zaterdag 30 mei 2020

SKERRY BOAT.


        KUSTPATROUILLE- EN 

     VERDEDIGINGSVAARTUIG

            MET DRIE MASTEN.




SKERRY BOAT (1768).

Meestal wordt de Engelse skerry boat gerekend tot de langsscheeps getuigde schoeners, maar men gelooft dat er al in 1768 een Noorse variatie van bestond, een driemastvaartuig met vierhoekige zeilen aan grote en fokkenmast en een klein bezaan met giek en gaffel aan de achterste mast.
het vaartuig had een relatief lange boegspriet, waardoor zowel een binnen- als buitenkluiver kon worden gevoerd. Ze had een lengte tussen de 16,5 en 20 meter, haar breedte  en diepgang zijn onbekend. De bemanning bestond uit 50 koppen.

( Het geheim van het zeilplan van de skerry boat was haar grote eenvoud.)


De belangrijkste elementen van de dwarse tuigage waren heel eenvoudig omdat er aan geen van de masten voorzieningen waren voor mars- of bramzeilen.
Het schip was uitgerust met paalmasten zonder voorzieningen voor stengen of zelfs vlaggen,asten en zijn grootzeilen waren trapezoïdaal gesneden, zoals bij Noorse zeilen van dit type heel vaak heel vaak het geval was.
De zeilen werden gehesen aan eenvoudige ra's die door twee brassen in bedwang werden gehouden en waren voorzien van twee rijen reefschinkels die hoog in het zeil waren aangebracht en niet, zoals meestal het geval was, lager bij het voetlijk. Een dergelijke tuigage werd in de laatste jaren van de 18e eeuw in Groot Brittannië geïntroduceerd voor transportschepen van zwaar geschut, zij het dat deze iets verschilden van de Noorse schepen doordat de plaats van de gaffelbezaan een torenzeil aan de een hogere bezaansmast werd gevoerd.

De skerry boat was ook in gebruik in Zweden, waar het type onder andere werd aangeduid als skaerbaat en omschreven als 'een klein. bewapend vaartuig waarvan er verscheidene patrouilleren tussen de riffen bij Stockholm om de haveningang te beschermen'. 
De skerry boat  werd als onderdeel van een gewapende macht ter bescherming van belangrijke toeganggevende wateren en daaraan gelegen installaties ook toegepast door de andere Scandinavische landen. Ook als kernonderdeel van patrouilles en inspecties op de binnenwateren leende  het vaartuig zich bijzonder goed dankzij haar geringe diepgang en haar wendbaarheid, meer speciaal bij het overstag gaan, terwijl ook het lage vrijboord van niet meer dan 90 centimeter sterk in haar voordeel sprak.

( Ondanks haar eenvoud zorgde het zeilplan van de skerry boat voor een goede prestatie zowel bij veel als bij weinig wind.)

De eerste ontwikkeling van de skerry boat kan worden gedateerd rond de jaren zestig van de 18e eeuw en het type dat uit dit proces voortkwam was niet veel anders dan de snelle brigantijnen van de zeemachten aan de Levantijnse kusten. Hoewel het echte zeilvaartuigen waren, waren de skerry boats ook uitgerust met tien tot twaalf paren riemdollen om te kunnen worden geroeid wanneer de wind het liet afweten of volledig tegen was. Als zodanig, maar ook in zijn patrouille- en inspectietaken, was de skerry boat in zekere zin de Baltische opvolger van de geroeide en gezeilde galeien van het Middellandse Zee-bekken, die immers al wel 100 jaar en tot aan het einde van de 18e eeuw eenzelfde soort diensten deden, zij het dat tegen het einde van de periode de geleien nog werden ingezet voor defensieve taken.
Er is wel gesuggereerd dat de skerry boat niet aangetroffen wordt voor 1785, maar het Deense vaartuigtype waarop deze suggestie is gebaseerd was eerder een kanonneerboot dan een skerry boat, met een grotere breedte en een kanonbewapening van twee 18-ponders.

DE SKERRY BOAT HEDEN.

Tegenwoordig kent men in de watersportwereld ook een vaartuig met de naam skerry boat.
Het is een klein zeilvaartuig met een enkele mast met daaraan een klein grootzeil. het scheepje heeft een intrekbare scheg en een afneembaar roer en wordt gevaren door één of twee personen.
Het scheepje kan ook geroeid worden.























zondag 24 mei 2020

SLOEP, CHALOUPE, SLOOP.

               EEN NAAM VOOR 

       VERSCHILLENDE TYPEN 

                VAN SCHEPEN.


SLOEP.

Veel nautische termen zijn niet al te nauwkeurig gedefinieerd, zeker wanneer ze zijn afgeleid uit verschillende talen. 
Het woord 'sloep', in het Frans 'chaloupe', en in het Engels 'sloop' spant hierin vermoedelijk de kroon.
De zeilen van tegenwoordig  kent het woord als behorende bij het eenvoudigste zeilplan; grootzeil met een enkel voorzeil, en de meeste mensen denken bij het woord 'sloep'  aan een reddingsboot, dus aan de functie en misschien aan de vorm van het vaartuig zelf.

PERIODE 1780 - 1800.

De Engelsen kennen de 'sloop-of-war', zijnde een klein oorlogsschip met een enkele mast en meestal een langsscheeps tuig. De Amerikanen voorzien hetzelfde vaartuig soms met meerdere voorzeilen, wat in Europa de naam 'kotter' zou opleveren.
Het enige wat al deze vaartuigen gemeen hebben, is dat ze niet al te groot mogen zijn. Dat de kotter en de sloep zo gemakkelijk door elkaar kunnen worden gehaald en elkaar in zeker opzicht zelfs 'overlappen', is trouwens niet zo gek, want beide vaartuigen zijn ontwikkeld voor min of meer dezelfde taak en in ongeveer dezelfde tijd, te weten vanaf ongeveer 1740, met een bloeitijd later in de 18e eeuw.

( Het type 'sloep' waarvoor piraten en smokkelaars een voorkeur hadden, had een nogal stompe boeg en viel op door een bijzonder lange boegspriet, waardoor ook voor de mast een groot zeiloppervlak kon worden gevoerd om een grotere snelheid te kunnen ontwikkelen bij een achtervolging.)


Zowel de sloep als de kotter werden ontworpen voor relatief kortdurende taken, bijvoorbeeld het verkennen van vaarwegen voordat de vloot arriveerde, patrouillevaarten in riviermondingen en langs de kust, op zoek naar smokkelaars en piraten, enzovoorts. Natuurlijk waren de kwaliteiten van beide typen ook al gauw bekend onder diezelfde smokkelaars en piraten en het duurde dan ook niet lang voordat zij er zelf gebruik van maakten, wat hun strijd met marine en douane weer een stuk gelijkwaardiger maakte.
Het type sloep dat veel gebruikt werd door zeerovers had gewoonlijk een waterverplaatsing van z'n 100 ton, een diepgang van ongeveer 2,4 meter, een bemanning van 75 koppen en een bewapening van rond de veertien kanonnen.
Het antwoord van de marine was over het algemeen ook een sloop. maar dan wat groter en met een scherpe in plaats van een stompe boeglijn, ook weer om het schip een ietsje sneller te maken.




( Bij sloepen van de marine en de douane was de verhouding tussen zeiloppervlak en de romplengte minder extreem, maar deze vaartuigen hadden een scherper gesneden boeglijn en waren zwaarder bewapend dan hun tegen standers.)


De basis van een sloep was een betrekkelijk korte, maar diepe romp die geheel gedekt was.
Het vaartuig voerde aan een paalmast met een steng die ter plaatse van de overlapping, bij het zogenaamde ezelshoofd, verstaagd was, een groot zeiloppervlak. Haar langsscheepse zeilplan bestond oorspronkelijk uit een groot gaffelzeil met een giek die ver over de achtersteven uitstak en een stagfok. Verder waren er de razeilen, een groot, rechthoekig kruiszeil en daarboven een topzeil.
Bij het streven naar ieder beetje extra snelheid werden deze vaartuigen vaak uitgerust met een buitengewoon lange boegspriet waardoor meer voorzeilen, te weten een binnen- en een buitenkluiver, plus eventueel een vlieger of een jager gevoerd konden worden.

( Een Jamaica-sloep.)   


Dit stelde de sloep, nu dus eigenlijk een kotter, in staat hoog aan de wind te zeilen en in gunstige omstandigheden een snelheid van wel 11 knopen of zelfs meer te halen.
Minstens zo belangrijk was dat het grote oppervlak en goede verdeling van de zeilen de slopen en de kotter minimaal even wendbaar maakten als de schoener en de brigantijn, de scheepstypen die eerder meestal gebruikt werden voor onderscheppingsacties.
De marine- of douane sloep had een tonnage van 113 ton, een bemanning van 70 koppen en waren uitgerust met 12 stuks 9-ponders kanonnen.
Deze 'overheidssloepen', een licht oorlogsschip, waren voornamelijk in gebruik in Groot-Brittannië en de Verenigde Staten van Amerika. 

Het spreekt voor zichzelf dat het model van de 'sloep' ook onderhevig was aan de verschillende gebieden waar deze werden gebouwd en waarvoor zij dienst moesten doen. Zo zijn er duidelijke verschillen in de type's gebouwd op de Caribische-eilanden.


maandag 11 mei 2020

INDONESIË. KLASSIEKE VAARTUIGEN. (DEEL 6)


              SINDS DE 8e EEUW 

     BEVOEREN ZE DE ZEEËN. (6)


PENCALANG.

De pencalang is een traditioneel koopvaardijschip uit Nusatara. Historisch gezien heette het pantchialang of pantjalang. 
Het is oorspronkelijk gebouwd door de Maleiërs, maar is gekopieerd door de Javaanse scheepsbouwers.
Tegen het einde van de 17e eeuw is dit schip gebouwd door Javaanse en Chinese scheepsbouwers in en rond Rembang.
Het was echter een populaire keuze voor Balinese schippers, gevold door de Sulawese schippers.

De pencalang heeft een sterk gebogen voor- en achterschip en een ronde bodem met kiel. het schip heeft zware dwarsbalken en een gedeeltelijk of doorlopend dek. Over het grootste deel van de scheepsromp is een dekhuis gebouwd. De stuurman wordt beschermd door een dak. het schip wordt bestuurd met een zijroer dat door middel van een haak aan beide zijden van het schip te gebruiken is. De stevige mast, geplaatst tegen een waterdicht schot, kan neergelaten worden op een maststeun. Het schip voerde een een zeer breed en laag tanja zeil met giek. De tuigage is verbonden met een lange boegspriet. De bemanning bestaat uit 8 tot 20 koppen.
De lengte van de lokale schepen lag tussen de 10,7 en 16,5 meter met een breedte van 3,7 tot 5,5 meter. De diepgang van 1,8 tot 3,7 meter, iets groter dan die voor individuele handelaren.
Voor de VOC hadden ze een lengte tussen de 16,5 en 18 meter met een laadvermogen van 20 tot 35 ton, later 36,2 tot 63,4 ton, aan het begin van de 18e eeuw werden ze nog groter gebouwd mat een lengte van 18 tot 22,5 meter en een laadvermogen van 108 tot 144 ton.
De eerste vermelding van de pancalang dateert uit de 15e eeuw.


PENJAJAP.

De penjajap, ook pangajava of pangayaw genaamde, ia een inheems oorlogschip met drijvers die gebruikt werd door de bevolking van Indonesië, de Filipijnen, Maleisië en Brunei.
Het waren erg lange en smalle snelle scheepjes.

De vroegste vermelding van de penjajap is uit 1509 door de Portugezen. Het scheepje is gemaakt van lichte materialen. het was meestal erg lang en smal en had een geringe diepgang. Hierdoor kon het over de gevaarlijke riffen varen.
De grote penjajap had drijvers zonder welke ze zouden kapseizen. De penjajap heeft een scherpe achtersteven maar met een overhangende galerij. Het dekhuis midscheeps geplaatst is gemaakt van palmbladeren met rieten dak. In de 19e eeuw werden ze bestuurd met het middelste roer van westers ontwerp, maar het vroege type had mogelijk een dubbel kwartroer in gebruik. Ze hebben 1, 2, of drie masten afhankelijk van de grootte, het vierzijdige zeil heeft tuin en giek. Lange en smalle roeiriemen worden ook gebruikt voor voortstuwing. De kleine penjajap droeg een of twee zwenkgeweren ondersteund op palen aan de boeg, terwijl de grotere aan de zijkanten extra wapens hadden. Ze konden zowel naar voren als naar achteren worden geroeid. Ze hadden een relatief open dek bedekt met een platform.


(Iranun-Lanong.)

Penjajap werd voornamelijk gebruikt als interinsulaire oorlogschepen en als piratenschepen. Iranun penjajap waren doorgaans licht bewapend in vergelijking met de Lanong.
Meestal monteren ze slechts één enkel inheems kanon (lela). Terwijl de langong speciaal is ontworpen voor gevechten van schip tot schip, is de pajajap meer geschikt om kustdorpen te overvallen en licht bewapende of ongewapende koopvaardijschepen aan te vallen.
Bij dergelijke invallen werden de penjajap meestal vergezeld door kleinere boten genaamd kakap, die worden gebruikt als verkenners voor de pejajap of lanong.


PINISI.

De pinisi is een zeilschip van de Bugis uit Zuid-Sulawesi.
Dit vaartuig is eerder beschreven in maart 2013 onder de titel; PINISI ZEILSCHIP INDONESIË.









PRAUW.

Ook wel prao, praoe, perrahu, een generieke benaming voor een reeks vaartuigen uit de Indische Archipel. Maar ook een uitgeholde boomstam uit Afrika noemen we een prauw.
Deze vaartuigen zijn variërend in grootte en inrichting. Sommige zijn gedekt, andere ongedekt, met of zonder uitlegger of vlerken (drijvers).

(Tekening van zijaanzicht Madura prauw.)

Het kunnen zowel boomstam kano's zijn als uit planken gebouwde vaartuigen die geroeid, de pagaaid of gezeild worden. De benaming die talrijke bestaande types dragen afhankelijk van de plaats waar ze gebouwd werden, de bouwwijze, de afmetingen en het gebruik dat er van wordt gemaakt.

(Een zeilende Madura prauw met twee latijnzeilen.)

Ze dienenvoor de visserij, het vervoer van goederen, als veerboot, als staatsievaartuig en ook als oorlogsschip.
Enkele voorbeelden uit de tientallen soorten zijn onder andere de 'beleonkang', een opgeboeide boomstamkano en de soortgelijke 'prahu lumas'.
De 'pentjalang' of residentieprauw was voorzien van een kajuit en een zich over de gehele lengte uitstrekkend dek.




(Een statieprauw voor vervoer van regerings-functionarisen op de Molukken.)

Op de Filipijnen en Sulawesi is bekend de 'prau tumbiling' of 'toembiloeng', een uit één stuk bestaande smalle prauw voor de visserij, voorzien van twee vlerken (drijvers).
Op Java en bali komt de dubbelvlerkj prauw van het djoekoeng-type voor, die een latijnzeil voert.
Op de molukken zijn de fraai versierde feestprauwen van Taminbar, evenals de 'perahu Taliabu' en de 'prau senban' van Ambon bekend.


(Een woonprauw met tweevlerken.)

Veel landen uit de Indische Archipel kennen ook de 'zeemensen'. Een volk dat leeft van de visvangst  en leeft op een grote prauw voorzien van een woning.
Het is een soort nomaden volk dat van eiland naar eiland trekt en hun vangst ter plaatse op de markt brengt.






SAMPAN PANJANG.

(Een sampan panjang met drie masten uit omstreeks 1880.)

Het type schip, een snelle boot uit de 19e eeuw, gevaren door de sampan-mannen, of "Orang Laut" kwam historisch voor in Maleisië, Singapore en Indonesië. 
Het schip werd gebruikt op snelle vracht te vervoeren tot in de Perzische Golf.
Het schip werd in het derde kwartaal van die eeuw aangepast. De lijnen werden fijner, de romp wat langer en er werd een boegspriet aan toegevoegd om een hoofdzeil op te zetten: in die periode werd ook een licht roer geïntroduceerd, en af en toe werden er passagiersboten gebouwd.
De sampan panjang begon in verval te raken nadat de eerste werf van Tanjong Pagar in 1866 in gebruik werd genomen. Door de opening van het Suez-kanaal overstroomde veel stoomboten het gebied van de sampan panjang, wat resulteerde in afname van hun aantal.

SANDEQ.

Een sandeq is een type zeilboot met drijvers die door het Mandarese volk wordt gebruikt om te vissen en als transportmiddel tussen eilanden.
De grote varieert van 5 tot 15 meter lang en 0,5 tot 1,5 meter breed. het draagvermogen varieert van een paar honderd kilogram tot ruim twee ton.
De sandeq heeft een strakke vorm en maakt hem wendbaarder en sneller dan andere zeilboten.
De naam van het vaartuig komt van een woord in de Mandar-taal dat puntig betekend, verwijzend naar de vorm van de boeg.

Deze boot is een bekend stuk maritiem cultureel erfgoed voor het Mamdarese volk van West-Sulawesi, Indonesië.
Twee drijvers dienen om het schip in evenwicht te houden, dat afhankelijk is van de windkracht die door het driehoekige zeil wordt opgevangen. De sandeq kan snelheden halen van 15 tot 20 knopen.



Een sandeq wordt ook gebruikt vanwege de hoge snelheid die het kan behalen voor de jacht op tonijnen.
Verder wordt het vaartuig gebruikt om specerijen uit Ternate en Tidore op te halen en af te leveren in de haven van Makassar.

Elk jaar wordt in half augustus een sandeq-race gehouden. De route loopt van Mamuju, West-Sulawesi naar Makassar, Zuid-Sulawesi en heeft een afstand vanb 300 zeemijlen.


TOOP.

Toop, ook bekend als toup, prauw toop of perahu toop, is een type bootschip dat in Oost-Indië wordt gebouwd. Het verscheen aan het einde van de 18e eeuw en werd gebouwd op lokale scheepswerven en er is duidelijk de resultaten van de integratie van 'westerse' en 'Nusantaran'- technologieën in terug te vinden van scheepswerven die zijn gaan bouwen in de 17e en 18e eeuw voor Europese handelsbedrijven.
Dit type boot wordt vaak gebruikt voor lange afstanden. In de eerste helft van de 19e eeuw was dit het meest voorkomende type boot dat door zeilers en handelaren in Nusatara werd gebruikt.
het merendeel was eigendom van kooplieden uit het westelijke deel van Nusatara.




De toop heeft twee tot drie masten en draagt twee soortgelijke trapezium zeilen op de hoofdmast en de voormast; de zeilen zijn zo gerangschikt dat het schip de boeg naar de wind kan draaien zonder het zeil te moeten laten zakken en te bewegen onder de nieuwe wind, iets wat zeer nuttig is als het op een smalle plaats tegen de wind in slaat.





De achtersteven is uitgerust met een voor- en achterzeil in Europese stijl en er kunnen drie of vier voorzeilen aan de boegspriet zijn bevestigd.
De masten bestaan uit een stuk en worden gesteund door het tuig.
De achtersteven heeft een vierkante spiegel en de vorm van de romp lijkt op die van de Europese schepen.
De romp is gedekt en heeft in het midden of achter een kajuit, waarvan de achterste een hellend dak heeft. Achter elke mast is een vrachtluik aanwezig. De schepen waren over het algemeen uitgerust met een grote sloep die achter het schip werd aangesleept en vooral bij het lossen van de lading van pas kwam. Het draagvermogen van de toop ligt tussen de 96,8 en 145 ton en de grootste van wel 245 ton.




zaterdag 2 mei 2020

INDONESIË. KLASSIEKE VAARTUIGEN. (DEEL 5)

 

               SINDS DE 8e EEUW 

      BEVOEREN ZE DE ZEEËN. (5)


MAYANG.

De Mayang of Perahu Mayang is een soort vissersboot uit Java. Dit type boot wordt voornamelijk gebruikt voor vissen en handel. 
Historisch gezien heeft dit inheemse schip ook de voorkeur van Europese schippers en particuliere kooplieden voor de handel in Oost-Indië.
Deze scheepjes komen vooral voor in Renbang aan de noordkust van Java.

De naam mayang komt van payang, een soort zegen, die door lokale vissers wordt gebruikt. De naam kan dus worden vertaald als "payang gebruiken".


Het grootste deel van de romp is gebouwd met teakhout. De rompvorm is breed, platbodem met uitgesproken boeg en achtersteven.
Het scheepje is dekloos, maar heeft een "huis" in het midden van de boot. De Mayang heeft ook een waterdicht schot.
In de 18e eeuw wordt de mayang beschreven met een lengte van 6.9, 15 tot 12,2 meter; met een last van 7,24 ton.
Een boot uit 1850 had een reedte van 3 meter en een lengte van 12 meter met een diepgang van 1 meter. Er waren minimaal 9 compartimenten voor het opbergen van vis, waarvan drie voor de mast door schotten van elkaar gescheiden. Het scheepje heeft één mast en voert een zeil van het tanja type, lateen of krabklauw, waarbij de tanja de meest voorkomende is.
Er wordt gestuurd met een axiaal roer of twee zij roeren. De mayang had geen kanon aan boord maar wel één zwenkgeweer.


De moderne mayang is uitgerust met een motor, en sommige hebben een kiel. Deze hebben een lengte van 10 tot 15 meter; breedte 2 tot 3 meter en een hoogte van de romp van 0,5 tot 0,9 meter. Een masthoogte van 8 tot 9 meter, met een zeiloppervlak van 14 x 16 meter. De vorm kan enigszins verschillen afhankelijk van de plaats waar de mayang is gebouwd.


OREMBAI.

(Een orembai met pinisi-tuigage.)


De orembai of arombai is een boot uit de Molukken vervaardigd uit planken.
het schip wordt voornamelijk gebruikt voor het vissen en transport van goederen.
Het schip voer in de 17e eeuw tot Batavia (Jakarta), waar het populair werd bij de Hollanders.

De naam orenbai komt waarschijnlijk van het ontaarde Maleische woord renbaya, wat staatsschip betekend, met het Portugese voorvoegsel ó'.  In andere taal varianten kent men het schip onder meer dan tien andere namen. Men beweert ook dat de naam oerembai een samentrekking is voor orang baik ("goede man") en afkomstig is uit het tijdperk van de Hongi-reizen, dwz dat deze boten het tegenovergestelde zijn van Hongitocht kora kora, dat is een oorlogsschip.

(Een kleine orembai met een krabklauw zeil.)

Het scheepje wordt gekenmerkt door een gelijklopend karakter, waarbij de boeg en de achtersteven abrubt stijgen tot een scherpe punt op ongeveer 1,26 meter van de grond, waardoor het een halve maan krijgt. het is het breedst in het midden en loopt geleidelijk af naar beide uiteinden. Het heeft meestal drie riemen die zijn bevestigd aan een smalle kiel die op zijn beurt aan elk uiteinde is verbonden met een steelpaal.
De stuurpen is breder en lager dan de achtersteven. De traditionele orembai maakt gebruik van de tanja of lete zeil, maar de moderne orembai heeft |Europese tuigage aangenomen, zoals pinisi rig of schoener rig.
De orembai wordt gebouwd met behulp van planken, verbonden met een constructie met een vastsjorring.

PADEWAKANG.

De padewakang was een traditionele boot gebruikt door de Bugis van Zuid-Sulawesi, Mandar en Makassar, oude koninkrijken.

Vreemd genoeg blijkt niemand de oorsprong van de naam padewakang te kennen, hoewel sommige er van uit gaan dat het iets met Padewakang-eiland te maken heeft , een belangrijk navigatie punt tussen Sulawesi en Java.
In oud Nederlandse archieven uit 1735 vermelden brieven van Sulawesi die 'per Paduakkang' in Batavia aankomen.


Het scheepje had een gewicht tussen de 20 en 50 ton, had twee masten met tanja zeilen.
Net als andere traditionele schepen van de archipel, wordt het bestuurd met twee kwart roeren. Tussen het einde van de 16e eeuw en het begin van de 20 e eeuw zeilden ze regelmatig naar de kusten van Noord-Australië op zoek naar zeekomkommers en hadden als bewapening een kanon van oude oorsprong, waarschijnlijk cetbang of lantaka.
De poadewakang was het grootste vaartuig van Zuid-Sulawesi als handelsvaartuig en als oorlogsvloot en werd honderden jaren gebruikt om de zeeën tussen West-Nieuw-Guinea, de zuidelijke delen van de Filipijnen en het Maleisische schiereiland te bevaren.
Er is zelfs een Nederlandse vermelding van een padewaking onder zeil varend in de Perzische Golf.



Ze werden gebruikt totdat in de 20e eeuw ze werden verdrongen door de opkomst van de Palari.
Ze hadden een lengte van 30,2 meter, breedte 4,6 meter, diepte 1,9 meter vrijboord. Laadvermogen van 145 ton, met een hoofdmast van 18,3 meter en een bemanning van 16 koppen.



PADUWANG.

De paduwang staat ook bekend onder de naam bedouang, en is een schip met dubbele drijvers uit Madura.
Het schip is gebouwd met planken in plaats van een enkel blok en wordt gebruikt voor het vissen, verhandelen en vervoeren van goederen en mensen in de buurt van het eiland Madura.
In de 19e eeuw was het een zeer populair vissersvaartuig in Oost-Java.

De paduwang had twee korte masten, één op de boeg en de andere ongeveer op 1/3 van de lengte achter. 
De tuigage maakt gebruik van lete rig, die een bovenste tuin heeft (pebahu) en een lagere tuin (pakaki). De bovenste wordt altijd ondersteund door een banboestok, ook wel sokong of supak genaamd.
Het type kent twee versies, één met conventionele uiteinden, de andere heeft gespleten uiteinden, wat betekent vertakte vorm aan de boeg en achtersteven vormen een "kaak".
De paduwang had maar een roer, vastgebonden aan een touw, afgemeerd aan een plank. het roer staat altijd onder de windrichting, met een zodanige configuratie dat het gemakkelijk naar de andere kant kan worden overgezet.. De kleine paduwang is slechts 5 meter lang, terwijl de grote transportpaduwang een klein dekhuis had in het midden van de romp en ongeveer een lengte had van 14 tot 16 meter. De paduwang kan ook worden voortbewogen met behulp van peddels. De groet paduwang verdween in het begin van de 20e eeuw, niet lang na de opkomst van de golekan.


PAJALA.

De pajala is een soort perahu uit het westen van Zuid-Sulawesi. het vaartuig wordt voornamelijk gebruikt om te vissen, maar heden is het voor voor de Bugis / Makassar een naam voor kleine tot middelgrote scheepsrompen.

De naam komt uit het Indonesisch-Maleis woord jala, wat net betekend. Het voorvoegsel pa- is gelijk aan het Engelse woord -or / -er.
Dus de naam "pajala" kan worden vertaald als "vissersboot die een net gebruikt".



De pajala is een boot zonder dek en heeft meestal een statiefmast met een enkel groot tanja zeil.
Het is karveel gebouwd en net als andere Maleisische boten, is het een dubbel einder ( de boeg en de achtersteven waren qua vorm vergelijkbaar, ze draaien meestal scherp omdat de plank wordt gezaagd, niet gebogen, in vormen).
Het patroon van de planken geeft aan dat het niet anders was dan traditionele boten van 1000 jaar geleden. De eerste plank is langer dan de kiel. De plank is van hoek tot hoek gerangschikt met interne deuvels. Hoewel het scheepje grotendeels zonder dek is, is er een laag dek boven de stuurpen, daarachter is een plek voor sanitaire bezigheden.
Het vaartuig is gebouwd met glad gebogen planken, met dubbele kwartroeren, gebruikt als frame en de ribben worden daarna geplaatst.


PALARI.

De palari is een soort zeilschip uit Zuid-Sulawesi. Het wordt voornamelijk gebruikt door de inwoners van Ara en Lemo Lemo, voor het vervoer van goederen en passagiers. 
Dit schip is opgetuigd met een pinisi-tuig, waardoor het vaak beter bekend staat als "Pinisi" in plaats van de eigen naam.
In Singapore staat de palari bekend als "Makassar-handelaar". 

De naam komt van het Indonesisch/Maleise woord lari dat "rennen" betekend. Het woord pa is een achtervoegsel dat wordt gebruikt bij het vormen van zelfstandige naamwoorden die personen aanduiden van het voorwerp van hun beroep of arbeid. Dit verwijst naar het feit dat het schip behendiger en sneller is dan zijn voorganger de padewakang.

De palari heeft over het algemeen een lengte van tussen de 15,2 en 21,3 meter. De zeilen zijn gemaakt van licht canvas, terwijl de topzeilen van linnen zijn. De bemanning bestaat uit ongeveer 7 of 8 koppen. Er wordt gestuurd met een dubbel kwartroer. Onder gunstige omstandigheden  kunnen ze een snelheid lopen van 9 tot 10 knopen en een lading vervoeren tussen de 22 en 25 ton.
De bemanning sliep op een smalle plank die aan een touw onder het dek was opgehangen. Traditioneel had de kapitein (eigenaar) een kleine kajuit op het achterschip. betalende passagiers werden in tijdelijke hutten op het dek ondergebracht.


PATORANI.

De patorani, ook wel prauw patorani of perahu patorani, is een traditionele vissersboot uit Makassar. Het scheepje wordt reeds sinds de 17e eeuw gebruikt door de bewoners de Macassan-mensen.
Historisch gezien werd dit type boot door het Gowa Sultanaat gebruikt als oorlogschip.

De naam "torani" betekend vliegende vis. Patorani kan worden vertaald als "vliegende visvanger".De patoreani vissersboot heeft een pajala-type romp met Makassar-stijl roerbevestiging en een statiefmast. De tweede statiefmast wordt ondersteund door het dak van het dekhuis. Deze boot vervoerde houten palen als materiaal om te vissen en mandvormige visvallen. het zeil is meestal gekanteld rechthoekig of latijnzel. Sommige van hen hadden een boegspriet, versierd met stukjes wol, hangers, houtsnijwerk en andere versieringen.
Was er geen boegspriet aanwezig, dan werden deze zaken aan een gebogen stok geplaatst.

Het ontwerp van de patorani is honderden jaren lang grotendeels ongewijzigd gebleven, maar soms aan het einde van de 19e eeuw namen botenbouwers frames en terrassen van Europese oorsprong over.

PELANG.

De pelang of pilang is een traditionele boot uit IndonesIé en Maleisië. Het kan verwijzen  naar verschillende soorten uit Nusantara, maar meestal verwijzen ze naar boten met drijvers. De functie verschild van waar ze werden gebruikt, van het vervoeren van mensen, vissen tot handel.
De pelang is al bekend sinds de 14e eeuw.

(Een kleine pelang met een lengte van 5 meter en voor de huid gebruikte platen multiplex.)

De naam "pelang" kan worden afgeleid van het oude Javaanse woord pelang, wat vrachtboot of een oude soort koopvaardijschip betekend. Vrij vertaald een 'handelsboot'.

In het noorden van Sulawesi was het oorspronkelijk een term voor een op mahera gebaseerde boot. mahere betekend uitgegraven - de basiskiel gemaakt van een heel stuk uitgeholde boomstam.

In het westelijke deel van Nusantara verwijst  het naar een grote kano-achtige boot met platte bodem en één mast van 12,2 meter hoogte, die een zeil draagt. Meestal gebouwd van giamhout. Deze hadden een lengte van 12,8 meter, breedte 1,5 meter en een diepte van 0,69 meter met een vrijboord van 0,3 meter. De capaciteit was 1 koyan wat 2,4 ton is.

In het oostelijke deel van Nusatara verwijst de naam naar een kleine, kano-achtige  boot met drijvers.  Aan de noordkust van Sulawesi verwijst de naam naar een vissersboot, waarvan de zeilen van de modernere pelang in de jaren zeventig vervangen door een buitenboordmotor.
Er zijn ook pelang's die zijn uitgerust met lampen en een elektrische  generator voor het lichtvissen. De lichten worden gebruikt om vis aan te trekken en om de vangst te verbeteren. De scheepjes z\ijn gebouwd van multiplex met een lengte van ongeveer 7 meter.



                            Zie vervolg: INDONESIË. KLASSIEKE VAARTUIGEN. (DEEL 6)