JAVA IN DE KOLONIALE PERIODE
GEZIEN DOOR EEN NEDERLANDER.
DEEL 6.
JAVA.....
SAWAH EN TEGALAN.
Van een eenvoudige hut van de tukang deres in het onontgonnen bergterrein naar de goed verzorgde sawa's in de vlakte, is een treffende overgang.
De Javaan oefent zijn landbouw uit op zo geheten natte en droge gronden (sawa en Tegalan); dat het hoofdproduct, de rijst, in de regel op de kunstmatig bevloeide sawa's wordt aangeplant; en dat de overige veldproducten bekend onder de verzamelnaam paldwidja, welke ook als zo geheten "tweede gewassen" na de rijstoogst op de sawa's worden verbouwd.
Maar ook bleek uit eerdere beschrijving, welk een levensvreugde de miljoenenbevolking van Java weet te putten uit het planten, verzorgen en oogsten van het "voedsel, dat nooit verveelt" zijn rijst, die met alle variaties van sappig geelgroen tot schitterend goudgeel getint kleed, de onafzienbare velden bedekt; hoe innig het lief en leed van de Javaanse tani (landbouwer) is samengeweven met zijn uitgestrekte padi-velden, zijn spiegelende bergterrassen, zijn ploegende buffels en zijn allerwegen de sawa's doorsnijdende waterleidingen.
AMA PUTIH.
Ook werd eerder een indruk gegeven van de voortdurende zorg, nodig om de sawa's te beschermen tegen insecten, walang sangit (rechts) en de gevederde en viervoetige rovers, waarbij nog gezwegen wordt van de talrijke soorten larven, rupsen en engerlingen, die op de sawa-arbeid van de tani vrijbuiten.
Toch is er onder deze parasieten nog een, wel is waar niet bijzonder schadelijk, maar toch zeer merkwaardige, welke zijn typische levenswijze beschrijving verdient.
Een zachtgroen waas ligt over de kortgeleden aangeplante rijstvelden, Veel werk vereist de aanplant in deze periode niet; en toch lopen hier en daar verschillende groepjes desabewoners over de galangans, toezicht houdende over groepjes jonge eenden die bedrijvig tussen de de rijstplantjes heen en weer schieten.
Zij bezien hun wijde zwembassin heel wat opgewekter dan hun hoeders. Want wat voor de jeugdige snatervirtuozen als een traktatie geldt, was juist het schrikbeeld van de sawa beheerders. De ama putih (Ama noemt de Javaan, alles wat aan de veldgewassen nadeel toebrengt, zoals insecten, meeldauw, schimmels, sprinkhanen, muizen enz. Putih, wit). was in de sawa geconstateerd, en alhoewel deze larve nu niet bepaald vernietigend op de aanplant werkt, zijn de achterstand in de groei van het gewas en enige vermindering van de oogst, welke er door veroorzaakt worden, al erg genoeg.
De nauwlettende levensvoorwaarden van de larve maken echter de bestrijding van deze plaag vrij gemakkelijk. ( de larve van de Nymphula depunctalis , het witte rijstmotje.)
Haar eerste werk is dan ook een kokervormig huisje te bouwen door de top van een rijsthalm af te knagen en deze tot een cylindertje op te rollen, waar de larve alleen met kop en pootjes uitsteekt.
Aldus ingekapseld klautert zij langs de achterzijde van de bladeren van de rijsthalmen en vreet daar het bladgroen geleidelijk weg. Aan de lange witte strepen, die daardoor ontstaan, dankt de plaag haar naam ama putih.
Ten einde de ademhalingsorganen steeds vochtig te houden, moet in het kokertje uit de aard der zaak altijd water zijn; zodra dit echter na een paar dagen begint op te drogen, laat de luchtacrobaat zich naar beneden vallen, komt dan in het sawa water terecht, en klautert, zodra het kokertje met water is verzadigd, weer tegen een rijsthalm op. In een aangetast veld zal men altijd tal van kokertjes drijvende op het water aantreffen. Door met sapu lidi's, een bezem van samengebonden palmbladnerven, over de halmen te strijken, valt ook de rest van de larven naar beneden, die met graagte door de jonge eenden worden opgegeten. Een andere bestrijdingsmethode bestaat in het droog leggen van de sawa gedurende een drietal dagen, waarna alle larven door de droogte te gronde gaan.
DE TABAKSBOUW.
Behalve de rijst verdient nog een gewas de aandacht, dat echter slechts in enkele weinige gebieden algemeen geplant wordt: de tabak.
Zodra op de hellingen van Gunung Sumbing, Gunung Sindara en Gunung Prahu in Kedu en Banjumas de rijstoogst binnen is, eist de tabak de zorg op. In deze gebieden wordt de tabak niet alleen op de sawa's, maar ook veelvuldig op de droge gronden verbouwd.
Reeds zijn met bijzondere zorg de kweekbedden omgewerkt, en als na enkele weken de jonge tabaksplantjes voldoende zijn opgeschoten, ziet men ze, netjes in een rij en gelid geplant, op de velden verschijnen, al in de eerste dagen tegen felle zonnestralen beschermd door een of ander droog schutblaadje. Maar al spoedig hebben zij deze beschutting niet meer nodig, en zijn de grappige kleine gele en bruine hoedjes door de forse en rijzige opgroeiende tabaksplanten verdrongen.
En dan is het een lust om te zien hoe de tabak zich beijvert om, zo spoedig mogelijk en zo ver als het oog reikt, de velden te bedekken met het donkergroene kleed van zijn grote, wollige bladeren. En naarmate het fluwelige groen zich over de glooiende ruggen van de vulkaanvoet uitbreidt, neemt de bedrijvigheid in de tabaksbouw toe. Voortdurend is alles in de weer om rupsen, slakken en andere parasieten van het kostbare blad verwijderd te houden: tabak is het wachtwoord van de dag, soms is de regen maar net voldoende, een andermaal is het weer niet droog genoeg.
Chinese opkopers reizen de desa's af voor het taxeren van de vermoedelijke opbrengst van de aanplantingen, voor het maken van afspraken en het verstrekken van voorschotten. Een maand of drie na het uitplanten bereikt de drukte haar hoogtepunt.
Door het geregeld wegnemen van zijloten en het uitknijpen van de toppen heeft men het mogelijk gemaakt, dat de planten zich tot hoge stevige stokken met grote bladeren ontwikkelen.
Tegen de tijd, dat ze oogstrijp zijn, komen de onderste twee of drie bladeren het eerst aan de beurt, de z.g. kepel, dan volgen een paar weken later de middelste, meestal zes tot acht stuks, tengahan, en tenslotte de topbladeren de uratan, zes tot tien stuks. Deze laatste vormen de beste kwaliteit en de kepel is de minste.
Werkzoekenden kloppen in deze tijd niet tevergeefs aan, en alle handen in de desa's helpen mee bij de behandeling van de drie verschillende oogsten, die zorgvuldig uit elkaar gehouden worden. Gedurende ongeveer een week worden de bosjes bladeren tussen twee lagen pisangblad te broeien gelegd op grote, horizontale bambu horden, die in geval van regen onder een afdak kunnen worden opgeborgen.
Terwijl het ene gedeelte van de oogst ligt te broeien wordt het andere reeds verwerkt.
In de regel maakt men van de middelste en de topbladeren de duurdere kerftabak; de onderste bladeren, de kepelan worden tot bosjes bijeen gebonden en aan een lat of lijn onder de dakrand in de wind te drogen gehangen, en later als ruw blad krosok, verkocht.
Veel meer zorg echter eist de kerftabak. Zodra het product door de broeiing voldoende soepel is geworden, worden de bladeren gestript, dit het het van de nerven ontdaan, en tot rollen gedraaid, waarbij enkele grote bladeren worden uitgezocht om de strips in op te rollen.
De kerfplank bestaat uit een klein bankje met aan een van de korte zijden een verticale plank, waarin een groot vierkant gat.
Zoals op de tekening is zien wordt de te snijden tabak met de linkerhand door het gat geschoven en met de rechterhand gesneden.
Het kerven, het sorteren van het kerfsel, het afdelen in lempengs (lagen) op kleine bambu horren, het te drogen leggen van de tabak in de zon een paar uren per dag, het bloot stellen van de lagen gedurende een paar nachten aan de invloed van de nachtdauw, het is alles werd waarbij de minste nalatigheid nadeel verwekken kan. Een vakkundige behandeling bij het bedauwen is van grote invloed op het fijne aroma. Neemt men echter geen maatregelen om bij plotselinge regen val gedurende de nacht de gekorven tabak binnenshuis te kunnen brengen, dan kan één regenbui alles bederven.
Zodra zij de gewenste geur hebben, worden de lagen opgevouwen en, tussen gedebog (pisangbladscheden) tot pakken opgestapeld binnenshuis nog 1,5 tot 2 maanden te fermenteren gezet.
Gebieden, waar inlandse tabaksbouw geregeld plaats heeft, zij het dan ook niet zo intensief en algemeen als in de genoemde bergstreken, worden nog aangetroffen in Kediri, Malang, Rambang, Lamongan en Oost-Priangan.
Want slechts een beperkt deel van de bouwgrond op Java voldoet aan de speciale eisen, welke de tabak aan de bodem, de vruchtbaarheid van de grond, de regenval en het klimaat stelt.
Veel meer tabaksbouw komt voor op Sumatra.
TWEEDE GEWASSEN.
Het spreekt wel van zelf, dat gewassen, welke als aanvulling of tot vervanging van de rijst als volksvoedsel moeten dienen, lang niet dezelfde eisen mogen stellen als de tabak. Dit geldt vooral in de zone's hoger dan 1200 tot 1300 boven zeespiegel gelegen, waar de rijst niet meer wil gedijen, en men dus op andere landbouwproducten is aangewezen. het gewas, dat in deze de eerste plaats heeft veroverd is de mais, djagung, die niet alleen in de hoge gelegen bergstreken het volksvoedsel bij uitnemendheid is, maar bovendien ook elders als "tweede gewas" op de sawa´s, en zelfs op erven en in tuinen wordt geteeld,
Ofschoon zij niet van zo groot belang zijn als de mais, nemen een tweetal knolgewassen, n.l. de bataten, keteld rambat (zoet aardappel), en de cassave, keteld pohong, eveneens een belangrijke plaats in.
(met de klok mee: Sorteren van de rijpe maïskolven; Zoet aardappelen; Cassave aanplant en geoogste cassave knollen.)
Van de cassave wordt bovendien evenals de mais nog een belangrijk deel uitgevoerd als cassave meel.
In nog sterkere mate geldt dit voor een vierde eveneens in grote hoeveelheden aangeplante "pdlwidja". namelijk de aardnoten, katjang tanah. in Europa bekend als de pinda.
Het merkwaardigste is de groeiwijze van de peul van deze pinda. Wanneer de bevruchting heeft plaats gehad, begint de bloembodem uit te groeien tot een steeltje van een paar centimeter lengte, dat zich vervolgens benedenwaarts richt, en tenslotte op de wijze als is voorgesteld in onderstaande tekening, enige centimeters diep in de bodem dringt. Eerst daarna ontwikkelt het tot nu toe onveranderde vruchtbeginsel zich ondergronds tot de bekende aardnoot. Evenals overal op de wereld worden de zaden van de katjang tanah ook op Java algemeen als versnapering gegeten.
KATJANG TANAH, AARDNOOT, PINDA.
A: bloem van de aardnoot met a, lange draadvormige kelkbuis; b, bloembladen; c, vruchtbeginsel.
B: plant net d, peultje dat naar beneden groeit, in de aarde dringt en zich tot aardnoot ontwikkelt; c, te hoog groeiend peultje, dat afsterft; f. geheel tot aardnoot ontwikkelde peulvrucht.
De olie , welke men er uitperst is bovendien als bakolie in gebruik, terwijl de resten bungkil katjang, als meststof wordt gebezigd.
ZOETE AARDAPPEL.
De zoete aardappel of bataat is een plant uit de windefamilie. De zoete aardappel heeft een inulinehoudende knol, een verdikking van de wortels. Het is het zevende gewas van de belangrijkste voedselgewassen in de wereld, en op de vijfde plaats in ontwikkelingslanden, na rijst, tarwe, maïs en cassave.
CASSAVA.
(Cassava oogst.)
De cassavebloem is glutenvrij en kan gebruikt worden als vervanging van tarwebloem. Talioca en fufu worden gemaakt van de zetmeelrijke bloem van de maniokwortel.
In principe kan de cassavewortel het gehele jaar door geoogst worden. In landen met constante regenval gebeurt dat ook, in landen met periodieke tegens gebeurt het meestal in de droge perioden. Cassave is daarom een gewas dat voedselschaarste kan opvangen in perioden dat andere gewassen niet oogstbaar zijn. De wortel kan gezien worden als de tropische variatie op de aardappel.
BANANEN VERKOOP.
Intussen moet men zich niet voorstellen, dat na de oogst alle vruchten zo maar op de pasar verkoopbaar zouden zijn. Want het vereist niet alleen enige ervaring om te kunnen beoordelen, wanneer de vruchten geoogst of geplukt kunnen worden, maar ook wanneer zij voor verkoop geschikt zijn.Een tros pisang, de hele tundun, bestaat namelijk uit verschillende, boven elkaar zittende kransen, tangkep, die niet alle tegelijk rijp zijn.Daarom snijdt men de gehele tros reeds at, zodra de eerste paar vruchten enigszins geel beginnen te worden; de Javaan zegt dat de tros dan reeds suluh is. Vervolgens worden alleen de bovenste tangkeps (kammen) van de trossen afgesneden, die dan ook na enkele dagen voldoende belegen zijn om verkocht te worden. Het overige deel van de tundun echter wordt kunstmatig rijp gemaakt door hem in bladeren gewikkeld te begraven en de vruchten aldus enige tijd te laten broeien totdat zij voor het gebruik deugdelijk zijn. Volgens de Javanen blijven bananen uit dit proces, het ngimbot hebben ondergaan, langer goed dan vruchten, welke men aan de boom heeft laten rijpen.
HANDEL IN KOKOSOLIE.
Pak Wangsa behoort tot de gegoede gogols (kerndorper) van de desa. De arbeid en zorg, welke hij sinds jaren aan zijn kokostuin ten koste heeft gelegd zijn niet onbeloond gebleven en nu heeft hij een gerelde afzet van noten en olie, waaruit hij een flinke bijverdienste trekt.
Het kraampje op de pasar, waar zijn jongere broer Pak Karia als tussenhandelaar zijn kokosolie aan de man brengt, heeft niet te klagen over gebrek aan klanten, en ook de kokosnoten halen op de pasar steeds hogere prijzen.
Zelf kan hij zich niet bezig houden, want hij, zijn vrouw en dochters, hebben de handen vol met het onderhoud van de tuin, en het bereiden van de olie, om van de sawa arbeid en het werk verbonden aan planten en oogsten van de rijst, niet eens te spreken. Pak Wangsa begrijpt trouwens zeer goed, dat de goede klanten hem niet zomaar komen aanwaaien, en dat het hoofdzakelijk aan de zorgvuldige behandeling is te danken, dat zijn olie zo gewild is. Aanvankelijk had de bereiding plaats in het kleine keukentje in de achtergalerij van zijn woning, maar reeds jaren geleden werd de ruimte daar te klein en tegenwoordig geschiedt de gehele oliebereiding in een afzonderlijk loodsje.
Op de dagen dat er in de loods wordt gewerkt, helpen alle handen van het gezin mee. Dan worden de noten van hun bast ontdaan en gespleten, het heldere vruchtwater wordt opgevangen, en de noten buiten te drogen gelegd. De halve gedroogde noten worden van hun helder vruchtvlees ontdaan, war vervolgens fijn wordt geraspt. De raspen bestaan uit langwerpige planken, waarin talrijke kleine puntige stukjes ijzer zijn gestoken, die als rasptanden dienst doen. Terwijl de hopen fijn geraspte noot zich opstapelen, staan de gezinsleden gereed om het raspel naar grote aarden kommen met water over te brengen, waar het met de handen wordt uitgeperst, en de santen, de zo geheten kokosmelk ontstaat. Om onnodig verlies te voorkomen moet dit uitpersen met grote zorgvuldigheid geschieden, want met verkrijgt de olie door de santan in te koken. Hierbij vormt zich alleen nog een laagje bezinksel, dat bij het afgieten van de olie in de pan achter blijft.
Wanneer nu vervolgens het product voorzichtig wordt overgegoten in een petroleumblik dat als olievat dienst doet, is de zoete aromatische geur voor Pak Wangsa het bewijs, dat er bij de bereiding niets is verzuimd: gebruik van goede rijpe noten, zorgvuldig gereinigde pannen, zindelijke behandeling en vakkundig inkoken van de santen. Dat geeft een geheel ander resultaat dan het slordig bereide product van enkele van zijn concurrenten, dat reeds na korte tijd een scherpe, ranzige lucht krijgt.
Note: Het in Indië onmisbare petroleumblik wordt voor alles en nog wat gebezigd: watervat, kalkemmer, gieter, rijstkist, olievat, vuilnisemmer, teerpot enz.
PASAR BEELDEN.
(Van links naar rechts. De vergulder en de tukang soldeer.)
(Van links naar rechts: Vertoning van wajang berber en uitvoering van wajang topeng.)
(Van links naar rechts: Straatmuzikanten en een bedelaar met fluit.)
Zie vervolg: JAVA. TWEEDE DEEL 1934. (DEEL 7)