donderdag 17 juli 2025

JAVA. TWEEDE DEEL 1934. (DEEL 7)

 

JAVA IN DE KOLONIALE PERIODE

GEZIEN DOOR EEN NEDERLANDER.

                                            DEEL 7.

JAVA.....


                                IV. LAND- EN TUINBOUW. (VERVOLG 2.)

DE WARUNG.


Het overgrote deel van Pak Wangsa's olie wordt door tussenhandelaren op de pasar verkocht, het kleinere deel gaat naar de warung. Op midden Java zijn de warungs kleine winkeltjes of eetgelegenheden aan de kant van de grote weg bij viersprongen en andere punten , waar een druk verkeer plaats heeft, of bij de ingang van de grotere kampongs. In de meeste warungs bestaat eveneens de gelegenheid om voor een paar centen de inwendige mens te versterken met een bordje rijst, wat bijspijzen en een kopje wedang, een warme drank: koffie, thee of aftreksel van gember met suiker. 
In de regel ziet men dan ook op het smalle bambu bankje een paar klanten zitten: pasargangers, venters, kooplieden enz. om onder een gezellig praatje van deze gelegenheid gebruik te maken.


Bovendien zijn echter in de warung altijd dagelijkse benodigdheden te verkrijgen, zoals vruchten, groenten, suiker, olie, zout, specerijen, petroleum e.d. 
Verder strekt zich te bemoeienis van de warunghouder of houdster op Midden-Java in de regel niet uit. De overige impostartikelen, zoals ijzerwaren, aardewerk, lampen, katoenen stoffen, garen, band en gereedschap voor verschillende handwerkslieden, papier, inkt en schrijfbenodigdheden, enz worden voor het overgrote deel in de toko's van de Chinese wijk en zoals eerder vermeld ook op de pasar verkocht.

Al naar gelang van de aard van de artikelen worden de stalletjes voor de verkoop daarvan  op de pasars dan ook hoofdzakelijk door Baweanners, Maleiers, Chinzen, Arabieren en dergelijke handelaren gehuurd. Op West- en Oost-Java is de toestand enigszins anders. In de Sundanees en de Madurees zit iets meer handelsgeest dan in de bewoner van Midden-Java.
De meeste importartikelen hier boven genoemd, die men op Midden-Java alleen in de Chinese toko's aantreft, kan men in Sundanese en Madurese kampongs in bijna iedere inlandse warung te koop vinden.



DE "MODDERWELLEN" VAN KUWU. (DEMPET)

Eindeloze, dichte djatibossen bedekken beide kalkgebergten welke zich in twee onderling evenwijdige parallelketens tussen Semarang en Surabaya uitstrekken. Tussen de zwaar beboste, westelijke uitlopers van deze kalkruggen in, ligt als een groen tapijt de sawavlakte van Grobogan.
Eenmaal eeuwen geleden, waarschijnlijk het kerngebied van het oude Medang in het land van Mataram, is deze vlakte tegenwoordig een vergeten uithoek, waar gillende trammetjes van Semarang-Joana-Stoomtram en de Gundih-Surabaya-lijn een paar keer per dag tevergeefs een beeld van westerse  bedrijvigheid trachten op te roepen. Overigens is deze Midden-Javaanse achterhoek op-en-top Javaans met zijn sawa velden, waterleidingen, buffels, weidevelden, talrijke kampongs, en de kleine, in nooit gestoorde rust doorsoezende miniatuur plaatsen Purwadadi en Wirasari.

Groot is dan ook de verrassing voor de reiziger, die uit Wirasari met het zijlijntje van de stoomtram zuidwaarts afslaat en dan plotseling bij Kuwu voor een vreemd panorama staat. Want hier ligt, scherp begrensd, te midden van de groene sawa's en de dicht beschaduwde kampongs, een grote, grijze moddervlakte van ongeveer 600 tot 700 meter in diameter. In scherp contrast met de groene omgeving is hier alles eentonig grijs, de grote vlakte, de bambu rakken, de staken bij de verschillende putten, en zelfs de bemodderde mensen, die hier mat haastige bedrijvigheid aan het werk zijn. De "modderwellen" van kuwu!
Djeblug noemen de Javanen dit terrein. Midden in het modderveld bevinden zich een twee tot drietal eruptiepunten, waar om de 20 tot 30 seconden gas en waterdamp worden uitgestoten onder het vormen van een grote modderblaas van ongeveer vijf meter in diameter. Na enkele seconden heeft de blaas zijn grootste afmetingen bereikt en springt dan uit elkaar, waarbij gas en water als een witte dampmassa er uit los komen. Het betrekkelijk kleine centrum waar deze vreemde, maar ongevaarlijke erupties plaats hebben, is slap en modderig en dan onbegaanbaar, maar al spoedig wordt de bodem taaier en op 20 tot 30 meter van de eruptiepunten kan men reeds voorzichtig lopen; daarbuiten is het gehele terrein met een harde modderlaag bedekt.

DE ZOUTWINNING TE KUWU.

De gebruikelijke uitdrukking "modderwellen" is eigenlijk verkeerd, want er welt hier geen modder op, maar alleen ziltig water met gassen, de vermenging daarvan met de oppervlakte klei vormt in het centrum de beschreven weke moddermassa.
In het centrum, op korte afstand van de voortdurend opduikende en weer uit elkaar spattende blazen, zijn kleine groepjes Javaanse  zoutmakers werkzaam.



Gekleed met niets anders dan een katok (een korte werkbroek) trachten ze het centrum zo dicht mogelijk te naderen om het zilte vocht, dat zich hier met de modder heeft vermengd, met plankjes naar zich toe te krabben, ten einden het voor hun brumbungs te verzamelen. In een grote kring zijn om het gehele terrein verdampingsrakken, klkah, opgesteld, bestaande uit ongeveer twee meter lange, gespleten bambu's welke met de holle zijde naar boven naast  elkaar op lage rakken zijn bevestigd.

De meeste gezinshoofden van Kuwu hebben een tweetal rakken van elk 15 meter lengte, welke een weinig naar elkaar toe hellen en waartussen een rechthoekige kuil ie gegraven, de brumbung, die als bewaarplaats voor het zoute water dienst doet.
Zowel uit de in de nabijheid gelegen zoutwaterwellen, de kirihan, als uit de weke modder van bledug wordt het water in de brumbumgs bewaard, waarbij de vaste bestanddelen bezinken, en het zilte water kan worden afgeschept. De zoutwinning gaat overigens vrij eenvoudig in zijn werk. Nadat het zilte water enige dagen in de gespleten bambu's van de klakah's aan de zonnestralen is blootgesteld, en nog eens een keer opnieuw over de rakken is uitgesprenkeld, kan met het zout van de bambu's afschrapen.


(Slijkvulkaantje bij Kuwu met offerstokjes. Dit zo geheten slijkvulkaantje ligt aan de rand van het modderveld. Op de achtergrond de droog rakken.)

De afzet van het product is intussen van Semarang tot Surakarta en enkele gebieden van Semarang. De westelijke regio van de archipel staat bekend als de zoutregio. De zoutaanmaak ten behoeve van het gouvernementszoutbedrijf heeft uitsluiten plaats op het eiland Madura; overal elders in het monopolie-gebeid is de zoutaanmaak dan ook verboden; slechts voor de modder- en zoutwaterwellen in Grobokan is een uitzondering gemaakt. Te verwonderen is dat ook niet, want sinds oer oude tijden bestaat het grootste deel van het dorpsgebied van Kuwu en de andere in de buurt gelegen desa's uit de beschreven grote moddervlakte met zijn eruptiepunten en droograkken. Zoals de gewone desa bevolking elders leeft van haar bouwgrond, kan de bevolking van Kuwu alleen bestaan van haat zoutwinning. Wel is waar b.v. de desa Kuwu nog ongeveer 100 bouw (een vlakte maat van ongeveer 0,7 ha.) sawa, maar daarvan zijn 50 bouw ambtsvelden voor het dorpshoofd en zijn helpers en de opbrengst van de overige 50 bouw dient in haar geheel als bate voor de desa-kas. Maar het overgrote deel van de bevolking van Kuwu is zoutmaker.

Een erfbezitter heeft in de regel een stel klakkah's met brumbung met het recht om bij toerbeurt twee maal per maand één dag en nacht water en modder uit wellen en bronnen te betrekken.
Een groot deel van het zout vindt zijn verkoop  in Surakarta. Ondanks de enorme uitbreiding van het gebruik van vracht- autobussen, zijn het hier vooral de bekende pikul-paardjes die op pasardagen in verschillende groepjes naar Kuwu trekken en voor het vervoer van het zout zorgen.


MARKTWAREN.  

                                                                       (Koopvrouw met kokosolie.)

Voor de overige op de Javaanse pasars verhandelde producten zijn o.a. de palmsuiker, die in halve bollen of platte ronde schijven wordt gegoten, die per pikulan (draagstok met manden) naar de markt worden vervoerd.
Op dezelfde manier wordt ook  de eigen gemaakt palmsuiker verhandeld; de bewerking daarvan verschilt slechts weinig van die van de palmsuiker slechts  wordt het sap uit den aard der zaak langs een andere weg verkregen, namelijk door het riet in een primitieve molens met houten walsen, voorzien van houten kamraderen, uit te persen.

Deze houten persen werden later vervangen door de modernere metalen, maar nog steeds handbediende metalenpers.

In grote, platte, met water gevulde geprepareerde rotanmanden werd levende vis naar de pasar vervoerd, zowel per pikulan als per spoor. Vooral in West-Java, o.a. met zijn groot centrum van zoetwatervisteelt in Garut, heeft zich een levendige vishandel ontwikkeld. 
Maar ook de koper weet zijn vis en vlees zelfs in het warme kustklimaat 1,5 tot 2 dagen vers te houden en wikkelt zijn koopwaar in grote, bederfwerende bladeren van de putjung- of pakemboom.
Zo vindt alles zijn weg naar de passars en vandaar weer naar de tussenhandelaren en de kopers. Rijst, mais, aardnoten, vruchten, cassave, brandhout, houtskool, olie, suiker, kortom te veel om op te noemen. Zelfs levend klein vee.

(Transport van verse vis ingepakt in de bederfwerende bladeren van de putjung-boom.)

De rijst als pari (in bossen), of als beras (gebolsterde rijst); de maiskolven tot bossen samengebonden; de kokosnoten tot bossen  met behulp van de vezelbast tot trossen gebundeld; houtskool in grote zakken, gezouten gedroogde vis van groot tot heel klein. (ikan teri)
Alles beweegt zich op de marktdagen op alle wegen, die naar de pasar voeren, een eindeloze bonte stoet van marktgangers, de meesten als voetgangers belast en beladen, sommige echter in voertuigjes, enkele te paard, weer anderen met grobaks en andere transportkarren of met pikulpaarden.
Vooral niet te vergeten rollen katoen, blokken was en dergelijke om het te batikken tot mooie sarongs.
Aangezien de verschillende, daarbij gebruikte transportmiddelen reeds een algemene beschrijving hebben gevonden laten we het hierbij.
Voor een westerling is het een ongeorganiseerd geheel, daar alle kooplieden kris kras door elkaar staan, maar zijn neus krijgt hier wel duizenden geuren op te snuiven.




                                  VI. VOLKSNIJVERHEID.


               (Van links naar rechts: Batiksters; Het verven in de blauw kuip; Het stempel batikken.)


(Van links naar rechts: Pottenbaksters; Het uitspoelen van de geverfde batiks; Het vlechten op het weefgetouw.)

DE BLAUWVERVERS.

De wazige nevelstrepen, die in het eerste ochtendgloren geleidelijk uit de schaduwen van de terreinplooien opdoemen, smelten weer even langzaam weg voor de eerste zonnestralen, die over hat Javaanse landschap glijden.
De vage contouren van palmen, daken, heggen, struiken, mensen en dieren worden scherper, en beginnen in het steeds krachtiger tegenlicht met een matzilveren glans te schitteren.
Tegen het blanke licht buiten, steekt donker de ingang van het loodsje af, waar gestalten van de blauwververs, tukang medel, opdoemend uit de zilveren morgennevel, binnengaan. 

Verschillende gawangan (uit bambu latten vervaardigde kleine rakjes op poten, gebruikt om stapels goed en in bewerking zijnde batik-doeken op de transporteren) volgeleden met doeken, welke het proces van het blauw verven moeten ondergaan, staan al klaar, alle op het oog groezelige, vaalbruine en vaalblauwe stukken goed. Even groezelig als het donker blauwig grijs van het overige materiaal in de loods, de verfbakken, de rakken, de planken, de bodem, de wanden.
het blauwverven (met indigo) heeft zich op Java tot een afzonderlijk beroep ontwikkeld; en in de vroege ochtenduren kan men dan ook tal van koelies met bambu rakjes vol opgestapelde lappen goed en batikdoeken in bewerking naar de tukang medel zien trekken. In de loods staan de blauwkuipen gereed, grote, ronde, aarden vaten, die in de regel halverwege in de grond zijn ingegraven; en wanneer dan de met bruingele wasfiguren overdekte doeken in de indigo worden ondergedompeld en een tijd later weer tevoorschijn gehaald, wacht de toevallige bezoeker een merkwaarde verrassing. Want het enige, dat in deze blauwververij niet het groezelige blauwe waas vertoont van de omgeving is . . . de verfstof zelf, het zo geheten indigowit, en het zijn helder goudgele druppels, die uit de blauwkuip omhoog spatten. Een merkwaardige wijze van blauwverven! (zie bovenste plaatjes midden). Maar op een andere manier is het nu eenmaal niet mogelijk.

Het indigoblauw heeft namelijk de onaangename eigenschap van in water onoplosbaar te zijn. 
Daarom heeft de tukang medel er wat anders op gevonden: door wat palmsuiker in  zijn verf te doen reduceert hij het indigoblauw tot indigowit, en aangezien dit laatste gemakkelijk in kalkwater oplost, doe hij er ook wat kalk bij.
Het is een verrassend gezicht als bij het ophalen van de doeken uit de kuipen de helder gele verfstof er afdruppelt, en zich plotseling een blauw waas over de doeken of batiks verspreidt, zodra deze een ogenblik aan de lucht zijn blootgesteld geweest.
Want door de inwerking van de lucht oxideert het indigowit weer tot indigoblauw. Het is duidelijk, dat een dergelijk proces veel ervaring en vakkennis van de ververs eist, en het blauwverven is dan ook een werk dat met nauwkeurigheid moet geschieden. De doeken worden gedurende één uren langer ondergedompeld, daarna te drogen gehangen, en als ze goed droog zijn weer opnieuw ondergedompeld.

Dit herhaalt men enige malen per dag van s'morgens vroeg tot een uur of twee in de middag; want na twee uur moeten de verven voor de volgende dag weer worden aangemaakt.
Voor gewone kantoenen stoffen en gewone batikdoeken, die met grote en kleine hoeveelheden op de pasars worden verkocht, is een herhaling van deze bewerking gedurende vijf tot zes achtereenvolgende dagen voldoende; fraaie, waardevolle batiks eisen echter een langere behandeling. Hoe mooier en gedempter men de tint wenst, hoe zorgvuldiger men moet werken. Vooral aan de goede batik doeken wordt bijzonder aandacht besteed; dan vermijdt de tukang medel sterke oplossingen, verft liever langer met lichtere tinten dan iets korten met donkere, en gebruikt afwisselend oude en verse verf om een mooie gedempte kleur te krijgen. Ook dient hij voortdurend op de toestand van de was te letten, want wordt deze te hard, zodat het gevaar voor afbrokkelen begint te ontstaan, dan moeten de batiks zo nu en dan in de zon gedroogd worden, opdat de weke was zich weer aan de doeken hecht.

HET BATIKKEN.


Er is wellicht geen ander handwerk bij de volken van de Indische archipel bekend, waarin vrouwen een zo grote bedrevenheid hebben weten te bereiken als het batikken. En te verwonderen is dat niet.
Ziet de rust en zekerheid, waarmee deze evenwichtig gestemde Javaanse vrouwen aan de arbeid zijn; ziet de aandacht en de toewijding waarmee de figuren van het ornament worden ingetekend.


Los hangt het doek op de gawangan, los heeft de batikster het te bewerken gedeelte over haar linkerhand hangen, en met de rechterhand, maar met een vaste streek tovert zij haar gestileerde figuren op het doek. Vol aan dacht, maar met die losheid en zekerheid van manuaal, welke dadelijk de toegewijde en ervaren werkster doet kennen. Voordat zij evenwel aan het eigenlijke wastekenen kan beginnen, heeft de batikster reeds tal van voorbereidende werkjes moeten verrichten.
Het overgrote deel van de batikdoeken wordt tegenwoordig van geïmporteerde katoen gemaakt, zodat de stof, nadat zij in stukken van vereiste afmetingen is gesneden of geknipt, eerst geweekt en uitgespoeld moet worden om de voor het opmaken gebezigde fabriekspap te verwijderen.

De nu volgende behandeling, het prepareren van de stof, zodat zij de verschillende kleuren goed zal houden, hangt uiteraard af van de kleuren, welke men wenst te bezigen..
Vooral de rode mengkuku-kleurstof (gewonnen  uit de bast van de Morinda citrifolia) pakt in het koude kleurbad (door de behandeling van de doeken met was is het uiteraard onmogelijk om warme kleurbaden te gebruiken) moeilijk, waarom dan ook een zorgvuldig voorbeitsing (een doek een chemische behandeling doen ondergaan, waardoor de kleurstof in de vezels kan dringen) nodig is. Doeken, welke bestemd zijn om de roodverving te ondergaan, worden in een lage, platte , houtenbak gelegd, in een olie- en loogmengsel flink met de voeten gekneed, geperst en uitgewrongen, en vervolgens in de schaduw opgehangen en gedroogd. Deze olie- en loogbehandeling geschiedt enige malen per dag en wordt gedurende 14 tot 20 dagen herhaald.
Nu volgt een tweede periode van gelijke duur voor eenzelfde bewerking, maar nu wordt de doek steeds in de volle zon gedroogd. Alleen een dergelijke langdurige en zorgvuldige behandeling kan waarborgen, dat later het mooie  mengkuku-rood in al zijn frisheid en kracht tevoorschijn komt. De andere kleurstoffen eisen een minder tijdrovend proces; trouwens ook voor het roodverven wordt de hier beschreven behandeling dikwijls bekort. 
Na het voorbeitsen moet het doek geschikt gemaakt worden voor het afdekken met was. Bij niet opgemaakte katoen dringt de was te veel in het goed, waarom men de doek met een sterk verdunde stijfsel prepareert. Ook hierbij is het echter zaak om zorgvuldig op een juiste behandeling te letten. 
Stijft men de doek te sterk dan brokkelt de wasbedekking er te gemakkelijk vanaf, in het tegenovergestelde geval dringt de was te veel in het doek en is dan later moeilijk te verwijderen.

Op de oppervlakte mooi glad en geschikt te maken voor het wastekenen, wordt tenslotte het doek opgevouwen en met een houten hamer geklopt. Dit laatste is meestal mannenwerk.

Batikken berust op een uitsparingproces. De gedeelten, welke geen kleur mogen aannemen worden met was afgedekt, waarna de doek in het eerste kleurbad wordt behandeld; daarna volgt de wasbewerking voor het tweede kleurbad, en men gaat zo verder tot alle vereiste kleuren zijn aangebracht.
De overgrote meerderheid van de Javaanse batikdoeken wordt in blauw en bruin behandeld. Een korte opsomming van de werkzaamheden aan het batikken in blauw en bruin verbonden, mag daarom hier plaats vinden.



Nadat  de doek is geprepareerd wordt eerst met potlood of houtskool de verdeling in vakken aangebracht en kunnen ervaren batiksters dan verder uit het hoofd of wel naar een voorbeeld de omtrekken van de figuren met fijne waslijntjes intekenen.

De batikster gebruikt hiervoor als tekenstift een tjanting, een klein koperen waskuipje, iets groten dan een vingerhoed, met een gebogen tuitje, waar de gesmolten was gedurende het tekenen uitvloeit. Het kuipje is een rietstengel of een stukje bambu gestoken, welke als handvat dienst doet. Voor het rekken van twee fijne, evenwijdige lijntjes, wordt een tjanting gebruikt met twee tuitjes naast elkaar, voor stippel-driehoekjes, drietuitjes, voor zespuntige stippel sterretjes zes of zeven tuitjes, en voor het bedekken van grotere oppervlakten een tjanting met een wijdmondig, breed tuitje. 

Als alle figuren van het ornament in fijne waslijntjes zijn uitgetekend, worden vervolgens alle oppervlakken, welke niet blauw gekleurd mogen worden geheel met was afgedekt, en het doek gereed om naar de blauwverver te worden gebracht. Na afloop van het blauw verven brengt de bediende, welke de doeken terughaalt deze eerst naar de kali (rivier), waar ze flink worden uitgespoeld. 
Note; In die tijd kende men de schade voor het milieu van de verfstoffen nog niet.

HET BRUINVERVEN.

 
Nu volgt voor de batikster een accuraat werkje, want haar eerste arbeid is nu om alles wat voorde nu volgende bruinverving in aanmerking moet komen, voorzichtig met een stomp mesje open te krabben. Het zou natuurlijk praktisch onmogelijk zijn om op de grotendeels met was bedekte doek de figuren weer terug te vinden, als de batikster niet van te voren daarop had gerekend. Zij heeft namelijk de omtrekken van de figuren, rengrendan, met lichtgele was afgedekt, en de opgevulde vakken, tembokan, met donkerbruine. Aldus te werk gaande is zij instaat weer alles terug te vinden wat voor bruinverving moet worden opengekrabd, en nadat dit is geschied (en de randen hier en daar met de tjanting weer zijn bijgewerkt) wordt nu ook alles met was afgedekt wat blauw geverfd is geverfd en blauw moet blijven.
Het bruinverven doet de batikster in de regel zelf. De kleurstof, een mengsel, waavan aftreksel uit de bast van sogd (Peltophorum ferrrugenium), tingi (Ceriops), kembang pulu (Carthanus tinctorus), geelhout (Cudrania) en lakhars de voornaamste bestanddelen zijn, moet iedere dag voor het verven verwarmd en weer afgekoeld worden. Voor goede doeken moet het bruinverven gedurende vijftien achtereenvolgende dagen drie maal daags herhaald worden.
Na het kleuren wordt het doek gewassen en in helder kalkwater gedompeld om de kleur voorlopig te fixeren. Van het nu volgende fixeerbad zijn de hoofdbestandelen aluin, borax, suiker, een weinig citroensap en een afkooksel van sari kuning (Sophora japonica) dat bovendien aan de bruine kleur een warmere tint geeft.

Dan breekt eindelijk het ogenblik aan, dat de batikster met eigen ogen het resultaat van haar weken lange arbeid zal aan schouwen. Zes weken (bij doeken met roodverving dikwijls aanmerkelijk langer) heeft zij gewerkt aan een stuk doek, dat uiterlijk niet de minste bekoorlijkheid vertoont, een groezelige lap, bedekt met vaalbruine  en vuilgele lagen was. Wanneer dan deze vale lap voor het afsmelten van de waslaag in de warmwaterkuip is gedompeld, komt zij tevoorschijn als een afgewerkt kunst product.

 
(Het afsmelten van de was uit de batik-doeken.)

Alsof op wondere wijze in enkele minuten een gevoelige plaat met warme en diepe tinten is ontwikkeld, verschijnt daar een stijlvol ornament met rustige, mooie lijnen, zachte contouren in warm bruin, okergeel, diepblauw en licht roomgeel.
Onuitputtelijk zijn de variaties die de batikster in het ornament van haar doeken weet aan te brengen, van de fijnste en teerste ranken, arabesken, en gestileerde bloem-, blad- en dierenfiguren af tot onvergetelijke composities van krachtige lijnen en forse figuren toe.
Het batikken is dan ook een Javaanse volkskunst bij uitnemendheid.
Weliswaar is het ook in enkele andere gedeelten van de archipel niet geheel onbekend, zoals in Midden-Sumatra en Midden-Sulawesi, maar alleen op Java heeft het zich ontwikkeld tot een hoogte als nergens anders.

Er zou nog zoveel over deze Javaanse kunst te vertellen zijn: het batikken met wastempels; stempels van hout of uit dunne koperen draden samengesteld, wat ook weer een ambacht op zich is. het toepassen van remed, dit is het kreuken en aldus met barstjes overdekken van de waslaag, waardoor bij het bruinverven de fijn gemarmerde figuurtjes ontstaan, het batikken op zijde, wat meestal voor Chinese rekening bestelde lookjans wordt gedaan, de fraaie kleurschakeringen vooral in Pekalongan in gebruik, de oneindige verscheidenheid van de gebezigde motieven, de noodzakelijkheid om de wastekening op beide zijden van het doek aan te brengen, en de strenge eisen daarvoor gesteld, enz.
Maar laten we volstaan met deze enkele uit een volkskunst, welke de mooiste en fijnste producten van vrouwelijk handwerk op Java wist te scheppen.

KOPERBEWERKING.


Evenals de Javaanse  batiks zijn ook de kunstvolle producten van de messinggieterij aan de meeste lezers bekend.
Minder bekend is intussen de Javaanse koperslager, en dat is eigenlijk jammer, want de producten, welke in werkplaatsen van deze nijvere ontstaan, verdienen zeker meerdere bekendheid.




Vooral aan het keukengerei wijdt de Javaanse koperslager zijn bijzondere aandacht, en het is dan ook bij deze arbeid, dat hij zich als een zeer bekwaam vakman ontpopt. Tot zijn mooiste stukken behoort op de eerste plaats de dandang, de ketel voor het stomen van rijst. (rechts)
 Het is uiteraard heel wat gemakkelijke om aan een of ander gietstuk van messing, dat eerst was gemodelleerd en vervolgens à-cire-perdue gegoten wordt, een fraaie en elegante vorm te geven. 
Bovendien gaat er van dergelijk gegoten messing werk in de regel een bijzondere bekoring uit door de versiering met geciseleerd ornament.


DE KOPERSLAGER.

Maar dit alles is iets geheel anders dan het vak van de koperslager, die vooral in Semarang en in de vorstenlanden van Midden-Java een grote bedrevenheid heeft weten te bereiken.

Zoals gezegd, het is hoofdzakelijk slechts eenvoudig keukengerei, dat van rood koper vervaardigd wordt; maar des te meer treft het, hoe zelfs de eenvoudigste pannen, potten, kommen, kook- en waterketels, in de regel een sierlijke en rustige lijn vertonen.
Als een dikke, ronde plaat komt het materiaal onderhanden, voortdurend moet het beklopt en behamerd, telkens tot roodgloeihitte verwarmd worden, en onder deze moeizame bewerking komt de vorm slechts langzaam te voorschijn.
Wanneer dan eindelijk na dagen lange arbeid het product begint te naderen, dan heeft tenslotte nog rondslaan plaats op een aambeeld met afgeronde kop.

Bij dit laatste rondslaan, het ngratjak, ontstaan ook regelmatig rijen van kleine deukjes, die aan het uiterlijk van goed koperen slagwerk zo'n bijzondere bekoring geven.

Heel wat gemakkelijker is de arbeid van de Surabaya koperslager. 
Deze laatste vervaardigd de onderdelen van zijn werkstukken uit koperblik, slaat langs de lasranden rijen van kleine , zwaluwstaartvormige nokjes, welke uiteraard volkomen moeten passen, en soldeert dan de onderdelen langs de randen aan elkaar. Het zal wel niet nodig zijn te zeggen dat deze stukken lang niet zo mooi zijn als die van uitsluitend slagwerk.


Ook de fraaie kunstzinnige bewerking van de gegoten messing schalen en borden kunnen we onder het koperslaan rekenen.
Met zeer kleine stalen beiteltjes worden de versiering in het product aangebracht, waarbij de schaal in  een houten rekje van een paar stukken ruwhout schuin wordt neergelegd en de koperslager met één voet deze vasthoud terwijl hij zijn motieven aanbrengt, alles keurig op een lijn.
(Zie de fotocollage geheel boven onder de titel.) 






                                    Zie vervolg: JAVA. TWEEDE DEEL 1934. (DEEL 8)



zondag 13 juli 2025

JAVA. TWEEDE DEEL 1934. (DEEL 6)

 

JAVA IN DE KOLONIALE PERIODE

GEZIEN DOOR EEN NEDERLANDER.

                                           DEEL 6.

JAVA.....


                               IV. LAND- EN TUINBOUW. (VERVOLG 1.)

SAWAH EN TEGALAN.

Van een eenvoudige hut van de tukang deres in het onontgonnen bergterrein naar de goed verzorgde sawa's in de vlakte, is een treffende overgang.
De Javaan oefent zijn landbouw uit op zo geheten natte en droge gronden (sawa en Tegalan); dat het hoofdproduct, de rijst, in de regel op de kunstmatig bevloeide sawa's wordt aangeplant; en dat de overige veldproducten bekend onder de verzamelnaam paldwidja, welke ook als zo geheten "tweede gewassen" na de rijstoogst op de sawa's worden verbouwd.
Maar ook bleek uit eerdere beschrijving, welk een levensvreugde de miljoenenbevolking van Java weet te putten uit het planten, verzorgen en oogsten van het "voedsel, dat nooit verveelt" zijn rijst, die met alle variaties van sappig geelgroen tot schitterend goudgeel getint kleed, de onafzienbare velden bedekt; hoe innig het lief en leed van de Javaanse tani (landbouwer)  is samengeweven met zijn uitgestrekte padi-velden, zijn spiegelende bergterrassen, zijn ploegende buffels en zijn allerwegen de sawa's doorsnijdende waterleidingen.

AMA PUTIH.

Ook werd eerder een indruk gegeven van de voortdurende zorg, nodig om de sawa's te beschermen tegen insecten, walang sangit (rechts) en de gevederde en viervoetige rovers, waarbij nog gezwegen wordt van de talrijke soorten larven, rupsen en engerlingen, die op de sawa-arbeid van de tani vrijbuiten.
Toch is er onder deze parasieten nog een, wel is waar niet bijzonder schadelijk, maar toch zeer merkwaardige, welke zijn typische levenswijze beschrijving verdient. 
Een zachtgroen waas ligt over de kortgeleden aangeplante rijstvelden, Veel werk vereist de aanplant in deze periode niet; en toch lopen hier en daar verschillende groepjes desabewoners over de galangans, toezicht houdende over groepjes jonge eenden die bedrijvig tussen de de rijstplantjes heen en weer schieten. 

Zij bezien hun wijde zwembassin heel wat opgewekter dan hun hoeders. Want wat voor de jeugdige snatervirtuozen als een traktatie geldt, was juist het schrikbeeld van de sawa beheerders. De ama putih  (Ama noemt de Javaan, alles wat aan de veldgewassen nadeel toebrengt, zoals insecten, meeldauw, schimmels, sprinkhanen, muizen enz. Putih, wit). was in de sawa geconstateerd, en alhoewel deze larve nu niet bepaald vernietigend op de aanplant werkt, zijn de achterstand in de groei van het gewas en enige vermindering van de oogst, welke er door veroorzaakt worden, al erg genoeg.
De nauwlettende levensvoorwaarden van de larve maken echter de bestrijding van deze plaag vrij gemakkelijk. ( de larve van de Nymphula depunctalis , het witte rijstmotje.)

 Het worpje dat nog geen volle centimeter lang is , heeft ter weerszijden en paar bundeltjes uiterst fijne draadjes, welke voor de ademhaling onderwater dienen; en wanneer de draadjes uitdrogen, sterft de larve aan gebrek aan zuurstof binnen 24 uur.

Haar eerste werk is dan ook een kokervormig huisje te bouwen door de top van een rijsthalm af te knagen en deze tot een cylindertje op te rollen, waar de larve alleen met kop en pootjes uitsteekt.    


Aldus ingekapseld klautert zij langs de achterzijde  van de bladeren van de rijsthalmen en vreet daar het bladgroen geleidelijk weg. Aan de lange witte strepen, die daardoor ontstaan, dankt de plaag haar naam ama putih.
Ten einde de ademhalingsorganen steeds vochtig te houden, moet in het kokertje uit de aard der zaak altijd water zijn; zodra dit echter na een paar dagen begint op te drogen, laat de luchtacrobaat zich naar beneden vallen, komt dan in het sawa water terecht, en klautert, zodra het kokertje met water is verzadigd, weer tegen een rijsthalm op. In een aangetast veld zal men altijd tal van kokertjes drijvende op het water aantreffen. Door met sapu lidi's, een bezem van samengebonden palmbladnerven, over de halmen te strijken, valt ook de rest van de larven naar beneden, die met graagte door de jonge eenden worden opgegeten. Een andere bestrijdingsmethode bestaat in het droog leggen van de sawa gedurende een drietal dagen, waarna alle larven door de droogte te gronde gaan.

DE TABAKSBOUW.

Behalve de rijst verdient nog een gewas de aandacht, dat echter slechts in enkele weinige gebieden algemeen geplant wordt: de tabak.
Zodra op de hellingen van Gunung Sumbing, Gunung Sindara en Gunung Prahu in Kedu en Banjumas de rijstoogst binnen is, eist de tabak de zorg op. In deze gebieden wordt de tabak niet alleen op de sawa's, maar ook veelvuldig op de droge gronden verbouwd.
Reeds zijn met bijzondere zorg de kweekbedden omgewerkt, en als na enkele weken de jonge tabaksplantjes voldoende zijn opgeschoten, ziet men ze, netjes in een rij en gelid geplant, op de velden verschijnen, al in de eerste dagen tegen felle zonnestralen beschermd door een of ander droog schutblaadje. Maar al spoedig hebben zij deze beschutting niet meer nodig, en zijn de grappige kleine gele en bruine hoedjes door de forse en rijzige opgroeiende tabaksplanten verdrongen.

En dan is het een lust om te zien hoe de tabak zich beijvert om, zo spoedig mogelijk en zo ver als het oog reikt, de velden te bedekken met het donkergroene kleed van zijn grote, wollige bladeren. En naarmate het fluwelige groen zich over de glooiende ruggen van de vulkaanvoet uitbreidt, neemt de bedrijvigheid in de tabaksbouw toe. Voortdurend is alles in de weer om rupsen, slakken en andere parasieten van het kostbare blad verwijderd te houden: tabak is het wachtwoord van de dag, soms is de regen maar net voldoende, een andermaal is het weer niet droog genoeg.
Chinese opkopers reizen de desa's af voor het taxeren van de vermoedelijke opbrengst van de aanplantingen, voor het maken van afspraken en het verstrekken van voorschotten. Een maand of drie na het uitplanten bereikt de drukte haar hoogtepunt.
Door het geregeld wegnemen van zijloten en het uitknijpen van de toppen heeft men het mogelijk gemaakt, dat de planten zich tot hoge stevige stokken met grote bladeren ontwikkelen.
Tegen de tijd, dat ze oogstrijp zijn, komen de onderste twee of drie bladeren het eerst aan de beurt, de z.g. kepel, dan volgen een paar weken later de middelste, meestal zes tot acht stuks, tengahan, en tenslotte de topbladeren de uratan, zes tot tien stuks. Deze laatste vormen de beste kwaliteit en de kepel is de minste.


Werkzoekenden kloppen in deze tijd niet tevergeefs aan, en alle handen in de desa's helpen mee bij de behandeling van de drie verschillende oogsten, die zorgvuldig uit elkaar gehouden worden. Gedurende ongeveer een week worden de bosjes bladeren tussen twee lagen pisangblad te broeien gelegd op grote, horizontale bambu horden, die in geval van regen onder een afdak kunnen worden opgeborgen. 
Terwijl het ene gedeelte van de oogst ligt te broeien wordt het andere reeds verwerkt.
In de regel maakt men van de middelste en de topbladeren de duurdere kerftabak; de onderste bladeren, de kepelan worden tot bosjes bijeen gebonden en aan een lat of lijn onder de dakrand in de wind te drogen gehangen, en later als ruw blad krosok, verkocht. 

(Kerven van tabak.)

Veel meer zorg echter eist de kerftabak. Zodra het product door de broeiing voldoende soepel is geworden, worden de bladeren gestript, dit het het van de nerven ontdaan, en tot rollen gedraaid, waarbij enkele grote bladeren worden uitgezocht om de strips in op te rollen.
De kerfplank bestaat uit een klein bankje met aan een van de korte zijden een verticale plank, waarin een groot vierkant gat.
Zoals op de tekening is zien wordt de te snijden tabak met de linkerhand door het gat geschoven en met de rechterhand gesneden.



Het kerven, het sorteren van het kerfsel, het afdelen in lempengs (lagen) op kleine bambu horren, het te drogen leggen van de tabak in de zon een paar uren per dag, het bloot stellen van de lagen gedurende een paar nachten aan de invloed van de nachtdauw, het is alles werd waarbij de minste nalatigheid nadeel verwekken kan. Een vakkundige behandeling bij het bedauwen is van grote invloed op het fijne aroma. Neemt men echter geen maatregelen om bij plotselinge regen val gedurende de nacht de gekorven tabak binnenshuis  te kunnen brengen, dan kan één regenbui alles bederven.
Zodra zij de gewenste geur hebben, worden de lagen opgevouwen en, tussen gedebog (pisangbladscheden) tot pakken opgestapeld binnenshuis nog 1,5 tot 2 maanden te fermenteren gezet.

In normale tijden is de gemiddelde opbrengst per vlakte-eenheid van de aldus gewonnen en behandelde tabak tweemaal zo hoog als die van rijst. Het is dan ook begrijpelijk, dat de bevolking van de bergstreken van Kedu en Banjumans met verlangen naar het jaargetijde voor de tabaksbouw uitziet, en dat de verbouwing van tabak zich hier in de loop der tijden tot een belangrijke volkscultuur heeft ontwikkeld. Maar toch, ook hier blijft de rijst het gewas van de voorvaderen, dat zelfs bij deze tabaksbouwers wordt gewaardeerd als een onovertroffen gave van de goden, ver boven alle andere landbouwproducten verheven.

Gebieden, waar inlandse tabaksbouw geregeld plaats heeft, zij het dan ook niet zo intensief en algemeen als in de genoemde bergstreken, worden nog aangetroffen in Kediri, Malang, Rambang, Lamongan en Oost-Priangan.
Want slechts een beperkt deel van de bouwgrond op Java voldoet aan de speciale eisen, welke de tabak aan de bodem, de vruchtbaarheid van de grond, de regenval en het klimaat stelt.
Veel meer tabaksbouw komt voor op Sumatra.


TWEEDE GEWASSEN.

Het spreekt wel van zelf, dat gewassen, welke als aanvulling of tot vervanging van de rijst als volksvoedsel moeten dienen, lang niet dezelfde eisen mogen stellen als de tabak. Dit geldt vooral in de zone's hoger dan 1200 tot 1300 boven zeespiegel gelegen, waar de rijst niet meer wil gedijen, en men dus op andere landbouwproducten is aangewezen. het gewas, dat in deze de eerste plaats heeft veroverd is de mais, djagung, die niet alleen in de hoge gelegen bergstreken het volksvoedsel bij uitnemendheid is, maar bovendien ook elders als "tweede gewas" op de sawa´s, en zelfs op erven en in tuinen wordt geteeld,
Ofschoon zij niet van zo groot belang zijn als de mais, nemen een tweetal knolgewassen, n.l. de bataten, keteld rambat (zoet aardappel), en de cassave, keteld pohong, eveneens een belangrijke plaats in.

(met de klok mee: Sorteren van de rijpe maïskolven; Zoet aardappelen; Cassave aanplant en geoogste cassave knollen.)

Van de cassave wordt bovendien evenals de mais nog een belangrijk deel uitgevoerd als cassave meel. 
In nog sterkere mate geldt dit voor een vierde eveneens in grote hoeveelheden aangeplante "pdlwidja". namelijk de aardnoten, katjang tanah. in Europa bekend als de pinda.


Het merkwaardigste is de groeiwijze van de peul van deze pinda. Wanneer de bevruchting heeft plaats gehad, begint de bloembodem uit te groeien tot een steeltje van een paar centimeter lengte, dat zich vervolgens benedenwaarts richt, en tenslotte op de wijze als is voorgesteld in onderstaande tekening, enige centimeters diep in de bodem dringt. Eerst daarna ontwikkelt het tot nu toe onveranderde vruchtbeginsel zich ondergronds tot de bekende aardnoot. Evenals  overal op de wereld worden de zaden van de katjang tanah ook op Java algemeen als versnapering gegeten.


                                           KATJANG TANAH, AARDNOOT, PINDA.

A: bloem van de aardnoot met a, lange draadvormige kelkbuis; b, bloembladen; c, vruchtbeginsel.
B: plant net d, peultje dat naar beneden groeit, in de aarde dringt en zich tot aardnoot ontwikkelt; c, te hoog groeiend peultje, dat afsterft; f. geheel tot aardnoot ontwikkelde peulvrucht.

De olie , welke men er uitperst is bovendien als bakolie in gebruik,  terwijl de resten bungkil katjang, als meststof wordt gebezigd.

ZOETE AARDAPPEL.

De zoete aardappel of bataat is een plant uit de windefamilie. De zoete aardappel heeft een inulinehoudende knol, een verdikking van de wortels. Het is het zevende gewas van de belangrijkste voedselgewassen in de wereld, en op de vijfde plaats in ontwikkelingslanden, na rijst, tarwe, maïs en cassave.

CASSAVA.

(Cassava oogst.)

De cassave of maniok is een eetbare wortelknol van een verhoutende overblijvende heester. De plant vindt zijn oorsprong in Zuid-Amerika en is vermoedelijk door de Portugezen omstreeks 1600 in Azië verspreid. De knol is rauw niet eetbaar en moet eerst gekookt worden daar deze een hoge  waarde van het giftige waterstofcyanide in de vorm van glycisiden bevat.
 De cassavebloem is glutenvrij en kan gebruikt worden als vervanging van tarwebloem. Talioca en fufu worden gemaakt van de zetmeelrijke bloem van de maniokwortel.
In principe kan de cassavewortel het gehele jaar door geoogst worden. In landen met constante regenval gebeurt dat ook, in landen met periodieke tegens gebeurt het meestal in de droge perioden. Cassave is daarom een gewas dat voedselschaarste kan opvangen in perioden dat andere gewassen niet oogstbaar zijn. De wortel kan gezien worden als de tropische variatie op de aardappel.

BANANEN VERKOOP.

Intussen moet men zich niet voorstellen, dat na de oogst alle vruchten zo maar op de pasar verkoopbaar zouden zijn. Want het vereist niet alleen enige ervaring om te kunnen beoordelen, wanneer de vruchten geoogst of geplukt kunnen worden, maar ook wanneer zij voor verkoop geschikt zijn.
Een tros pisang, de hele tundun, bestaat namelijk uit verschillende, boven elkaar zittende kransen, tangkep, die niet alle tegelijk rijp zijn.
Daarom snijdt men de gehele tros reeds at, zodra de eerste paar vruchten enigszins geel beginnen te worden; de Javaan zegt dat de tros dan reeds suluh is. Vervolgens worden alleen de bovenste tangkeps (kammen) van de trossen afgesneden, die dan ook na enkele dagen voldoende belegen zijn om verkocht te worden. Het overige deel van de tundun echter wordt kunstmatig rijp gemaakt door hem in bladeren gewikkeld te begraven en de vruchten aldus enige tijd te laten broeien totdat zij voor het gebruik deugdelijk zijn. Volgens de Javanen blijven bananen uit dit proces, het ngimbot hebben ondergaan, langer goed dan vruchten, welke men aan de boom heeft laten rijpen.


                                                ( Handel in etenswaren op de markt.)

HANDEL IN KOKOSOLIE.



Pak Wangsa behoort tot de gegoede gogols (kerndorper)  van de desa. De arbeid en zorg, welke hij sinds jaren aan zijn kokostuin ten koste heeft gelegd zijn niet onbeloond gebleven en nu heeft hij een gerelde afzet van noten en olie, waaruit hij een flinke bijverdienste trekt.
Het kraampje op de pasar, waar zijn jongere broer Pak Karia als tussenhandelaar zijn kokosolie aan de man brengt, heeft niet te klagen over gebrek aan klanten, en ook de kokosnoten halen op de pasar steeds hogere prijzen.

Zelf kan hij zich niet bezig houden, want hij, zijn vrouw en dochters, hebben de handen vol met het onderhoud van de tuin, en het bereiden van de olie, om van de sawa arbeid en het werk verbonden aan planten en oogsten van de rijst, niet eens te spreken. Pak Wangsa begrijpt trouwens zeer goed, dat de goede klanten hem niet zomaar komen aanwaaien, en dat het hoofdzakelijk aan de zorgvuldige behandeling is te danken, dat zijn olie zo gewild is. Aanvankelijk had de bereiding plaats in het kleine keukentje in de achtergalerij van zijn woning, maar reeds jaren geleden werd de ruimte daar te klein en tegenwoordig geschiedt de gehele oliebereiding in een afzonderlijk loodsje.

Op de dagen dat er in de loods wordt gewerkt, helpen alle handen van het gezin mee. Dan worden de noten  van hun bast ontdaan en gespleten, het heldere vruchtwater wordt opgevangen, en de noten buiten te drogen gelegd. De halve gedroogde noten worden van hun helder vruchtvlees ontdaan, war vervolgens fijn wordt geraspt. De raspen bestaan uit langwerpige planken, waarin talrijke kleine puntige stukjes ijzer zijn gestoken, die als rasptanden dienst doen. Terwijl de hopen fijn geraspte noot zich opstapelen, staan de gezinsleden gereed om het raspel naar grote aarden kommen met water over te brengen, waar het met de handen wordt uitgeperst, en de santen, de zo geheten kokosmelk ontstaat. Om onnodig verlies te voorkomen moet dit uitpersen met grote zorgvuldigheid geschieden, want met verkrijgt de olie door de santan in te koken. Hierbij vormt zich alleen nog een laagje bezinksel, dat bij het afgieten van de olie in de pan achter blijft.


Wanneer nu vervolgens het product voorzichtig wordt overgegoten in een  petroleumblik dat als olievat dienst doet, is de zoete aromatische geur voor Pak Wangsa het bewijs, dat er bij de bereiding niets is verzuimd: gebruik van goede rijpe noten, zorgvuldig gereinigde pannen, zindelijke behandeling en vakkundig inkoken van de santen. Dat geeft een geheel ander resultaat dan het slordig bereide product van enkele van zijn concurrenten, dat reeds na korte tijd een scherpe, ranzige lucht krijgt.
Note: Het in Indië onmisbare petroleumblik wordt voor alles en nog wat gebezigd: watervat, kalkemmer, gieter, rijstkist, olievat, vuilnisemmer, teerpot enz.

PASAR BEELDEN.


                               (Van links naar rechts. De vergulder en de tukang soldeer.)


          (Van links naar rechts: Vertoning van wajang berber en uitvoering van wajang topeng.)


                             (Van links naar rechts: Straatmuzikanten en een bedelaar met fluit.)


                                     Zie vervolg: JAVA. TWEEDE DEEL 1934. (DEEL 7)