woensdag 28 oktober 2020

SMAK. (NL. - B. SCHIP)

 


                          UIT DE TIJD VAN 

                        DE 'LAGE LANDEN'.




SMAK.



De smak is een Nederlandse en Belgische kustvaarder, wadden vaarder en binnenvaartuig voor de vaart op Frankrijk, Engeland en Scandinavië, ook gebruikt als beurtvaarder in de Nederlanden.
De smak was een licht vaartuig en kon gemiddeld 60 ton aan last aan boord nemen.
Smakken waren reeds in de vaart in het begin van de 16e eeuw. Zij werden ook gebruikt voor de oorlogsvoering.
In de 17e eeuw waren het een soort buikige, zwaargebouwde hektjalken. De romp was voor- en achter rond en de bodem was nogal plat.
Zoals veel Nederlandse schepen was de slak voorzien van twee zijzwaarden. Het schip had een kleine roef met schippershut, bemanningsverblijf en kombuis. De inrichting was meer die van een binnenvaarder dan van een zeeschip.



Achter de mast lag een reeks luiken tot aan de lage roef vóór de stuurplaats.
Deze lag voor een in het achterschip ingelaten paviljoen.
Het achterschip was gebouwd met een staatie of hennegat.
De tuigage bestond uit een korte mast een zwaar spriettuig met hoge nok.
Als voorzeilen werden een stagfok en een kluiver gevoerd. Soms werd een breefok bijgezet.
Op het hek stond een druilmastje met een bezaantje, waarvan de schoot werd uitgehouden op een papegaaistok.
In de 18e eeuw werd het type verzwaard; het bereikte toen een tonnenmaat van max. 140 ton.
het spriettuig was op het einde van de 17e eeuw vervangen door een staand gaffeltuig met opgelaste steng. Daardoor konden behalve een breefok ook een ratopzeil en een bramzeil worden bijgezet.
De voorzeilen waren een stagfok, kluiver en jager. het druilzeil op het hek was groter en zwaarder, maar behield de papegaaistok voor de schoot.

In ander talen van Europa komen min of meer gelijknamige scheepsbenamingen voor: smack (Engels en Amerikaans), schmack (Duits), smakkejolle (Deens), semaque (Frans), semacco (Italiaans).
Schepen met de buitenlandse benaming hebben echter niets gemeen met de Nederlandse smak.













zaterdag 24 oktober 2020

NYDAMBOOT.

 

OUDST BEWAARDE SCHIP 

       UIT SCANDINAVIË.




NYDAMBOOT.


De nydamboot is een eiken roeiboot van ongeveer 300 n.Chr, het einde van de Romeinse ijzertijd, die in 1863 bij Nydam (Alesund, Sleeswijk-Holstein) werd gevonden in een turfmoeras. 
Het uiteengedrukte vaartuig werd gerestaureerd en wordt bewaard in het Schleswig-Holsteinisches Museum Vorgeschichtlicher Altertúmer (Schloss Gottorp) te Schleswig.
De scheepshuid is overnaads geklonken aangebracht op een zo goed als rechte kielplank die naar voren  en achteren oploopt naar gebogen, hoog boven de romp uitschietende stevens.
De boordplanken uit één stuk zijn voorzien van in het hout uitgespaarde klampen, waarmee ze door middel van schorstouwen aan de spanten zijn verbonden.
De dwarsdoorsneden van de romp heeft een afgeronde V-vorm.
De uiteinden van de spanten zijn verbonden door doften die door drie stijlen op het spant worden ondersteund.
In de kimmen van ieder spant werd aan iedere zijde van de doften een soort schoorverband geplaatst, waarvan de uiteinden elkaar boven de doften, midscheeps kruisten.
De schoren waren aan de uiteinden voorzien van een gat.



Door de gaten heen werden bundels samengebonden stokken gestoken, die op de kimmen een soort kimweger vormden en in het midden boven de doften een langsscheeps verband.
Vermoedelijk werden naast deze schoren ook nog twee touwgordings gelegd die in voor- en achterschip vast zaten aan een 'doorbalkte' doft.

De boot heeft een aan bakboord zijdegeplaatst roerblad, in plaats aan de gebruikelijke stuurboordzijde, en werd voortbewogen door 15 paar roeiriemen.
Het schip was niet ingericht om te zeilen.
De vorm van het schip bleef behouden op de schepen voor gebruik in beschutte wateren zoals; fjorden, rivieren en meren tot 900 n.Chr.
De Nydamboot wordt door haar ontwerp beschouwd als een voorloper van het Vikingschip.
Afmetingen: lengte 23,7 meter; breedte 3,75 meter en holte 1,2 meter.

Op de plaats waar de boot is gevonden zijn nog twee andere boten aangetroffen. Bij een archeologische opgraving in 1989 vond men hier tevens grote hoeveelheden wapens en persoonlijke eigendommen uit de periode van 250 tot 550 n.Chr.
Aangezien er gaten in de bodem van het schip waren geboord, gaat men er vanuit dat het tot zinken werd gebracht om de lading niet in handen van de vijand te laten vallen.
De plaats van de persoonlijke eigendommen is dan ook vermoedelijk een rituele begraafplaats zijn geweest.




zondag 18 oktober 2020

SMACK. (SCHIP)

 

           EEN ALGEMENE NAAM VOOR 

            ENGELSE VISSERSSCHEPEN 

                     UIT DE 19e EEUW.




SMACK.


Smack is een Engelse benaming die gegeven wordt aan vissersschepen die de trawlvisserij beoefenen en aan sommige andere die ook getuigd zijn met smackzeilen of gaffelzeilen. Zij kwamen voor aan de Engelse kust vanwaar zij opereerden uit de havens van Brixham, Grimsby en Lowesoft, en verder aan de Atlantische westkust van de Verenigde Staten.
Tot het begin van de 19e eeuw waren de snacks volgebouwde overnaadse schepen met een zware kop en getuigd met een kottertuig.
Ze waren zwaar gebouwd en hadden een lopende boegspriet.
In de loop van de zelfde eeuw werden hogere eisen aan de snelheid van de schepen gesteld terwille van de verder afgelegen markten. Dus werden de schepen langer gebouwd, het enorme grootzeil werd ingekort en aangevuld met een druilmast, daarna met een bezaansmast, waardoor het een kitstuig of dandytuig werd.

(Een Essex smack.)

Engelse smacks van verschillende herkomst waren niet identiek met elkaar. Over het algemeen hadden ze een rechte of lichtgebogen voorsteven en een overhangend achterschip met een platte, sterk vallende spiegel of een rond hek. De romp was met een vrij scherp grootspant gebouwd en had een sterk gepiekt stuurlastig achterschip.
De tuigage was een kitstuig, de grote mast met het grootzeil, een gaffeltopzeil en een stagfok.
Op de vrijwel horizontaal liggende kluiverboom werden een kluiver en een jager bijgezet.
De bezaansmast voerde een bezaanzeil en een gaffeltopzeil.
In Engeland waren de zeilen van wit katoen totdat er een coating op werd aangebracht, meestal nadat het zeil een paar jaar opud was. Hierdoor kregen de zeilen hun kenmerkende oker rode kleur.
Smacks werden in de later jagen ook als composietschip en in ijzer gebouwd. Smacks werden in de jaren vijftig vaak omgebouwd tot stoomboten.

Tijdens de Eerste Wereldoorlog werden de Smacks gebruikt als Q-schepen in de Britse kustwateren om als verdekte vissersschepen de strijd aan te gaan tegen de Duitse U-boten.

Sommige oude smacks werden na de oorlog opnieuw opgetuigd tot kist en worden gebruikt als zeilopleidingsschepen voor jonge zeilers.
Andere worden bewaard in musea of gebruikt als een drijvend museum.






dinsdag 6 oktober 2020

ROBBEN E.A. ZEEZOOGDIEREN.

 

 EEN ZOOGDIER DAT ZICH HEEFT 

    AANGEPAST AAN HET LEVEN

                        IN ZEE.



ROB.

De rob komt voor in diverse soorten. de voorste ledematen zijn kort, de achterste vormen in het water een horizontale vin. Tussen de tenen bevinden zich de zwemvliezen. Oren en neus kunnen door kleppen worden afgesloten. De rob behoort tot de roofdieren.
Hun jongen werpen zij op het land en ook wel op het ijs; hier rusten zij ook uit, gewoonlijk in kudden verzameld.
Onder de huid bevindt zich een dikke speklaag voor warmte-isolatie; de speklaag kan 35% van het lichaamsgewicht uitmaken. Het vlees bevat zeer weinig vet en is goed eetbaar. Het voedsel van het dier bestaat overwegend uit vis.
Tot de robben behoren de zeehonden, de oorrobben en de walrussen.
De zeehond onderscheidt zich van beide andere groepen doordat de achterpoten niet naar voren gericht onder de buik gebracht kunnen worden. Oorschelpen ontbreken.
Bijna alle soorten leven in zee.

ZEEHOND.

De zeehonden van de Noordzeekust, Phoca vitulina, leven in de nabijheid van stranden en zandbanken. Hier wordt ook het jong geboren, omstreeks eind juni: wanneer de zandbank onder water loopt bij wassend tij, moet het jong vlak na zijn geboorte  kunnen zwemmen.
Na de moedermelk vormen garnalen vaak de eerste voeding. Hij kan twee meter lang worden.
In de binnenzeeën kan hij schadelijk zijn voor de visserij.
Tot in de dertige jaren vorige eeuw stond in Nederland een premie op het doden. Tegenwoordig neemt echter hun aantal ondanks volledige bescherming voortdurend af.
Door de komst van de Delta-werken werden zij afgesloten van hun verblijfplaatsen, terwijl ook vergiftiging onder andere door kwik, sterfte veroorzaakte.
De zeehond komt langs alle kusten van de noordelijke Atlantische Oceaan voor tot Portugal.

GRIJZE ZEEHOND.

In de Noordzee komt nog de grijze zeehond, Halichoerus grypus, voor, kenbaar aan de lange gerekte snuit. 
De lengte bedraagt soms bijna drie meter.
Het verspreidingsgebied is ongeveer gelijk aan dat van de vorige soort, maar zij leven aan rotsachtige kusten.
In de werptijd, omstreeks januari, verzamelen zij zich tor kudden. De jongen gaan eerst ne een paar weken te water. Ook deze soort kan schadelijk zijn voor de visserij.

RINGROB.

Een arctische soort die ook nog in de Noordzee voorkomt is de ringrob, Pusa hispida, ook wel bekend onder de naam stinkrob of kleine zeehond.Het is het kleinste zoogdier  in de Noordzee en is kenbaar aan de tekening van witte ringen, vooral op zijn rug. Het dier weegt meestal niet meer dan 71 kg bij een lengte van 1,3 meter.
Komt vrij veel in de Oostzee voor, tot in de Botnische Golf; ook in de van de zee afgesloten meren. Het dier is het belangrijkste prooidier voor de ijsbeer.

BAARDROB.

Op de arctische ijsvelden leeft de baardrob, Erignathus barbatus, en zijn herkenbaar aan de naar binnen krullende snorharen, waardoor zij zich onderscheiden van de andere zeehonden. Ze gebruiken deze snorharen bij het opsporen van hun prooidieren onderwater.
Het dier kan 2,2 tot 2,5 meter lang worden bij een gewicht tussen de 200 en 360 kilogram. Baardrobben hebben slechts gereduceerde tanden en bij volwassen dieren ontbreken zij meestal.
De baardrob verschilt ook van de andere zeehonden door de tenen op de achterflippers, die bij deze soort praktisch even lang zijn. De voorflippers hebben sterke nagels die zijn schopvormig. Op het dier wordt door de robbenjagers van Noorwegen en Newfoundland jacht gemaakt om hun vellen en de traan.

ZADELROB.

De zadelrob, Pagophilus groenlandicus, komt voornamelijk voor in de Noordelijke IJszee en rond de Noordpool.
Het dier heeft een lichtgrijze vacht en een zwarte kop en op de vacht donkere vlekken. De jongen hebben een witte vacht bij hun geboorte.
Een volwassen zadelrob kan een lengte krijgen van 1,6 tot 1,9 meter bij een gewicht van 120 tot 140 kilogram.
De vrouwtjes worden gemiddeld 1,79 meter lang bij 120 kilogram. Deze robben leven van schaaldieren en vissen. Het zijn sociale dieren die in kudden leven.


De bovenste drie genoemden waren vooral de prooi van de robbenjagers
(robbenkloppers) die het vooral voorzien hadden hadden op de jongen welke op het ijs geworpen werden en een zachte witte langharige pels hebben, die voor bontwerken, whitecoat, gebruikt word. Deze pels dragen zij slechts enkele weken en in die periode gaan ze niet te water. Tegen het doden van deze jonge robben is internationaal protest ontstaan.
De West-Europese zeehond, die na de geboorte moet kunnen zwemmen, verliest deze langharige pels vlak vóór de geboorte. De arctische zeehonden voorzagen vroeger grotendeels in het levensonderhoud van de Eskimo's

KLAPMUTS.

De klapmuts, Cystophora cristata, is een zeeroofdier en is het enige soort uit het geslacht
Cystophora. De klapmutsen hebben net als de niet verwante zeeolifanten een korte slurfachtige huidzak.
De klapmuts heeft zilvergrijze vacht met een onregelmatig donkerbruin tot zwart vlekkenpatroon en zwarte kop. De volgroeide mannetjes zijn groter dan de vrouwtjes. De mannetjes hebben een gemiddelde lengte van 2,6 tot 3,5 meter en een gewicht van 192 tot 352 kilogram. De vrouwtjes hebben een gemiddelde lengte van 2 tot 3 meter bij een gewicht van 145 tot 300 kilogram.
Over het voorhoofd van het dier loopt een "muts", een zwarte huidzak, die bij mannetjes als een slurfje over de bek hangt. Die van de volwassen mannetjes is veel groter dan die van de vrouwtjes. Na het opblazen van de "muts" kan het mannetje ook zijn neustussenschot opblazen.
De dieren leven vooral in de Noordelijke Atlantische Oceaan en de Noordelijke IJszee, van Spitsbergen en Nova Zembla via de Witte Zee en de Noorse kust tot de kust van Noord-IJsland, Zuid-Groenland en Newfoundland.

ZEEOLIFANT.

In het antarctische gebied komt ook een aantal soorten voor van welke de zeeolifant, Mirounga, het meest bekende is. De zeeolifanten behoren tot de grootste levende zeeroofdieren. Ze danken hun naam aan hun grootte en de slurfachtige neus van de mannetjes.
De mannetjes ("bullen") kunnen zes meter lang worden en een gewicht hebben van 3000 kilogram; de wijfjes blijven kleiner en zijn drie meter lang bij 650 kilogram.
De neus van de mannetjes is sterk uitgegroeid  tot een slurf, die over de bek heen hangt. Zij kunnen hiermee brulgeluiden produceren, vooral bij competitie om vrouwtjes. Zij hebben vaak meerdere vrouwtjes.
De zeeolifanten zijn zeer goede duikers tot een diepte van anderhalve kilometer, waarbij ze een uur onderwater kunnen blijven. Door hun dikke speklaag zijn ze goed beschermd tegen de kou.
We kennen twee soorten zeeolifanten: de noordelijke, die voorkomt langs de westkust van Noord-Amerika, en de zuidelijke, die voorkomt in de gematigde en subantarctische wateren van de Zuidelijke Oceaan.

ZEELUIPAARD.

Het eveneens antarctische zeeluipaard, Hydrurga leptonyx,  is een zeehond uit de familie Phocidae.
Het dier is sterk gestroomlijnd, waardoor het hoge snelheden onderwater kan bereiken. De kop is sterk afgeslankt als bij een reptiel.
Ze bewegen zich voort met hun lange voorvinnen. Een mannetje is ongeveer 3 meter lang en heeft een gewicht van 270 kilogram, vrouwtjes zijn groter tot een lengte van 4 meter en zijn 600 kilogram zwaar. De dieren hebben een sterk roofdiergebit.
De kleur is aan de bovenzijde van het lichaam donkergrijs en aan de onderzijde zilverwit. Op de kop en zijflanken komen grijze vlekken voor. Ze leven langs de randen van het pakijs in de wateren rond Antarctica. Ze voeden zich het liefst met met warmbloedige dieren zoals de pinguïns en de weddellzeehonden, verder met de pijlinktvis, krill en zeevissen.

WEDDELLZEEHOND.

De weddellzeehond, Leptonychotes weddellii, is een van de meest voorkomende zeehonden in Antarctica en is genoemd naar de Weddellzee, een deel van de Zuidelijke Oceaan.
De pels is staalgrijs van kleur en heeft over het geheel lichtte, witte of gelige vlekken.
Het dier kan tussen de 2,5 en 3 meter lang worden en weegt gemiddeld 400 kilogram.
De kop is in verhouding klein met een korte snuit, waardoor gemakkelijk te onderscheiden van andere zeehonden. Ze kunnen wel 600 meter diep duiken en voeden zich met vis.
Levend op het ijs zijn ze traag en hebben ze geen vijanden, in het water zijn hun grootste vijanden de zwaardwalvis en de zeeluipaard. Als ze vluchten verschuilen ze zich dicht onder de ijskorst.

OORROB.

De oorrob, Otariidae, kan in tegenstelling tot de zeehond de achterpoten wel naar voren richten en onder de buik brengen. Hij kan daardoor gemakkelijker op het land bewegen.
Verder bezit hij oorschelpen, waaraan hij de naam dankt.
De mannetjes zijn veel groter dan de vrouwtjes die een harem vormen. Tot deze soort behoren de zeeberen en de zeeleeuwen.
Ze hebben een lengte van 1,2 meter en een gewicht van 30 kilogram. De kop is langwerpig met een spitse snuit.
Het dier heeft een sterk gebit dat bestaat uit 34 tot 38 tanden.
De oorrobben komen voor langs de kusten van de Grote Oceaan, van Japan tot Mexico, rond de Galápagoseilenden, langs de Zuid-Amerikaanse kust van Noord-Peru rond Kaap Hoorn tot de Atlantische Oceaan.

ZEEBEER OF PELSROB.

De zeebeer, Arctocehalinae, is gekenmerkt door een zachte pelsbeharing. Zij zijn verwant aan de zeeleeuwen. Ze hebben een verspreid leeft gebied, waarvan één soort op het noordelijk halfrond en zeven andere soorten op het zuidelijke halfrond.
De mannetjes worden tot 2,5  meter lang en de vrouwtjes tot 1,25 meter
De pels vormt het kostbare seal-bont. Terwille hiervan werden zij zo intensief gejaagd dat zij dreigden uit te sterven. De ondervacht kan goed als leer gelooid worden.
Door internationaal overeengekomen beschermingsmaatregelen is de stand nu weer opgelopen tot boeven de 3 miljoen stuks. De zeeberen levend in de noordelijke Stille Oceaan verzamelen zich voor het werpen van hun jongen en de paring vooral op de Pribilof Eilanden.

ZEELEEUW.

De zeeleeuwen vormen een groep van zeeroofdieren uit de familie van de oorrobben, Otariidae.
De zeeleeuw onderscheidt zich van de zeebeer door een stug en kort haarkleed. Zeeleeuwen zijn slank gebouwd, zeer behendig en intelligent, zodat zij veel veel in circussen en dergelijke show's gehouden worden.
De zeeleeuwen splitsten zich zo'n drie miljoen jaren geleden af van de zeeberen. Ze zijn groter dan de zeebeer en hebben een stompe snuit en kleinere flippers. Het belangrijkste verschil tussen de zeeleeuw en de zeebeer is dat de zeeleeuw geen ondervacht heeft. Ze komen voor in de gematigde en subpolaire kuststreken van de Grote Oceaan, de Atlantische kust van Argentinië tot Zuid-Brazilië, en het zuiden van Australië en Nieuw-Zeeland.

WALRUS.

De walrus, Odobenus romarus, is een robben soort en kan zijn achterpoten ook onder zijn buik brengen. De huid is sterk gerimpeld; de bovenste hoektanden zijn sterk ontwikkeld en kunnen tot drie kilogram wegen. Verder is opvallend de borstelachtige snorharen die van de bovenlip naar beneden hangen
De walrus leeft in de kustwateren van de Noordelijke IJszee.
Hij kan een gemiddelde lengte bereiken van 3,2 meter en een gewicht tussen de 1270  en 850 kilogram.  Mannetjes, de stieren zij groter dan de vrouwtjes, de koeien. Het voedsel bestaat uit schelp- en schaaldieren, stekelhuidigen, vissen, vogels en zeehonden. De huid is bijna kaal maar leent zich uitstekend tot looien.
Terwille van de enorme tanden, waarvan één enkele tand tot drie kilogram uitstekend ivoor oplevert, huid en traan is er veel jacht opgemaakt, zodat het aantal sterk is afgenomen.

ROBBENKLOPPER.

Robbenklopper is een vroegere benaming voor schepen en de bemanning die naar Groenland voeren voor de robbenjacht.
Deze schepen hadden een vrij grote bemanning die op de kust of op het ijs gekropen robben te doden met een essenhouten robbeknuppel.
Het dikke eind van deze knuppel was voorzien van een soort ijzeren hamerkop; aan het dunne eind zat een haak om de gedode robben mee weg te slepen.
Het was deze "jagers" vooral te doen om de witte pels van de net geboren en nog jonge robben.
Aan deze beestachtige manier van jagen is  onder internationale druk, zo goed als een eind aan gekomen. 




vrijdag 2 oktober 2020

SAMBUK VRACHTSCHIP.

 


        EEN SCHIP UIT DE 

                           ARABISCHE WATEREN.


SAMBUK.

De sambuk is een tweemast vrachtschip van de Rode Zee, de Perzische Golf en de kustgebieden van Oost-Afrika. Ieder gebied heeft ongeveer de zelfde naam voor dit schip.
Het type schip kijkt veel op een dhow, maar de exacte oorsprong is verloren gegaan in de geschiedenis. Op de eerste plaats gaat men ervan uit dat het in India is ontstaan van 600 v.Chr. en 600 n.Chr.
Verder zijn beweringen dat het schip is afgeleid van de Portugese karveel, maar deze verschenen pas laat in de 15e eeuw in het gebied.
Sambuks van verschillende grootte werden gebruikt langs de kusten van de Perzische Golf en het zuidelijke Arabische schiereiland, waarvandaan zij voeren op Zanzibar en de noordelijke kustgebieden van Oost-Afrika. 


Sambuks werden onder andere gebruikt bij Oman als moederschip voor boomstamkano's die in de parelvisserij bedrijvig waren, evenals aan de Jemenitische kust aan de Rode Zee.
Ook wordt het schip gebruikt om passagiers te voeren.

De romp was op een kiel gebouwd en op ruwe wijze gladboordig beplankt.
Op de korte kiel stonden een sterk vallende voor- en achtersteven, de eerste aan het boveneind gebogen, de tweede geheel recht, waartegen een eveneens hellende vlakke spiegel.
De versieringen van onder andere de spiegel zijn kennelijk beïnvloed door die van de 16e eeuwse Europese schepen.
Het onderwaterschip was over de gehele lengte gepiekt.
Het voorschip was ten dele gedekt.
Achter de grote mast lag een dek met een driehoekig luik, gevold door een hoge kampanje.



Het boord werd door een rieten verschansing verhoogd.
Op het achterschip kon een zonnetent opgericht worden.
Beide masten waren getuigd met een sectiezeil.

Laadvermogen was maximaal 80 ton van de grote sambuk, de kleinere normaal 15 tot 50 ton.
De afmetingen zijn: lengte 23,5 meter; breedte 5,35 meter en een holte van 2,75 meter.




Links de fraai bewerkte spiegel en rechts de de bewerkte voorsteven van de sambuk. 


De sambuk is het grootste type dhow dat tegenwoordig in de Perzische Golf wordt gezien. Het is tot nu toe de meest succesvolle dhows in de geschiedenis geweest.





donderdag 1 oktober 2020

SACOLEVA GRIEKSE KUSTVAARDER.

 

EEN SCHEEPSTYPE WAARVAN 

VELE VARIANTEN BESTONDEN.



SACOLEVA.


De sacoleva was een Griekse kustvaarder die in verschillende varianten voorkwam.
Het schip had of een gebogen voorsteven en een rechte vallende achtersteven, of een rechte vallende voorsteven en rechte vallende achtersteven met kleine spiegel.
De kampanje liep over het achterschip uit en vormde een soort galerij, zoals bij een galei.
De romp had een sterke zeeg, voor en achter scherp.
Het boord werd verhoogd door een zeildoeks schanskleed dat aan een spier werd genaaid.
Typisch was de S-vormige  helmstok.



De tuigage bestond uit twee masten.
Sommige waren getuigd als een schoenerbrik met razeilen aan de voormast, een schoenerzeil aan de grote mast, en drie stagzeilen op de boegspriet.
Andere voerden een loggerzeil aan beide masten en een vliegende fok op de boegspriet.
Kleine sacoleva's voerden een korte mast met een groot sprietzeil en een vliegende fok.




De afmetingen van een kleine sacoleva waren; lengte 12,45 meter; breedte 3,73 meter en holte 1,25 meter.