zondag 29 maart 2020

INDONESIË; KLASSIEKE VAARTUIGEN. (DEEL 1)


            SINDS DE 8e EEUW

      BEVOEREN ZE DE ZEEËN. (1)


HET OUDSTE BEKENDE SCHIP.

De oudste bekende afbeelding (bas-reliëfs) van een 8e eeuws schip uit de geschiedenis van Indonesië staat afgebeeld op een wand van de Borobudur, een oude boeddhistische tempel in Midden-Java. Deze tempel valt onder het werelderfgoed van UNESCO.








De op de Borobudur afgebeelde schepen waren hoogstwaarschijnlijk het type schepen dat werd gebruikt voor interinsulaire handel en marine-campagnes door het Sailendran en Srivijayan thalassocratie- imperium dat de regio regeerde rond de 7e en 13e eeuw.

De functie van de dubbele drijvers was het stabiliseren van het schip; een enkele of dubbele drijver is het typische kenmerk van de Austronesische schepen. Men gaat er van uit dat dit type werd gebruikt voor de verkenning van Zuidoost-Azië, Oceanië en de Indische Oceaan.




Eind 20e eeuw raakte een Brits zeeman geïnteresseerd in de scheepsafbeeldingen op de Borobudur. Deze interesse ging zover, dat met hulp van de overheid en internationale instanties werd begonnen met de bouw van een replica van dit schip, waarvoor men slechts vijf stenen afbeeldingen had. Na het gereedkomen van het schip werd er een expeditie georganiseerd van 2003 tot 2004, waarin het schip een reis maakte vanuit de haven van Tanjung Priok  (Java) via Madagaskar naar Ghana.
De expeditie begon op 30 augustus 2003 en het schip kwam op 23 februari 2004 aan in de haven van Tema, Accra, Ghana.
De replica heeft een kiellengte van 17,29 meter, romplengte van 19 meter; breedte van 4,25 meter en een diepte van 2,25 meter. Het schip werd voortgestuwd door twee 'layar tanja', gekantelde rechthoekige zeilen. De romp was beplaat met 'bugor', benteak en de dekken waren van teak.


 De expeditie werd herdacht op twee postzegels; één met een afbeelding van het bas-reliëf en de andere ter herdenking van de Borobudur-scheepsexpeditie van 2003-2004.

De replica, de Samudra Raksa genaamd is heden gehuisvest in het gelijknamige museum, een paar honderd meter ten noorden van de Borobudur gelegen.


BAGAN.

Bagan of bagang is een vaartuig voor het vissen met een liftnet. Het maakt gebruik van netten en verlichting zodat het gebruikt kan worden voor licht vissen. Deze manier van vissen komt men in al de wateren van Indonesië tegen.
De bagan ligt verankerd op zee, waar ze soms maanden blijft liggen, vangt vissen, inktvissen en garnalen, die met andere boten naar de wal worden gebracht.




Het licht vissen in de archipel is mogelijk verschenen met de opkomst van acetyleenlampen  (hogedruk-parafinne-stoomlamp) in de vroegere jaren van de 20e eeuw.

De bagan werd voor het eerst geïntroduceerd door Makassarese en Bugis, mensen van Zuid- en Zuidoost-Sulawesi in de jaren vijftig. De bagan wordt niet alleen op zee gebruikt maar ook op binnenlandse meren.

De bagan bestaat uit verschillende componenten: netten, hut (gemaakt van geweven bamboe of hout materiaal), soms zonder dak, serok (handvangnet) en verlichting.
De netten zijn over het algemeen 9 x 9 meter breed met een maaswijdte van 0,5 - 1 cm, gemaakt van katoen of nylon garen.
Deze netten worden bevestigd aan een rechthoekig frame van bamboe of hout. De hut (anjang-anjang) is gemaakt van bamboe, waarvan de onderkant 10 x 10 meter is, terwijl het bovenste gedeelte 9,5 x 9,5 meter.
Aan het dek zit een rol om het net te laten zakken en op te hijsen. Vanbgen met een bagan wordt alleen 's nachts gedaan (licht vissen), vooral in de donkere maanfase door verlichting te gebruiken als hulpvismiddel.

Men onderscheidt de volgende typen bagan:
Bagan tancap; welke niet verplaatsbaar is en een liftnet heeft.
Bagan rakit; een vlot bagan wat verplaatst kan worden.
Bagan perahu; heeft de vorm van een boot met liftnetten. 
Bagan perahu beranjang-anjang; (zie afbeelding boven) heeft twee boten met platform en liftnetten.
Bagan berlayar; met eigen zeil en roer en is over het algemeen een boot met platform en zijn vergelijkbaar met de Mandarese sandeq.

BAGO.

Een bago is een traditionele boot gebouwd door de Mandar-bevolking van Sul;awesi, Indonesië.
De romp is van het pajala-type, dat ook door de Vikingen werd gebruikt, licht gebouwd en heeft een geringe waterverplaatsing.
De boot is lang, met een mast die slechts een kwart van de lengte beslaat.
Een bago kan gemakkelijk worden geïdentificeerd als Mandarese boot door zijn roerstijl. 

Bago's van kleinere afmetingen worden vaak gebruikt als vissersboten van waaruit vissers hun netten uitwerpen.
De Mandar-mensen gebruiken liever een bago dan een stempelkano, een kano met drijvers.

Tegenwoordig zijn de bago's uitgerust met een leti, een klauwkrabzeil met tuig, maar niet lang geleden hadden ze rechthoekige zeilen gekanteld (tanja-tuig).
Grotere versies van de bago, ook met behulp van de pajala-achtige romp, worden soms vrij diep en rond gebouwd, maar zonder de hoek aan het einde van de kiel. Deze boten zijn overal in de kust van Mandar te vinden.
Een type met nade zeil, creëerde de West-Sulawesische lambo. Een ander type, met leti zeil en Mandar-achitige dekhuis, kan worden aangezien als leti leti. Er is niet veel verschil tussen de twee behalve in het patroon van de plaatsing van de planken en andere details die de kenmerken van elke productieplaats van de boot geven.

BANKONG.

De bankong is een oorlogsboot van de Dayak-mensen, met name gebruikt door de zee-dayaks, de Iban-mensen van Indonesië, Maleisië en Brunei. Ze worden gebruikt voor de oorlogsvoering op de rivieren van Borneo, tegenwoordig Kalimantan, maar kunnen ook op zee varen. Deze boot wordt ook perahu pengayau genoemd, waarbij pengayau "raider"of "krijger" betekend, dus het kan worden vertaald als "war prahu".
De boten zijn gemaakt van een enkele uitgeholde stam. Zelfs een grote oorlogsboot, met een lengte van 27 meter, is gemaakt van de stam van een boom. Planken of dolboorden zijn aan de zijkanten gestikt en de naden zijn gebreeuwd om de boot waterdicht te maken. De planken zijn aan elkaar bevestigd met rotan, waardoor ze gemakkelijk te demonteren zijn. Deze schepen zijn meestal bewapend met 1 of 2 lela, een zwenkkanon uit Maleisië, en een paar musketten.
Een dergelijk oorlogsschip kon 60 tot 80 mannen vervoeren. Ze worden voortgestuwd door een peddel en ze kunnen  een snelheid behalen van 16 mijl per uur, 100 mijl per dag afleggen.

De bankong werd gebruikt voor de Dayak rivieroorlog. De Zee-Dayaks zijn, zoals hun naam al aangeeft, een groep van maritieme stammen en vechten voornamelijk in kano's en boten. Een van hun tactieken is om enkele van hun grotere boten te verbergen en vervolgens een paar kleine en slecht bemande kano's naar voren te sturen om de vijand aan te vallen om ze te lokken. De kano's terkken zich vervolgens terug, gevolgd door de vijand, en zodra deze de plak passeren waar de grotere boten verborgen liggen, worden ze achterin aangevallen, terwijl de kleinere kano's, die als lokvogels hebben gefungeerd, zich omdraaien en zich bij het gevecht aansluiten.

Vaak wordt de bocht in de rivier gekozen voor dit soort aanvallen, die overhangende takken en bomen en dicht struikgewas van de oever biedt als uitstekende schuilplaats.

(Iban-bewoners in traditionele strijd uitrusting.)

Veel van de Zee-Dayaks waren ook piraten. In de 19e eeuw was er veel piraterij en het werd in het geheim aangemoedigd door de inheemse heersers, die een deel van de buit verkregen, en ook door de Maleisiërs die goed wisten hoe ze met een boot moesten omgaan.
De Maleisische vloot bestond uit een groot aantal lange oorlogsboten of prahu's, elk ongeveer 27 meter lang of langer, met een koperen draai-pistool op de boeg, de piraten waren gewapend met zwaarden, speren en musketten. Elke boot werd door 60 tot 80 man gevaren. Deze botenslopen rond in beschutte baaien in afwachting van hun prooi en vielen koopvaardijschepen aan die de overtocht van China naar Singapore maakten.
De Maleisische piraten en hun Dayak bondgenoten vernietigden ieder handelsvaartuig dat ze tegenkwamen, vermoorden over het algemeen de meeste opvarenden of maakte ze tot slaaf.
De Dayaks kregen niet voor niets de naam koppensnellers, daar ze van degenen die zij hadden gedood de hoofden afhakten, rookten ze boven het vuur om ze te drogen en namen ze vervolgens mee naar huis om als waardevolle bezitting te koesteren.

BENAWA.

(Een tekening van een banawa of benawa van Gowa, met rechtsboven een afbeelding van de roerbevestiging.)


De Benawa is een scheepstype uit Gowa, een oud vorstendom in de zuidwestelijke hoek van Sulawesi. De vroegste vermelding over dit schip is uit de 14e eeuw.
Het type is tegenwoordig volledig verdwenen. Schepen als de pelari en paduwakan hebben een vergelijkbare romp en hebben de plaats ingenomen. De benawa voerde een voorzeil, wat een Europese invloed was.
Het woord benawa of banawa komt uit de kawi Javaanse taal, wat boot of schip betekend.
In de oude Javaanse taal en de Maleisische taal is de betekenis min of meer hetzelfde.



                          Zie vervolg: INDONESIË; KLASSIEKE VAARTUIGEN. (DEEL 2)




dinsdag 24 maart 2020

STAR OF INDIA. (EX. EUTERPE.)


       NA EEN VAARTIJD VAN 

      63 JAAR MET PENSIOEN.


EUTERPE - STAR OF INDIA.

De Star of India kwam al de Euterpe op 14 november 1863 in de vaart. Ze werd gebouwd bij Gibson, McDonald and Arnold, van Ramsey, Isle of Man voor de Indiase jutehandel van Wakefield Nash and Company te Liverpool. Het schip kreeg het Britse registratie nummer 47617 en de roepnaam VPJK.
De Euterpe had een tonnage van 1197 bruto ton, waarvan 1107 ton onderdeks. Ze had een lengte over alles van 84,8 meter en op de waterlijn 62,5 meter; een breedte van 10,7 meter en een hoogt van dek tot bovenkant mast van 38,8 meter. Diepgang 6,6 meter. Ze was getuigd als een volschip. 


De levensloopbaan van het schip verliep niet geheel vlekkeloos. Op haar reis van Liverpool naar Calcutta voer ze in de nacht van 9 januari 1864 op een onverlichte Spaanse brik voor de kust van Wales, waardoor een kluiverboom en andere tuigage werd beschadigd. De bemanning begon hierop te muiten en weigerde zo verder te gaan, waardoor het schip omkeerde naar Anglesey een eiland voor de kust van Wales om te repareren.
Zeventien van de bemanningsleden werden veroordeeld tot dwangarbeid in de gevangenis van 
Beaumaris, wegens werkweigering.
In 1865, werd het schip schip gedwongen haar masten te kappen in een zware storm in de Golf van Bengalen bij Madras en sukkelde verder naar Trincomalee en Calcutta voor reparatie.

Na haar bijna rampzalige eerste twee reizen werd de Euterpe verkocht, eerst in 1871 aan David Brown in Londen, voor wie ze relatief rustige reizen naar India maakte, en vervolgens in 1871 na de opening van het Suezkanaal naar Shaw Savill ans Company, dat in 1882 de Shaw, Savill and Albion Line werd. Eind 1871 begon ze aan een periode van 25 jaar met het vervoeren van vracht en passagiers in de emigratiehandel in Nieuw-Zeeland, waarbij elke reis naar het oosten de wereld rondging voordat ze terugkeerde naar Engeland.

In 1897, na 21 wereldreizen, werd Euterpe verkocht, eerst aan Hawaiiaanse eigenaren en vervolgens in 1899 aan de Pacific Colonial Ship Company van San Francisco, Californië. Van 1898 tot 1901 maakte zij vier reizen tussen de Pacific Northwest, Australië en Hawaii met voornamelijk hout, kolen en suiker. Op 30 oktober 1900 werd ze geregistreerd in de Verenigde Staten. 


In 1901 werd de Euterpe verkocht aan de Alaska Packers Association uit San Francisco die haar ombouwde tot een bark, haar tonnage vergrote naar 1318 bruto ton, en in 1902 begon zij vissers, conservenfabrikanten en kolen te vervoeren naar Nushagak in de Beringzee en terug met de ruimen vol ingeblikte zalm naar Oakland, Californië.
In 1906 werd haar naam veranderd in 'Star of India' zoals de overige schepen van de vloot een naam hadden die met 'Star' begon.
Na 22 reizen naar Alaska gemaakt te hebben werd ze in 1923 opgelegd, daar de stoomschepen in opkomst kwamen.


In 1926 werd de Star of India verkocht aan de Zoological  Society in San Diego om omgebouwd te worden tot een museum en zeeaquarium. Door de hoge kosten, de depressie en de WO-II werd het plan geannuleerd.
Uiteindelijk werd ze pas in 1957 gerestaureerd en herbergt ze exposities voor het Maritime Museum van San Diego.

De uit 1863 Star of India is het op drie na oudste drijvende schip in de Verenigde Staten, na de USS Constitution uit 1797, en de Charles W. Morgan uit 1841 en de USS Constellation uit 1854, en is het oudste schip dat nog regelmatig vaart. In tegenstelling tot veel bewaarde of gerestaureerde schepen, zijn haar romp, hutten en uitrusting bijna 100% origineel.

Haar thuis haven is San Diego bij het maritiem museum.



zondag 22 maart 2020

BRIG NIAGARA. (SCHIP)


        EEN KANONNEERBOOT

          VAN HET ERIE-MEER.


BRIG NIAGARA.

De USS Niagara, ook wel de Amerikaanse Brig Niagara of het Vlaggenschip Niagara genoemd, is een snauw met een houten romp die tijden de Amerikaanse Vrijheidsoorlog van 1912 diende als reliëfvlaggenschip voor Olivier Hazard Perry in de strijd om het Erie-meer.


De Niagara werd gebouwd om de kwetsbare Amerikaanse kust aan het Erie-meer te beschermen tegen de Britten en speelde een cruciale rol in de strijd om het meer.
Ze werd besteld op 31 december 1812 en werd te water gelaten op 6 maart 1913. Ze had een waterverplaatsing van 302 ton; een lengte van 33,7 meter; een breedte van 9,8 meter en een diepgang van 2,7 meter. Het schip was uitgerust met twee masten: de voormast had een hoogte van 34,5 meter en de hoofdmast 36,1 meter.
Ze was uitgerust met met twee snijders en één yawl als landingsvaartuigen. De bewapening bestond uit 18 stuks 32 pound carronades en twee pound lange kanonnen. Met nog negen kleine schepen ging zij de strijd aan tegen de Britten. In die periode had ze een bezetting van 155 koppen.
Na de oorlog werd de Niagara tot zinken gebracht in Misery Bay in Erie haven. In 1913 werd het wrak van de Niagara gelicht en kwam haar kiel en diverse balken boven water. Men begon aan de reconstructie van het schip.

Tussen 1933 en 1943 vond er een volledige reconstructie van het schip plaats, waarvoor ze in een dok werd gelegd.
Masten en tuigage werden geïnstalleerd in 1963. Maar halverwege de jaren tachtig vorige eeuw had de tijd weer zijn tol geëist van het schip en werd het schip vanwege haar slechte staat gesloten voor het publiek.
In 1988 bouwde de scheepsbouwer Melbourne Smith een vierde Niagara. De huidige Niagara bevat wat origineel hout in niet structurele delen.
Het schip heeft nu een bemanning van 40 officieren en matrozen, 20 professionele en 20 vrijwilligers.
Het nieuwe schip werd op 10 september 1988 in gebruik genomen tijdens de Erie-ceremonies ter gelegenheid van de 175e verjaardag van de Battle of Lake Erie en de daaruit voortvloeiende vrede tussen het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten.
De huidige Niagara ligt gemeerd bij het Erie Maritime Museum.



SCHEEPKAMELEN.

(Brig Niagara 1913)

Een van de strategische voordelen van het bouwen van een vloot in Eire was, dat door Presque Isle gevormde baai werd afgesneden van het Eire-meer door een zandbank, waardoor Britse oorlogsschepen de baai niet konden binnenvaren. De Niagara en haar zusterschip Lawrence hadden beide een diepgang van 2,7 meter, wat te diep was om de zandbank over te steken.

Op 4 augustus werd de Niagara met behulp van haar ankers op de zandbank getrokken na haar diepgang te hebben verkleind door het verwijderen van haar kanonnen en de ballast.
Aan weerszijden van het schip werden een paar schepen van 90 bij 40 voet (27 bij 12 meter) geplaatst, de zogeheten "kamelen".
De kamelen werden tot zinken gebracht en aan de Niagara vastgemaakt. het water werd uit de kameel gepompt en het schip werd zo opgetild.
De volgende dag was de Niagara veilig over de zandbank heen gekomen en werd herbewapend.Een dag later was het de beurt aan de Lawrence om zo de zandbank over te steken.
Het gebruik van scheepskamelen was reeds in de Nederlanden bekend in 1690 bij het oversteken van de zandbank Pampus gelegen voor de haven van Amsterdam in de toenmalige Zuiderzee.



zaterdag 21 maart 2020

BALCLUTHA. (EX. STER VAN ALASKA.)


VERNOEMD NAAR EEN STAD

      IN NIEUW-ZEELAND.





BALCLUTHA.

DSe Balclutha werd in 1886 gebouwd in Glasgow, Schotland,  bij de Charles Connel and Company of Scotstoun, voor Robert McMillan uit Dumbarton in Schotland.
OP 6 december 1886 werd haar kiel gelegd en op 15 januari 1887 kwam ze in de vaart.
Hij vernoemde het schip naar de plaats Calclutha in Nieuw-Zeeland, maar verwijst ook naar haar eerste thuishaven Glasgow, wat de "stad aan de Clyde" is, en haar naam is afgeleid van de Gaelic Baile Chluaidh.
De Balcltha werd gebouwd als een vrachtvaarder en ze voer 17 keer rond Kaap Hoorn in 13 jaar.
De Calclutha is een driemaster volgetuigd schip met een bruto tonnage van 1.689 ton, netto 1.614 ton. Het schip had een waterverplaatsing van 4100 ton; een lengte van 92 meter,; breedte 11,8 meter,; diepte 6,2 meter en een totale hoogte van 44 meter. Ze voerde volgetuigd 25 zeilen.

Het schip vervoerde ladingen zoals wijn, kistolie en kolen van Europa en de oostkust van de Verenigde Staten naar verschillende havens in de Stille Oceaan.
Ze deed Chili aan voor nitraat, Australië en Nieuw-Zeeland voor wol, Birma voor rijst, San Francisco voor graan en de Noordwest-Pacific voor hout.

In 1899 werd ze overgeschreven naar het register van Hawaï en vervoerde ze hot van de Noordwest-Pacific naar Australië en kaarde terug naar San Francisco met Australische steenkool.

In 1902 werd ze gecharterd door de Alaska Packers Association (APA). Nadat ze op 16 mei 1904 op een rif was gelopen nabij Kodiak Island, werd ze omgedoopt tot de Ster van Alaska en door de APA gekocht. Na uitgebreide reparaties werd het schip ingezet in de zalmvisserij en zeilde in april 1904 vanuit het gebied van San Francisco naar de Chignik Bay, Alaska, met vooraden, vissers en conservenfabrikanten, en keerde in september terug met een lading zalm in blik.


(Boegbeeld Balclutha.)

Voor deze handel vervoerde ze meer dan 200 bemanningsleden en passagiers, vergeleken met de 26 koppige bezetting die ze droeg als Balclutha.
In 1911 werd het achterdek uitgebreid tot aan de hoofdmast om Italiaanse en Scandinavische gastarbeiders te huisvesten. Deze uitbreiding werd het shelterdek genoemd. In het tussendek werden stapelbedden gebouwd voor Chinese gastarbeiders. Haar laatste reis in dit bedrijf was in 1930, toen werd ze opgelegd na haar terugkeer naar huis.

(Bemanningsleden reinigen en schilderen het boegbeeld van de Pacific Queen.)

In 1933 werd de Star of Alaska door haar nieuwe eigenaar Franl Kissinger omgedoopt tot Pacific Queen.
In deze gedaante speelde zij een rol in de folm Mutiny on the Bounty met Clark Gable in de hoofdrol.
Het schip werd later ingezet als een tentoonstellingsschip  voor piraten, maar ging door gebrek aan onderhoud snel achteruit.

In 1954 werd de Pacific Queen overgenomen door het San Francisco Maritime Museum, dat haar restaureerde en haar weer haar eerste naam 'Balclutha' teruggaf.

In 1988 werd het schip verplaatst naar haar huidige ligplaats aan de Hyde Street Pier van het San Francisco Maritime National Historical Park.


woensdag 18 maart 2020

NEDERLANDSE VISSERIJ- EN VRACHTZEILSCHEPEN. (DEEL4)


   ZE BEVOEREN BINNENWATEREN 

EN ZEEËN, MAAR ZIJN NU JACHTEN

         VOOR DE PLEZIERVAART. (4)


SNIK.

De snik is een vaartuig voor de binnenwateren en de kustvisserij., vooral in Friesland en Groningen.
De benaming treft men al aan in bronnen van het einde van de 13e eeuw.
Het is echter niet bekend of het hier vissersschepen betreft.
De snik voor de zeevisserij werd in de 17e eeuw vermeld met betrekking tot Schiermonnikoog en Friesland. Ze werd van toen gebruikt in Friesland, op de Oostfriese waddeneilanden en op Helgoland.
                                                                                   





Dit moet een rondgebouwd vaartuig zijn geweest met een gebogen voorsteven en voorzien van een bun. Ze was geheel gedekt.
De tuigage bestond uit één mast, die een spriettuig voerde met een stagfok. Met een kluiverboom werd een kluiver bijgezet.
De benaming wordt ook gebruikt voor een langgerekt plat schip met rechte vallende voorsteven. Deze snik werd vooral gebruikt in Noord-Friesland en Groningen voornamelijk voor het vervoer van aardappelen.
De breedte was aangepast aan de nauwe bruggen. De Friese snik voerde een tjalktuig; de Groninger snik deed ook dienst als beurtvaarder en werd veel gejaagd.


STAVERSE JOL.

De Staverse jol is oorspronkelijk een Fries vissersvaartuig vooral voor de visserij op paling en ansjovis, maar ook op haring en bot.
Het hoorde vooral thuis in Stavoren, Hindelopen, Noordwolde, Laaksum, Warns, Molkwerum en andere plaatsen aan de toenmalige Zuiderzee. De ouderdom van het scheepje is niet vastgesteld.
Er zijn echter technische aanwijzingen dat het zou afstammen van de Franse kotter die gedurende de Franse overheersing veel werd gebruikt in Nederland.

Omstreeks 1870 tot 1880 kende de ansjovisserij een grote opgang. Men noemde ze ook herfst- of fuikenjollen. Zij werden gebruikt om de fijne ansjovismetten op te halen.
Deze jollen hadden een ronde kop en geen uitstekende onderdelen.
Ze waren geheel open en 5,5 meter lang; 2,4 meter breedt en een holte van 0,67 meter.

Aanvankelijk werden ze gesleept, maar later van een spriettuig voorzien dat een grootzeil voerde van 12,5 m²; een fok van 7,82 m² en een kluiver van 3,8 m².

Na 1900 groeiden tot 7,3 meter.
De overnaadse beplanking werd nu gladboordig gelegd. De romp was dan gebouwd op een lange , vrij hoge kiel. De voorsteven was gebogen, het achterschip was gebouwd met een hartvormig, bijna verticaal staande spiegel.
De romp had een vrij hoge bolle kop en had over de gehele lengte een buikige doorsnede, waarvan de bovenkant naar binnen neeg. Oudere jollen hadden een losse voorplecht, jongere een vaste.
Achter de mast was een ruim, waarin eventueel een bun was gebouwd.
De grote jollen voerden een paalmast met bezaanzeil. De fok was op een botteloef uitgezet, de kluiver op een kluiverboom. Dit schip had geen zwaarden. De afmetingen: lengte 6 meter, breedte 2,44 meter en een holte van 1,32 meter. Tegenwoordig varen er nog jollen die tot jacht zijn omgebouwd, soms met een lengte van 8,5 meter. In Stavoren worden ze nu ook met een stalen romp gebouwd.


TJALK.

De tjalk is een rondgebouwd gestrekt varchtscheepje met volle boegen, sterk gekromde kimmen, vlakke bodem en geringe diepgang, gestemd voor het vervoer van goederen door binnenwateren en soms buitengaats.
Laadvermogen tussen 10 ton, voor lokale beurtschepen, tot 100 ton voor kofttjalken.

(Friese tjalk.)

Dit algemeen gebruikte binnenschiptype is ontstaan uit de wijd- en smalschepen van de 17e eeuw. De tot nu toe bekende oudste vermelding komt voor in een Fries document van 1673, waarin met spreekt over de 'thiallick'.
Gedurende de tweede helft van de 19e eeuw en de eerste helft van de 20e eeuw is 'tjalk' een in de spreektaal gebezigde benaming voor vele op elkaar gelijkende binnenschepen van het kromsteventype met invallend boeisel, die door varensvolk of plaatselijk als poon, praam, pot, otter etc. werden aangeduid. Bij grotere exemplaren was het boeisel achter veelal opgetrokken tot een staatsie (hektjalk). Bij de meeste was het boeisel echter laag en rondgebouwd, zodat de helmstok er overheen kon reiken, met soms een roef (paviljoen) daaronder, waarbij men van paviljoentjalk sprak.


(Groninger tjalk.)

Geheel op draagvermogen gebouwd met steile stevens en een vlak dat tot ver naar de einden de volle breedte behield, hadden de houten tjalken een stugge vorm, die met de komst van de ijzeren scheepsbouw iets werd verzacht.
Tot het midden van de 20e eeuw werd de tjalk voortbewogen door een spriet- of ferryzeil met fok, hetgeen geleidelijk werd verdrongen door het gaffeltuig en tenslotte door de motor, waarbij op het paviljoen een stuurhut verscheen.

Veel tjalken sleten na de WO-II hun latste jaren als sleepschip en lichter. Tegenwoordig zijn ze in gebruik als woonschip of als jacht. Afmetingen: lengte over alles 18,86 meter; breedte 4,26 meter en een holte van 1,74 meter; dit zijn gemiddelde afmetingen.


TJOTTER.

De tjotter is een boottype met ronde spantvorm, soms gepiekt gebouwd, dat ongeveer in 1900 in Friesland algemeen bekendheid kreeg.
Oorspronkelijk gebouwd voor de visserij en vrachtvervoer, maar ook al vroeg voor de pleziervaart gebruikt.
De meest voorkomende maat is 4,80 x  2,50 meter.
De tjotter toont gelijkenis met de grotere boeier en het Fries jacht, maar is daarvan te onderscheiden door de geringe hoofdafmetingen, de sterke zeeg, het ontbreken van een berghout, het brede roer met over de klik gelegde houten helmstok.

Voorts is de tjotter open of heeft een dekje voor de mast.
De hoge, ongestaagde mast is gemakkelijk strijkbaar door een contragewicht aan de mastvoet.
Het gevoerde bezaantuig van ongeveer 25 m² is hoog en smal; de fok staat op de botteloef.
De zijzwaarden zijn braad en ondiep. Een slanker type, het boatsje, is 3,8 tot 5 meter lang bij een breedte van 1,35 tot 1,8 meter. Het heeft een plat vlak, waar de zijden onder een hoek tegenaan staan. De zo gevormde hoekige kim wordt met de schaaf afgerond.
Er worden in Friesland nog steeds tjotters en boatsjes gebouwd voor de pleziervaart, doorgaans van eikenhout, een enkele maal van staal.

VOLLENHOVENSE BOL.

De Vollenhovense bol is oorspronkelijk een platboomd vissersvaartuig uit Vollenhove en omgeving.
De eerste bollen werden omstreeks 1900 gebouwd. Het type lijkt op het eerste gezicht wat op een kleine botter. Het achterschip loopt echter relatief hoger op, de zeeg is wat gestrekter en de kop wat lager dan bij de botter. Het vlak is smal en de huid valt vrij ver naar buiten, zodat een nogal breed schip ontstaat. Het is voorzien van zijzwaarden.
Er varen nog enkele originele bollen als jacht.
Vollenhovense bollen worden thans van staal als jacht gebouwd. 
Bij een lengte van bijvoorbeeld 8,75 meter, is de breedte ongeveer 3 meter en de diepgang 0,7 meter.
Het zeiloppervlak is dan ongeveer als volgt verdeeld: grootzeil 22 m², fok 10 m², botterfok 13 m² en kluiver 7 m².


WESTLANDER.


De westlander is een smal en vlak vaartuigtype, voornamelijk gebruikt voor het vervoer van tuinbouwproducten van het Westland naar de grote steden in de provincie Zuid-Holland.Het type ontstond pas bij de opkomst van de kassencultuur. Zij werden dan ook reeds spoedig in ijzer en staal gebouwd.
De steven is recht en sterk voorover hellend.
De  boegen 'blazen' zozeer dat de aansnijding op de steven tot twee en een halve centimeter binnen het voorlijkste punt  van de uitstulping ligt.

De ijzeren westlander zoals die nu nog te zien is, is omgebouwd tot een jacht.
De westlander heeft een lengte van 16 meter en is 3 meter breed. Het schip stak vroeger in geladen toestand maximaal 1,2 meter diep, terwijl de hoogte boven water in verband met de bruggen nooit meer dan 1,6 meter. Bij gunstige wind zeilden zij onder een tjalkachtig tuig met korte gaffel en lange giek. Bij ongunstige wind werd de westlander geweegd met een vaarboom die in daartoe voor en achter aangebrachte weeggaten paste.


WIERINGERAAK.

De Wieringeraak is een Nederlands platboomd vissersvaartuig voor de visserij op de Wadden en rond Wieringen, vooral op platvis, schelpen en wier.
Het type werd in de tweede helft van de 19e eeuw ontwikkeld en gebouwd te Hindelopen, Makkum en Workum.
De Wieringeraak is verwant aan de Lemmeraak, maar is korter en breder en heeft een lagere kop en breder boeisel. het schip heeft een breed valk, een breed opvallend, gladboordig beplankt boord en een naar binnen vallend boeisel.
De voorsteven is gebogen en vallend, de achtersteven recht en vallend.
Het boeisel is over een zekere lengte verhoogd door een zetboord; het voorschip is gedekt tot achter de mast.

In het ruim bevond zich eertijds een bun die kon worden gesloten.
Bij het wiervissen werd het ruim overdekt door een stelling.
het schip voerde smalle zwaarden.
Afmetingen: lengte 11,7 meter; breedte 4,4 meter en holte 1,37 meter.
De tuigage bestond uit een ver naar voren staande, ongestaagde steekmast met een bezaantuig met een grootzeil van 38 m², een smalle stagfok en een kluiver van 10 m² op een kluiverboom.
Dit vaartuig bestaat in Nederland alleen nog in de pleziervaart.
De benaming 'aak' moet worden opgevat in de Friese betekenis van het woord; ze duidt niet op de karakteristieke bouwwijze van de klassieke aak, maar op een visservaartuig.

ZALMSCHOUW.

De zalmschouw is een Nederlandse vissersboot voor de zegen-, fuik-, en drijfwantvisserij op de Boven- en Beneden-Merwede., het Hollandsdiep en de riviermondingen.
het type is geen werkelijke schouw en is bekend onder een groot aantel benamingen, afhankelijk van de plaats, bijvoorbeeld, Lekse schouw; drijschuit; drijfschouw; zalmhengst, stevenschouw; vlouwschouw etc.








Deze vaartuigen werden tot kort voor 1900  nog van hout gebouwd, later van ijzer, aanvankelijk zonder, naderhand met een bun.
Het vlak is plat en loopt in het voorschip op in een heve zoals bij de echte schouw.
Het puntige achterschip wordt echter afgesloten door een rechtopstaande steven. Het boord valt wijd open en het brede boeisel valt binnenwaarts.
In de geheel open boot staat de bun dicht achter da mastbank. De korte mast is getuigd met een stagfok en een sprietzeil. het scheepje heeft twee zwaarden en een vissend roer.
Afmetingen: lengte  van 5 tot 10,5 meter; breedte 1,53 tot 2,7 meter.