025

JAVA. TWEEDE DEEL 1934. (DEEL 5)

 

JAVA IN DE KOLONIALE PERIODE

GEZIEN DOOR EEN NEDERLANDER.

                                            DEEL 5.

JAVA .....


                                          IV. LAND- EN TUINBOUW.

DE PASAR MALAM.

Over in de avonduren gewoonlijk verlaten en stille alun alun krioelt een gonzende mensenmassa. 
De vergeelde grasstengels zijn allang plat getrapt in de stoffige bodem, een nevelachtige waas van fijn stof bedekt het gehele veld; en het rossige licht van honderden walmende petroleumlampen flakkert ongedurig heen en weer tussen de donkere contouren van de kraampjes en de tenten.
Een voortdurende stroom van komende en gaande bezoekers passeert de primitieve bambu toegangspoortjes en schuifelt langzaam voorbij de uitstallingen van vruchten, batikweefsels, ikat doeken, koperen huisraadartikelen en andere voortbrengselen van inlandse volkskunst, kinderspeelgoed en Japanse en Europese snuisterijen.
Om en bij de eetkraampjes voor de inlandse bezoekers, evenals in de tenten, waar Europese restaurateurs het voor het zeggen hebben, is geen plaatsje onbezet. Om draaimolens, schiet- en kermistenten verdringen zich drommen nieuwsgierigen: Javanen, Maleiers, Chinezen, Arabieren en Europeanen: Pasar malam in een binnenstadje op Java, de pasardrukte en pasarblijheid bij uitnemendheid.


                                                    (Gezicht op Pasar Gambir. Batavia.)

Ter gelegenheid van koninginnedag of op andere nationale feest- of herdenkingsdagen houden tal van plaatsen in Indië een pasar malam, een soort marktweek, ten dele een kermis in  het klein. Want behalve de reeds genoemde talloze kleine uitstalkramen, waar voortbrengselen van de inlandse volkskunst en van land- en tuinbouw worden verkocht, zijn er ook draaimolens, schiet- en werptenten, zweef- en rödelbanen. en worden overdag bovendien gedurende enkele dagen nog volksspelen gehouden. Alhoewel in kleine woonplaatsen alles van eenvoudige opzet is, worden dergelijke pasar malam in de regel door de overheid en plaatselijkbestuur aangemoedigd als middel tot bevordering van volksnijverheid, land- en tuinbouw en veeteelt. De kroon in deze spant wel de Pasar Gambir te Batavia.



Door de zorg van het pasar Gambir comité verrijst dan op het Koningsplein (Gambir) een uit bambu, gedeg en ander licht materiaal opgebouwd fantasie-dorp met poorten, torens, zuilen, paleizen, enz. Nu eens is de stijl geïnspireerd door de Balinese bouwtrant, dan weer door die van Minangkabau of het Batak land uit Noord-Sumatra of Toraja van Midden-Celebes. Een zee van elektrisch licht overstroomt 's avonds deze inlandse kermis-jaarbeurs van de Indische hoofdstad; ambachtslieden, batiksters en weefsters uit alle delen van de archipel bieden hun artikelen te koop en oefenen zelfs hun bedrijf in het openbaar uit, terwijl tuinbouwers stekken, zaailingen en marcotte's op de markt brengen.

Onnodig te zeggen, dat op deze wijze ook de vruchtenteelt en verspreiding van goede soorten fruit-bomen bevorderd wordt. Tjangkoks (marcotten) van djeruk Garut ( een Citrus aurantium, een oranje appel soort, die om zijn sappigheid algemeen gezocht is), djeruk Bali en djeruk Betawi pompelmoezen (Citrus decumana), waarvan de eerste om zijn frisse aromatische smaak bekend is, rambutan si matjan en rambutan  lengkeng, variëteiten van de Nephelium lapaceum, welke smakelijke, frisse vruchten overal op Java en ook elders in de archipel tegen het einde van de west moeson te krijgen zijn. 
Vooral in de laatste jaren is de belangstelling van de inlandse bevolking voor stekken en marcotten van fruitbomen en sierheesters, en zaden voor groenten en tweede gewassen, welke op verschillende pasar malam verkocht worden, zeer toegenomen.
Als 's avonds laat de pasar malam geleidelijk begint leeg te stromen, draagt Pak Atma met dezelfde bescheiden trots zijn mango-marcotte's naar huis, als waarmee de kleine Simin haar nieuw, kleurig papieren molentje in de frisse avondlucht laat draaien. Zo stappen zij weer huiswaarts, tevreden napratend over de smulpartij in een van de vele rijstwarungs, de wajang vertoning en al het andere mooie en nieuwe, dat de pasar malam te zien gaf. En zowel vader en moeder als de kleine peuters met hun fluitjes en toetertjes zijn op hun terugweg naar huis nog even onberispelijk gekleed als 's morgens vroeg bij het verlaten van het woonerf. Zelfs hoofddoeken, kains en sarongs vertonen zich nog netjes volgens de regels van de kunst in evenwijdige vouwen geplooid en glad gestreken.



                                     ( Transport van passagiers en lading met een ossenkar.)


DE ERF BEPLANTING.

De volgende ochtend is Pak Atma al weer voor dag en dauw op zijn erf aan het werk. Ineen afzonderlijke hoek op het achtererf, welk geheel vrij is gehouden van bambu en kokospalmen, staan een paar fruitbomen, die tot hu toe op bevredigende wijze hebben meegeholpen om het budget van inkomsten te helpen versterken. Een paar Jambu-bomen, enkele mangistan en een tweetal mango's.
De oude, grote mango boom, doe zo lang zijn jaarlijkse oogst van kleine zoete, goudgele vruchten heeft geleverd, is echter de laatste jaren hoe langer hoe meer uit de gratie geraakt.


                                      (Van links naar rechts: Jambu; Mangistan en Mango.)

Want de laatste tijd is ook de desa bevolking gaan inzien, dat de vruchten welke uit de marcotten gegroeide mango bomen veel betere prijzen maken dan die van het geboomte, dat in het wilde weg uit toevallige ontkiemde pitten is opgegroeid. Daarom heeft ook Pak Atma bij het verlopen van het getij de bakens verzet. De mango marcotte, die hij het vorige jaar had aangeplant is prachtig aangeslagen, en heeft hem goede moed gegeven om het dit jaar met een aantal andere exemplaren te proberen.
De plaats voor de nieuwe plantgaten is al enige tijd geleden uitgezocht. Bovendien heeft de oudste telg uit het gezin, Atma, zich verdienstelijk gemaakt met van te voren al vast enige bambu latten, vlechtreepen (tali bambu uit bambuvezels gedraaid touw) en tutus (uiterst dunne reepjes bambu in gebruik als bindkoordjes) in gereedheid te brengen.

DE MANGO MARCOTTE.

De plantgaten zijn binnen enkele minuten op diepte; ofschoon Pak Atma zich in de regel niet bezorgd maakt over meer of minder bemesting van zijn aanplant, heeft hij in dit geval toch wat bladaarde bij elkaar gescharreld om dat met de uitgegraven grond te vermengen en zijn nieuwe mango daarin te planten. van Bambu latten en repen wordt een soort van schanskorfvormige omheining om de jonge boompjes gevlochten om ze te beschermen tegen aanvallen van geiten, die het vooral op de bast van de jonge bomen gemunt hebben, en daarmee is de nieuwe aankoop bij de bescheiden boomgaard ingelijfd.

HET MARCOTTEREN VAN DE MANGO.

A, entboompje; B, te enten twijg van moederboom; C, entboompje en enttwijg aan elkaar gebonden, nadat de raakvlakken van de bast zijn weggenomen; D, marcotte na het uitsnijden van de top van het entboompje en het doorsnijden van de verbinding met de moederboom.

Voor de nieuwe aanplant op Pak Atma's erf belandde, had hij echter reeds een langdurige behandeling achter de rug. het maken van een goede marcotte is trouwens een werkje, dat enige bijzondere vakkennis vereist. Op een jong, uit een pit gegroeid mangoboompje moet n.l. een tak van een mango variëteit worden geënt, welke grote, sappige, veel gevraagde vrucht geeft. Uit de praktijk is gebleken, dat voor entboom of "onderstam" de mango madu (madu=honing) het meest geschikt is. In de regel plant men de pit voor de onderstam in een bloempot. Zodra het boompje enige decimeters hoog is, wordt de onderstam met pot en al op een bambu vork opgesteld in de nabijheid van de moederboom, van welke men een tak op de onderstam wil enten. Een dergelijke 'moederboom" wordt kunstmatig laag gehouden door er steeds de hoofd- en topvertakkingen uit te snijden. Deze tak wordt tegen het stammetje aangebogen, en op de plek, waar tak en stammetje elkaar raken, wordt de buitenbast verwijderd, waarna de ontblote  gedeelten stevig tegen elkaar gebonden worden. Na enige tijd zijn beide op de plek, waar de bast is weggesneden, stevig aan elkaar vergroeid, en kan de verbinding met de moederboom worden doorgesneden. Men heeft dus nu verkregen een krachtige, uit een pit gegroeide onderstam, waarop een tak van de moederboom met goede vruchten is geënt, en behoeft dus alleen nog slechts de top van de onderstam weg te snijden.

TJANGKOK'S.

Als aanvulling van het kleine boomgaardje op zijn achtererf heeft Pak Atma in een van de hoeken van het voorerf nog een paar jeruk boompjes. Zoals veel erven van de Javaanse kampongs deze hebben en in de regel aan een dicht beschaduwde, lommerrijke, maar onregelmatige boomgaard doen denken, waar de huizen schuil gaan in de koele schaduw van de hoge bambu bossen, de fruit- en loofbomen en de slanke, pluimvormige kokospalmen. OP het voorerf is echter binnen de levende haag, die als omheining dienst doet, het erf netjes schoon gemaakt. Hier is dan ook meestal wel voldoende zon voor de lage jeruk boompjes, die het elders onder het hoge geboomte niet lang zouden maken.
Want afgescheiden van de schoongemaakte leefgrond moet Pak Atma met de overige ruimte van zijn erf woekeren. Zijn aandeel in de dorpsrijstvelden is al even bescheiden als de oppervlakte van zijn droge bouwgrond ; de opbrengst van zijn erftuin is dan ook een niet te versmaden aanvulling van zijn inkomsten. Bovendien hebben zijn gezin en hij zelf bambu en kokos dagelijks nodig; wat hij daarvan van eigen erf kan kappen of oogsten, is winst.
Overigens kan hij ook de meeste vruchten van zijn erf op de pasar te gelde maken, en in tijden van een onverwacht geld te kort helpen zij hem ook wel uit de nood. Want al zijn de vruchten nog niet rijp, op de oogst van een fruitboom, die zich goed laat aanzien, kan hij altijd een voorschot ven de Chinese opkoper krijgen.  Hij weet wel dat dat niet verstandig is, want in de totale geldelijke opbrengst scheelt het natuurlijk heel wat. Maar . . . wat moet hij anders doen als hij in geldverlegenheid zit? De landbouwkredietbank? Ja, die zou wel een kunnen helpen, hij heeft daarvan trouwens wel eens gebruik van gemaakt, maar dan alleen als het om een wat hoger bedrag ging. Voor kleinere bedragen vindt hij het gemakkelijker om maar bij de een of andere Chinese geldschieter of opkoper aan te kloppen. Maar laat ons Pak Atma's jeruk boompjes niet vergeten! Die heeft al jaren geleden geplant en ze zijn de trots van de eigenaar.

(Stek (tjangkok) van een vruchtboom.)

 Als tjangkok's heeft hij ze op een pasar malam gekocht en nooit heeft hij spijt van gehad, want bijna ieder jaar is de oogst overvloedig en de sappige  oranje vruchten zijn gewild en brengen goed geld op.
Tjangkok's zijn over het algemeen veel gemakkelijke te maken dan de marcotten van mango en zijn dus veel goedkoper. Voor het maken van een tjangkok wordt een jonge, krachtige opwaarts groeiende tak van de moederboom uitgezocht. 
Op de plaats, waar men later de tak zal afsnijden, wordt eerst over een afstand van ongeveer 10 centimeter de bast rondom verwijderd en om dit ontschilde gedeelte plakt men een bal van vochtige, fijne aarde, van ongeveer een vuistgroot. 
Vervolgens wordt deze aarden ingepakt in kokosvezel, soms nog versterkt door een laagje iduk (de zwarte vezels uit de bladoksels van de suikerpalm) en het geheel met een omwinding van vezeltouw aan de tak verbonden.
De voorbereidende werkzaamheden voor het maken van de tjangkok zijn hiermee afgelopen en men behoeft hem verder slechts regelmatig begieten om de wortelvorming vanzelf te doen intreden. Na enige tijd beginnen zich aan de afgesneden bastrand boven het ontschilde gedeelte worteltjes te vormen, die in de aarden bal verder groeien en na enige weken ziet men reeds de wortelkapjes uit de vezelomhulling naar buiten groeien. Dat is het ogenblik om de tjangkok af te snijden vlag beneden de aarden bal, en om hem, nadat de touwomwinding voorzichtig is doorgesneden te planten.

Het is begrijpelijk, dat de Javaan van Midden-Java en ook de Madurees van Oost-Java zijn erf zoveel mogelijk exploiteert.
In niet al te dicht bevolkte gebieden hebben de erven hier een oppervlakte van 100 en meer vierkante meter. Bij een rationele beplanting kan de desa man dan ook niet alleen van zijn erf de meeste gewassen trekken, welke hij voor eigen gebruik aan vruchten, groenten, kokosolie, bijspijzen, e.d. nodig heeft, maar bovendien leveren bambu en kokospalm hem tal van materialen, welke hij voor huizenbouw, het vervaardigen van meubels, gereedschap, vlechtwerk, draagmanden, enz. kan bezigen. gelegen aan een rivier komt daarbij ook het leveren van verse vis bij.
De eenvoudige, uit bambu opgetrokken woning bevindt zich meestal ongeveer in het midden van het erf, zodat de verschillende huizen van een kampong op onderlinge gelijke afstanden onregelmatig in de dichte begroeiing verspreid liggen. Een net van smalle, niet meer dan twee tot tweeënhalve  meter brede, met fijn grint bestrooide rijpaden, geeft toegang tot de verschillende erven.
Van bambu latten gevlochten omheiningen of vierkant bijgeknipte, levende hagen vormen de afscheiding tussen de wegen en erven en tussen deze onderling.


(Van links naar rechts: Verkoop van kokosnoten en mais op de markt; Verkoper van ijzerwaren op de markt.)

KAMPONG ERVEN OP WEST JAVA.

Woont dus in Midden-Java de desa man midden op zijn erf, in West-Java, bij de Sundanezen, is dat meestal niet het geval. Vooral in de grote kampongs bestaat het bewoonde gedeelte uit twee rijen van dicht tegen elkaar aan gebouwde huizen, ter weerszijden van een ongeveer vijfmeter brede weg. Op de smalle stukjes terrein tussen de weg en de woningen, speelt zich een deel van het dagelijkse kampongleven af. Hier spelen de kinderen, bieden venters hun waren te koop, en verricht de Sundanees allerlei kleine werkjes als het drogen van rijst of gezouten vis en van bambu repen voor vlechtmateriaal, het maken van een bambu rek of bank, het binden van bezems uit palmbladeren enz. het terrein van dergelijk huizenblok is in verhouding tot het Midden-Javaanse erf zeer schaars begroeid, toch maakt door meerdere bedrijvigheid een veel levendiger indruk.
Om en in de nabijheid van deze dubbele, aaneengesloten huizenrij heeft de Sundanese kampong echter zijn met bambu, palmen, vruchtbomen en heesters dicht begroeide tuinen (kebun), welke voor de Sundanezen dezelfde betekenis hebben als de erven voor de bewoners van Midden-Java.


(Van links naar rechts: Verkopers van houtskool op weg naar de markt; Verkopers van maanden en aardewerk trekkend langs de woningen en door naar de markt.)

DE TUKANG DERES.

Tot nu toe was slechts sprake van vruchtbomen en andere beplanting op het erf, welke iedere desa bewoner op zijn tijd weet te exploiteren.
Het winner van palmsuiker is echter een bedrijf, dat niet ieder zo maar kan uitoefenen. Dat is de taak van de tuklang deres.
In zijn vak is de tukang deres een man met ervaring, die beter dan anderen weet welke arengpalm soorten het meeste nectar geven, wanneer het tijd is om de bloemsteel door te snijden, hoe lang de steel beklopt moet worden, en (wat is zijn ogen van bijzonder belang is) met welke rapals (bezweringsformules) de aren-palm moet worden toegesproken. Een karakteristieke stoffering van het landschap vormen de typische plukjes en groepen van deze aren palmen, met hun ruige stam, grotendeels bezet met grove stompen van afgestorven bladstelen, de bladoksels opgevuld met dikke, slordige dotten van koolzwarte, harige vezels. Uit de grijsgroene, gehavende, bezemvormige palmkruinen hangen de nog ontloken bloesemtrossen in dikke zwartbruine  slierten langs de stam neer en verliezen zich tussen de zwarte vezelbossen en de sappig groene varens, die hier bescheiden uit de zwarte warhoop  opduiken. 

Met hun korte stam hun slordig, gehavende uiterlijk zijn ze in alles het tegenstelde van de rijzige kokospalmen, die hun sierlijk wuivende pluimen hoog boven het geboomte verheffen.
Veel dichter op elkaar gedrongen dan de kelapa (kokospalm) staan ze onregelmatig hier en daar in groepjes verspreid: nu eens in een kampongrand of in de hoek van een of ander erf, dan weer ion een kebun, langs de rand van een weide veld, van een wildhoutbosje of in het lage gedeelte van een terrein plooiing.
Waar ze zich ook mochten hebben opgeborgen, de tukang deres weet precies, waar hij ze alle vinden kan, welke de goede soorten zijn, hoe ver de bloesemknoppen zich hebben ontwikkeld.
Meestal heeft er vijf of zes of zelfs meerdere bomen onder handen.
Zodra er weer een geheel is afgetapt, weet hij reeds van te voren, waar hij een vervanger kan uitzoeken.
De eerste bloemkolf van een areng-palm ontwikkeld zich uit de top van de boomkruin en hangt dan als een sierlijke kwast met gesloten, bolvormige bloesemknopjes bedekt uit de kruin. Enige tijd later komt iets meer naar beneden een tweede tros te voorschijn, en zo ontwikkelen zich van lieverlee verschillende bloemkolven, de volgende steeds lager dan de voorgaande.


HET TAPPEN VAN DE SUIKERPALM.

De bovenste kolf komt voor het aftappen het eerst aan de beurt, Een bloemkolf afsnijden en een bambu koker onder de overblijvende stomp van de bloemsteel hangen om de uitdruppelende nectar op te vangen zou een eenvoudig werkje zijn. Maar aan een dergelijk gemakkelijk, kort proces denkt de tukang deres geenszins. Een behoorlijk voorbereiding en herhaalde bezweringsformules zijn voor succes onmisbaar. Wanneer de tukang deres een tapbare boom meent te hebben gevonden, spreekt hij de areng-palm in bloemrijke taal toe: O, moeder endang reni: ik heb mij voor u doornat laten regenen en mij laten verschroeien door de zon; lang heb ik reeds gezocht. Nu heb ik u dan eindelijk gevonden. Zo innig heb ik naar u verlangd! Vroeger kreeg ik reeds van u de borst, veel en dikwijls. Desniettemin lijd ik toch nog gebrek. Nu vraag ik u nog eens vierpotten". Op deze inleiding volgt een vraag en antwoordspel, waarbij de nectartapper de areng-boom laat antwoorden, en tenslotte de voorbereidingen treft voor het tapklaar maken van de areng-palm.

Vaak dient een stevige bambu, aan welke de korte stompen van zijtakken intact zijn gelaten, of waarin inkepingen zijn gemaakt, tegen de stam aan gebonden en dient zo niet alleen als ladder, maar ook als eigendomsteken (tenminste voor bomen, die in de wildernis, behorende tot het dorpsareaal, worden aangetroffen. Zo niet dan gebruikt de tappen een touw om zijn middel en zet zijn voeten tegen de palmstam. Binnen enekele seconden klautert de tapper naar de top  om de bovenste bloemkolf onder handen te nemen.
Voorlopige insnijdingen in de bloemtros geven uitsluitsel in hoeverre deze tapbaar is.


Teneinde het proces te bevorderen, moet de steel van de kolf soepel worden gemaakt, de tukang deres draait de gehele tros naar alle richtingen rond, beklopt de steel met een knuppelvormig houten hamertje en maakt vleierig een praatje met de bloemkolf, als een dienbare vriendin, belooft hij haar een zorgvuldige behandeling en smeekt haar om goed haar best te doen en vooral veel nectar te laten vloeien.
Een dergelijk toneeltje herhaalt zich enkele dagen, zolang, totdat bij het geven van een insnijding in een der bloemknopjes geen harsachtig vocht meer aan het mes blijft kleven. Dan is de tijd aangebroken om de gehele bloemkolf af te snijden, echter niet nadat eerst in de eenvoudige woning van de tukang deres, een slametan (offermaal) is gegeven van djenang abang , dit is rijst met palmsuiker, wierook gebrand en de hulp is ingeroepen van de dorpsgeesten en profeten, waarbij ook Allah een bescheiden beurt krijgt.

De tros wordt vlak bij de steel afgesneden; het eerste sap (legèn), dat weinig suikergehalte heeft, laat men vrij wegdruppelen, maar zodra het sap flink doorkomt, wordt een bambu koker onder de snede gehangen en 's avonds zowel als 's morgens geregeld verwisseld. Van eenzelfde boom geeft de eerste kolf bij de top het meeste sap.
In de steel door het het tapproces geleidelijk weggesneden en resterende stomp verdroogd, dan is inmiddels een volgende bloemkolf iets lager aan de stam uitgesproten, die dan voor bewerking aan de beurt komt. Een goede areng-palm, op vakkundige wijze aldus behandeld, kan tien jaar en zelfs langer getapt worden. Na bewerking van de laagste en laatst uitgesproten bloemkolf is de stam echter van zijn sap beroofd, het merg uitgedroogd en zal de boom afsterven. Dan heeft mbok endang reni voor de tukang deres afgedaan, hoort zij geen vleiende toespreken meer en heeft hij geen belangstelling meer voor haar.

Niet altijd zal men de areng-palm volledig van zijn bloemkolven ontdoen, en laat men er altijd enige hangen totdat deze vruchten begint vormen.
In de vruchten bevinden zich drie tot vier noten, waarin een witte vruchtvlees bolster zit.
Bij het eruit verwijderen van het vruchtvlees moet men oppassen, dat het sap niet in aanraking komt met de huid, daar dit irritatie kan veroorzaken. 
Dit witte vruchtvlees is rauw niet smakelijk, daar het zeer bitter van smaak is. Het wordt daarom eerst gekookt, en op de markt aan de man gebracht opgeslagen in een grote glazencontainer gevuld met water. Het vruchtvlees is zo goed als smakeloos, maar in es campur (een vruchtensalade met ijs) verwerkt een verfrissing.

DE ARENG-SUIKER (GULA-DJAWA)

Als de areng-bomen van de tukang deres in de kebun of op de ladang staan, kan zijn vrouw, bijgestaan door de dochters en andere familieleden
de suikerbereiding thuis verrichten,
In veel gebieden evenwel staan de areng-bomen grotendeels buiten het ontgonnen gebied, in de wildernis verspreid. In een dergelijk geval bouwt de areng-tapper zich gewoonlijk een huisje in de nabijheid van het areaal van zijn werkzaamheid. 
Soms ook wonen enkele gezinnen in paar hutjes bij elkaar.





Het grootste deel van de ruimte in de hut is ingericht als kookplaats. Een langwerpige, oven opgetrokken uit kali-stenen en met klei bepleisterd, met verschillende kookgaten, staat in het midden.
De legèn, het areng-sap, wordt eerst gezeefd en van onreinheden gezuiverd en vervolgens in grote pannen op het vuur gezet. Al naar gelang het inkookproces vordert, wordt de suikerbrei van de ene pan in de andere geschept, en wanneer men denkt dat de suiker van de laatste pan voldoende is ingekookt, giet men een lepel van het kooksel in koud water. Als dit dadelijk tot bruine suiker stolt, kan de pan van het vuur worden genomen, en de suiker worden gegoten in vormen, bestaande uit halve kokosnoot schalen of bambu-ringen. Is de suiker goed uitgehard dan is het aan de vrouwen deze op de pasar te verkopen.


                                     (Pasar met verkoopsters van gula djawa; palmsuiker.) 


                                     Zie vervolg: JAVA. TWEEDE DEEL 1934. (DEEL 6)