woensdag 31 augustus 2022

BATAK CULTUUR. NOORD-SUMATRA. (DEEL 1)

 

 VERSCHILLENDE BEVOLKINGSGROEPEN

 SAMENGEBRACHT ONDER ÉÉN NAAM,

                            DE BATAKS.

                                                  DEEL 1.


Toen ik nog in Jakarta woonde, werd me door kennissen aangeraden om eens naar Noord-Sumatra te reizen. Een heel ander klimaat, heel andere natuur en een heel andere bevolking dan op Java en Bali. Zo ging ik de eerste keer met een georganiseerde reis vanuit Jakarta naar dit gebied en het zou ook niet de laatste keer zijn, nadat ik met het land en de bevolking kennis had gemaakt. Zo heb ik me met behulp van een Toba-Batak verdiept in de geschiedenis en leefgewoonten van deze bevolkingsgroep. De bewoners van het eiland Nias is een heel ander stuk geschiedenis en het zijn geen Bataks.

SUMATRA.

Sumatra is het grootste eiland met een oppervlakte van 470.00 km² het op vijf na grootste eiland van de wereld.
Het eiland wordt begrensd in het zuiden door de Indische Oceaan, In het noorden en noordoosten door de Anaman Zee, in het oosten door Straat Malakka en in het zuiden door de Sunda Straat.
De oude bekendste naam voor Sumatra was "Swana Dwipa", wat in het Sanskriet "Eiland van Goud" betekende, waarschijnlijk door de zeer vroege export van goud uit de mijnen van de Sumantraanse hoogvlakten.
Door de ligging aan de Indiase-Chinese handelsroutes ontstonden aan de oostkust verschillende handelssteden. Hierdoor kwam het eiland ook onder de invloed van Indiase religies en later door de Arabische invloed van de moslim religie, vooral in het noordelijke deel, het huidige Atjeh. In de 13e eeuw bekeerde de heerser van dit gebied, het Samudra-koninkrijk, zich tot de islam. Daar vandaan de naam van het eiland.
Met de komst van de Nederlanders werden veel Sumatraanse prinsdommen geleidelijk onder Nederlands gezag geplaatst. Van 1870 tot 1905 voerden de Nederlander een oorlog tegen Atjeh, dat pas in het begin van de 20e eeuw onder Nederlands gezag kwam en ook daarna onrustig bleef.
In de jaren 1945?1949 werd Sumatra een onderdeel van de Republiek Indonesia. De nationalisten van Atjeh erkenden de soevereiniteit van Jakarta niet, wat uitliep op een guerrilla-oorlog die duurde tot 1959 en het gebied weer een speciale status verkreeg.

DE CULTUUR VAN DE TOBA-BATAKS.

De Bataks zijn een bevolkingsgroep levend in Noord-Sumatra, bestaande uit zes verschillende groepen;  
Groen - Kora.
Paars - Sinalungah.
Blauw - Pakap of Dairi.
Oranje - Toba.
Geel - Ankri.
Rood - Mandailing.

Zoals bij alle oude volken van de Indonesische archipel is ook de cultuur van de Bataks door de natuur beïnvloed.
Het karakter van het 422.527 km² grote eiland wordt door het bergland en het tropische regenwoud bepaald. Sumatra is 1750 kilometer lang en wordt doorsneden door de evenaar. De westkust, aan de Indische Oceaan, is hoog en heeft veel baaien, de oostkust, aan de Straat Malakka, daarentegen is vlak met veel delta's. Een enorme bergketen loopt van noord naar zuid over het hele eiland en is op sommige plaatsen, als men de parallelketens meetelt, 150 kilometer breed. Het noordelijke deel heeft verscheidene zijgebergten. Negentien vulkanen, waarvan sommige nog werkend, rijzen hier hoog boven uit.


(Toba-meer.)

Tussen twee evenwijdige ketens ligt op een hoogte van 900 meter boven de zeespiegel de schitterende Toba-vlakte met het gelijknamige meer.
Het meer heeft een maximale lengte van 100 kilometer, een maximale breedte van 30 kilometer, waardoor een oppervlakte van 1146 km². De maximaal gemeten diepte is 505 meter.
In het meer, een caldera van de de niet meer werkende vulkaan Toba, ligt het schiereiland Samosir, met een oppervlakte van 1000km² en een hoogte van 300 meter, het middelpunt van de Batak-cultuur.
Dit is het gebied van de belangrijkste stam van de Bataks, de Toba-Bataks. Zoals hiervoor om het kaartje aangegeven bestaat het Batakvolk uit verschillende stammen, elk met een eigen cultuurpatroon. Al deze stammen kennen hun eigen schitterende houtarchitectuur. De Bataks leven in het noorden en westen van Sumatra, waar het klimaat door de hoogte van tussen de 600 en 1300 meter boven de zeespiegel aanzienlijk milder is, Ondanks het feit dat de evenaar tamelijk dichtbij ligt komt de gemiddelde dagtemperatuur hier veel hoger dan 23 C.

Tot in de tweede helft van de 19e eeuw leefden de Bataks tamelijk geïsoleerd. Volgens inscripties heeft koning Adityawarman over het hele middengedeelte van Sumatra geheerst. Hij was een aanhanger van het Mahâyâna-Boeddhisme. De Bataks hebben deze gedachtenwereld op hun eigen wijze in hun wereldbeeld geïntegreerd. Daarentegen hebben Islam  en Christendom de oude stamculturen steeds meer verdrongen.
De Karo-Bataks werden in lichte mate door de islam beïnvloed, terwijl in de zestiger jaren van de 19e eeuw het gebied van de Toba-Bataks min of meer gekerstend werd.
De Batak hecht, evenals de Dayak en de Toraja, zeer veel waarde aan geesten, de imaginaire krachten die naar zijn overtuiging overal bestaan en zijn omgeving beïnvloeden.



                                (Noord-Sumatra het leefgebied van de Batak-stammen.)


Ook het wereldbeeld van de Batak vertoont een opvallende overeen komst met dat van de Dayak van Noord-Kalimantan (Borneo). Terwijl de Dayak zich de hemel als een hoed voorstelt, die boven de aarde zweeft, vergelijkt de Toba-Batak de hemel bijvoorbeeld met een paddestoel of een paraplu, waarvan de steel op het eiland Samosir in het Toba-meer rust. Tussen de aarde en het scherm, waarvan de randen de aarde niet raken, ligt een gevaarlijke geesten-zone. In deze zone doen zich allerlei verschijnselen voor, die de Batak verontrusten: het avondrood, de bliksem en de regenboog, een brug voor geesten.
Het wereldbeeld van de Batak is volledig ontleend aan het leven van alledag; ondanks christelijke bekeringsactiviteiten kwam hierin niet veel verandering. Zo bleef ook het kunstgevoel van de Batak grotendeels behouden.

(Een Tondi voorkomend in iedere gevel van een traditioneel Batak-huis.)

Zijn oorspronkelijke religie is volstrekt animatisch en in zijn cultus staat de ziel dan ook in het middelpunt. De Batak noemt zijn ziel tondi, maar deze tondi of levenskracht brengt volgens zijn geloof niet alleen het menselijk lichaam tot leven, maar ook planten en dieren en geeft zelfs levenloze stoffen zoals ijzer en steen een potentiële kracht.
Na de dood verlaat deze energie het lichaam om andere organismen weer te bezielen. Tondi of mana, zoals men het grondprincipe van de oeroude zienswijze van het leven in het Maleis noemt, is een verschrikkelijke, machtige kracht. Zij vliet door alle dingen heen en bewerkstelligt zo een mysterieuze eenheid in het heelal. Het doel van iedere individu en van elke gemeenschap is deze kracht op zichzelf te richten, ja zelfs het mana te beheersen.
Volgens de Batak is het tondi, de 'debata na jinugung', hetgeen betekent als 'de god die men op het hoofd draagt', die binnen in de mens een zelfstandig bestaan leidt; deze tondi kan de mens vriendelijk of vijandig gezind zijn. De Batak heeft zijn geestelijk en lichamelijke welzijn aan de tondi te danken.

Tijdens de slaap verlaat de tondi het lichaam en gaat zijn eigen weg, zweeft in het rond en ontmoet de tondi's van andere ,mensen en de begus, de geesten van de overledenen. In zijn dromen neemt de mens deel aan deze ontmoetingen en de belevenissen in zijn droom komen hem voor als een zinrijke beleefde werkelijkheid. Niet alleen de ziel van diegenen over wie hij droomt heeft het vermogen zich overal te bewegen wanneer zij zich vrijmaakt van het lichaam van de slapende. Tijdens de droom kan de tondi ook in contact treden met de geesten van de overledenen. Dit alles leidt tot de overtuiging dat de geest verder leeft als een weliswaar vluchtig, maar daarom niet minder reëel wezen. Wanneer de tondi opzettelijk verdwijnt, uit grilligheid of onwil, dan wordt de Batak ziek en moet de medicijnman, die over meer tondi beschikt dan alle anderen, de ziekte genezen. Hij probeert hem iets van zijn tondi terug te geven door de zieke aan te raken, hem te bedekken met zijn schaduw of te bespugen. De zieke wordt pas beter als de tondi ie teruggekeerd. Wordt de tondi echter tegen gehouden door een andere tondi of door de macht van de begus, dan heeft hij voor altijd de mes verlaten.; dit betekend de dood.


(Batak mannen anno 19e eeuw.)

De kracht van de tondi is deelbaar en kan op anderen overgedragen worden. met behulp van magie kan iemand die door het ongeluk bezocht wordt de tondi aan zijn vijanden overdragen in de hoop zelf voor verdere ellende en armoede gespaard te blijven.
ook verschillende dieren en planten bezitten een hoeveelheid tondi, waarvan mensen eveneens kunnen profiteren. Daarom worden bijvoorbeeld de hoektanden van tijgers, beren en wilde zwijnen als amulet gedragen. De tondi van de hond heeft bijzonder gewaardeerde eigenschappen wegens zijn wijsheid en waakzaamheid; honden vlees wordt daarom vaak gegeten. (Dit gebeurd tegenwoordig in het geheim daar het bij de staat verboden is.)
De Batakkers waren oorspronkelijk koppensnellers en om deze reden at men graag mensen; door het eten van vitale delen van het menselijk lichaam verkrijgt men de tondi van de ander en kan men zijn levenskracht verdubbelen.
Niet alleen de Bataks geloofden hierin, ook de Dayaks, de Toraja´s en de Niassers; in de 19e eeuw echter hebben zij onder dwang van het Nederlands gouvernement het koppensnellen opgegeven.

VOOROUDERFIGUREN.


De voorouderfiguren spelen een belangrijke rol in het geloof van de Oud-Indonesiërs. Hoewel de Dayaks geen behoefte hebben aan godenbeelden, tengevolge van hun hoogontwikkelde geloofssysteem, worden toch op het eiland Nias houten voorouderfiguren vervaardigd, Hierdoor blijven zielen in contact met de levenden omdat de geesten het lot van de nog in leven zijnde familieleden in sterke mate kunnen beïnvloeden. De uit hout gesneden figuren worden in rijen samengebonden en in de huizen van de Niassers bewaard. Bij verschillende gebeurtenissen, zoals bijvoorbeeld ziekte, worden zij aangeroepen.
Zij worden adu zatua genoemd. Men brengt regelmatig offers aan deze beelden, vooral delen van de longen, lever en het hart van het varken.
De adu's van de koppensnellers van Nias; ook de Naiassers van vroeger koppensnellers, werden op bijzondere wijze geprepareerd. 
Het waren hoekige grove, uit hout gesneden figuren zonder armen, waarop enkele haren van een gesnelde kop werden geplakt. Voordat men ging koppensnellen werd aan deze beelden geofferd. Soms brachten de koppensnellers een levende slaaf mee terug on de adu in te smeren met het bloed van diens afgesneden neus.



Ook bij de Bataks treft men houten voorouderfiguren aan, maar dit zijn de voorouders van de mensheid. Ze noemen ze debatu idup en bewaren ze in het huis van het stamhoofd.
Vroeger werden deze beelden door de medicijnman kunstmatig van tondi voorzien.
Hij vulde daartoe twee in de borst en de maagstreek aangebrachte holten met pupuk, een brei gemaakt van as van de hersenen, lever en hart van een speciaal hiervoor gedood kind.




                                    (De datu, de tovenaar, met zijn toverstaf, tunggal panaluan.)



(De toverstaf, tunggal panaluan.)

Bijna op gelijke manier voorzagen de Bataks de toverstaf, tunggal panuluan, van levenskracht; men bracht op de bovenkant van de staf een magisch smeersel aan.
Dit bovenste gedeelte van de staf bestaat namelijk uit drie boven elkaar geplaatste mensenfiguren; soms ook is het een ruiterfiguur, die met paardenhaar of een hanenveer en met bont linten versierd is.
De magische zalf, die gebruikt werd, was ook weer gemaakt uit lichaamsdelen, vooral hersenen, van een speciaal voor dit doel gedood kind.
De toverstaf had in handen van de datu bij allerlei gelegenheden een speciale functie; hij werd gebruikt bij het regenmaken, bij bezweringen tegen ziekte en dood en vooral bij voorspellingen; dit alles ging natuurlijk met allerlei ingewikkelde ceremonieën gepaard.
De datu danste daarbij, met de toverstaf in de hand, in een met kalk, houtskool en rode aarde getekende rechthoek op het dorpsplein.  In het midden van deze rechthoek werd een kippenei begraven. Tijdens de trance wierp de datu de toverstaf dan naar het ei. Een goed voorteken was als hij het ei raakte, een slecht wanneer hij het miste. In de kunstzinnig gesneden figuren van de staf hadden beelden van een mythe hun belichaming gevonden.

De natuurgoden zijn zeer nauw verwant aan de astrologische geestenwereld. Hiertoe behoort pane na bolon, die iedere drie maanden van woonplaats verandert en die ook iedere dag zijn offer zou eisen als de medicijnman niet zou weten hoe hij diens boze invloed moest afwenden. Deze demonen komen overeen met de zeven planeten van het oude systeem van Zon, Maan, Mars, Mercurius, Jupiter, Venus en Saturnus, de zeven dagen van de week.
Bij alle belangrijke beslissingen, zoals bijvoorbeeld de keuze van een woonplaats of de aanleg van een dorp, dient men rekening met de goden te houden. De medicijnman kan met behulp van de magische kalender en toverboeken de boze invloeden van de demonen op al het aardse gebeuren afwenden. Bij offerfeesten is de grote rustverstoorder steeds weer pane na bolon. Uit de weersomstandigheden kan de datu afleiden waar hij zich op dat moment bevindt.

(Toverkalender of porhálaan.)

De Bataks koesteren echter een grote vrees voor deze geestenwereld. Voor de datu zijn het schema van van zijn eeuwigdurende kalender en de orakeltabellen van zijn toverboeken noodzakelijk om aan de verderfelijke invloeden van deze machten te ontkomen. Op deze manier kan hij ongunstige dagen ontwijken. De toverkalender of porhálaan, is het onontbeerlijke attribuut van de datu, deze dient niet voor de tijdrekening, maar uitsluitend voor de bepaling van gunstige en ongunstige dagen voor het verrichten van belangrijke handelingen. Deze gegevens zijn hoofdzakelijk ontleend aan de resultaten van de onderzoeken die een missie-arts deed in de jaren die hij te midden van de Bataks leefde.
De Bataks kennen een zuiver maanjaar. het begint wanneer het sterrenbeeld Orion aan de westelijke hemel verdwijnt terwijl het beeld Schorpioen tegelijkertijd in het oosten opkomt; dit is dus in de maand mei als de nieuwe maan met dit tijdstip samenvalt. Men kan ervan uitgaan, dat de Bataks, evenals andere volkeren in de archipel, van oudsher een eigen maankalender bezaten. Ze trokken met behulp van deze kalender bepaalde conclusies uit de stand van de maan. Onder invloed van het Hindoeïsme hebben zij echter de oude Batakse toverkunst en de Batakse namen vervangen door benamingen in het Saskriet. De namen van de dagen van de week zijn bijvoorbeeld aan het Sanskriet ontleend.
De overeenkomst tussen de Europese kalender en de namen van de dagen op de porhálaan is dan ook niet toevallig. De Egyptische astrologie heeft dezelfde grondgedachte als die van de Bataks, namelijk dat de planeten invloed hebben op alles wat gebeurd. Daarom is het zo belangrijk om te weten welke planeet op een bepaald tijdstip de wereld beïnvloed.


                                                          (Batak-kalender jaar 2022.)

       (Cilinder van bamboe met hierin ingekrast de toverkalender van de Bataks.)

Bij belangrijke handelingen wordt altijd eerst de Batak-kalender geraadpleegd, zodat men het juiste tijdstip kan bepalen. Slechts bij offerfeesten die weken of maanden kunnen duren, wordt ook gezocht naar een gunstige einddatum
Het schema voor deze magische kalender is in de bast van een stuk bamboe gekrast; de onderkant van dit stuk stengen moet afgesloten zijn door een dwarslaag van de knoest.
De kalender bestaat uit twaalf of soms dertien rijen van dertig kleine vierkantjes, die overeenkomen met de twaalf, respectievelijk dertien maanden van dertig dagen.
Deze dertiende maand is geen schrikkel maand in de betekenis die wij er in Europa aan zouden geven; aanvankelijk was deze maand bedoeld om het verschil tussen maanjaar en zonnejaar op te heffen. Deze schrikkelmaand had voor de medicijnman slechts het doel de onnauwkeurigheid in de telling van de maande te corrigeren.
Hoewel verschillende kalenders in details sterk van elkaar verschillen, zij hebben alle twaalf respectievelijk dertien maanden van dertig dagen, een indeling van de maanden in driemaal tien dagen door middel van dubbele verticale lijnen na de tiende en twintigste dag. Alle porhálaan hebben verder gemeenschappelijk de diagonaal verlopende rijen voor de tekens van de dagen van de week en de enigszins gestileerde figuur van de schorpioen. Een groot aantal lege velden geeft de gunstige dagen aan, waarop dus geen gevaar dreigt. Er tussenin treft men deels symbolische figuren en deels letters aan die een gunstige, twijfelachtige of ongunstige betekenis hebben. De dagen die door de mond of staart van de schorpioen worden ingenomen zijn bijzonder ongunstig, Wanneer men op zulke dagen door het ongeluk getroffen wordt, moet men offers brengen aan de hala, de verdedigers van de maan, die in de kalender met de schorpioen worden aangegeven. Op zulke dagen is alle arbeid verboden, met uitzondering van de verzorging van familieleden en de oogst.

Het tover- of orakelboek, pustaha, is voor de datu minstens zo belangrijk als de toverstaf en de voorspellingskalender. Het toverboek bevat evenals de voorspellingskalender kabbalistische figuren, magische rechthoeken, tabellen voor gunstige en ongunstige dagen en letters, die aan het Sanskriet doen denken.
Het orakelboek bevat ook mededelingen over toepassing van orakels, bijvoorbeeld het orakel van de dierenriem, want de twaalf tekens van de dierenriem beheersen de dagen in plaats van de maanden.
De namen voor de tekens van de dierenriem, die uit het Sanskriet stammen, zijn ook hier weer aan de Batak-taal aangepast. Het toverboek bevat ook bezweringsmiddelen waarmee men de toverkunsten van vijanden kan neutraliseren, want ook de vijanden maken gebruik van toverkunst.
Het Batak-toverboek wordt gemaakt van de bast van de agalloch, een hennepsoort uit Zuidoost-Azië en heeft de vorm van een harmonika-album. De beide uiteinden worden gevormd door versierde houten plankjes. Het vouwboek is aan beide zijden met watervaste verf beschreven en beschilderd. De tekst begint meestal met een kronkellijn.




              
                                 Zie vervolg: BATAK CULTUUR. NOORD-SUMATRA. (DEEL 2.)



zaterdag 27 augustus 2022

MADURA EILAND. RONDREIS.

 

                EEN SNELLE REIS 

      OVER HET EILAND MADURA.




Gewoon eens naar Madura gaan en daar rondneuzen iets wat ik allang in mijn achterhoofd had, daar in van een oud medewerker zijn  adres had gekregen en had beloofd hem en zijn familie te bezoeken.
Ik ga naar Madura, maar kreeg gelijk een hoop commentaar van mijn vrienden, want daar zijn daar onrusten en voor een blanke alleen is het niet aan te raden daar momenteel te gaan rondreizen.
Zo besloot een van de vrienden om met me mee te gaan, want zoals hij zei; "de Madurees heeft een eigen taal en verstaat het Bahasa Indonesia alleen als een Indonesiër het tegen hem spreekt".
Zo vertrokken we naar Surabaya om daar vandaan met de veerboot over te steken naar Madura.
Van deze rondreis heb ik helaas maar weinig foto's overhouden, daar men bij het ontwikkelen in de centrale een foutje heeft gemaakt. Helaas, maar het doet pijn als je er achter komt.

We vlogen naar Surabaya, waar we aankwamen met een uur negatief tijdsverschil. Het koste veel moeite om een taxi naar de stad te verkrijgen en een betaalbaar hotel te vinden voor de overnachting. Zo kwamen we uiteindelijk uit bij het Brantas Hotel, genoemd naar de rivier die door Surabaya stroomt. Het zag er op het eerste gezicht redelijk uit en na ons lekker te hebben gewassen vonden we op onze wandeling een klein etenshuisje aan de rivier, alwaar we voor zeer weinig geld goed en zeer smakelijk te eten kregen. Aangezien we de volgende ochtend vroeg op moeste staan om de veerboot naar Madura te helen gingen we op tijd naar bed. Van slapen kwam pas wat, na een intensieve jacht op de nodige muggen in de kamer. Heel Surabaya was 's avonds vergeven van de muggen.

Na eerst een bushalte gevonden te hebben, reden we met de bus naar het aanlegsteiger van de veerboot naar het eiland Madura. Het was er waanzinnig druk en het lukte ons niet om bij het ticketloket te te komen, daar we steeds aan de kant werden gedrukt. Onverwachts kregen we hulp van een heer, die er met enige felle woorden plaats voor ons maakte. Hij moest wel belangrijk zijn en bekend bij de bevolking. Dank zij hem haalden we de veerboot op tijd.
Intussen had de veerboot uit Madura haar lading aan mensen, motorvoertuigen en auto's gelost, alsof er in een mierenhoop was geroerd met een stok.
Wederom kregen we weer hulp van de onbekende heer, die ons vroeg waar de reis heen ging, en we hem het adres lieten lezen. Het bleek een klein dorpje te zijn enige kilometer van Bankalan verwijderd, en hij was zelfs zo vriendelijk ons naar het juiste busje te brengen wat in die richting reed. We dankten hem hartelijk voor zijn hulp. Het van boord gaan in Kamal verliep chaotisch en het was constant opletten voor tassendieven die zich tussen de reizigers verscholen.

MADURA.


Het eiland Madura ligt ten noordoosten van Java, iets te noorden van de stad Surabaya, grenzend in het noorden aan de Java Zee, in het oosten met enige kleinere eilanden, de Sapoediarchipel, aan de Bali Zee en in het zuiden aan Straat Madura. Het eiland heeft een Portugees en Nederlands koloniaal bewind gekend.

De belangrijkste stad op het eiland is Bankalan en de overige grote steden liggen allemaal aan de zuidkust van het eiland. De Madurezen hebben een eigen taal, het Madurees en gebruiken dit meer dan het Bahasa Indonesia. Het eiland heeft een golvend oppervlak van 210 meter in het westen tot 430 meter in het oosten, boven de zeespiegel.
De grond is over het algemeen droog en onvruchtbaar. kapok, kopra en kokosolie zijn de belangrijkste agrarische producten, verder teakhout uit de bossen, een kleinschalige veeteelt en aan de zuidkust veel zoutwinning. Het eiland heeft een enorme vissersvloot van enkele duizenden lange, snelle zeilscheepjes. Aardolie wordt op kleine schaal gewonnen. De Madurezen zijn over het algemeen streng moslim, hebben een kort lontje, wat zich vaak uit in messentrekkerij. Grootste festival op het eiland zijn de stierenraces in de maand september.

Het bleek dat de ons onbekende heer de chauffeur van het busje precies duidelijk had gemaakt daar waar we moesten zijn. We werden ontvangen door de vrouw van mij bekende, die gelijk er iemand op uitstuurde om een zoon te vinden die het Bahasa sprak en wat Engels. De baas zelf bleek aan het werk te zijn op een boorplatform op zee. Terwijl we buiten in de schaduw van een boom op een mat zaten te wachten werden we voorzien van thee en verse ananas. De zoon arriveerde met een paar vrienden, en bleek van de afspraak tussen zijn vader en mij te weten.
We moesten gelijk mee om de omgeving te verkennen. Via smalle weggetjes tussen de landerijen kwamen we in een kampong terecht vlak aan de zee. men was er druk bezig met het roken van de gevangen vis, en we werden aan iedereen  voorgesteld die we maar tegenkwamen. Strand was er niet aan de zee, maar wel veel mangrove beplanting met daartussen geulen die door het getij gevormd waren.
Terug bij de woning kregen we wat te eten en werd ons aangeboden aldaar te overnachten, wat we accepteerden. Na het eten reden we met een lokaal busje naar Arasbaya en vandaar was het een kilometer lopen naar Air Mata.

ARASBAYA - AIR MATA.


Air Mata betekend 'tranen'. Hier staan de graftomben van de adellijke familie Cakraningrat van Madura.
Het waren sinds 1678 prinsen, sultans en regenten tijdens de periode van Nederlands-Indië.
Cakraningrat IV was een regerende prins, van 1718 tot 1745, uit West-Madura en was ondergeschikt aan het Mataram-sultanaat.
De lijn begon met de benoeming van een Madura-prins door sultan Agung om het gehele eiland te regeren. Tijdens zijn regeerperiode probeerde hij zijn gezag uit te breiden tot het gehele eiland Madura en de regio Oost-Java. Hij wisselde allianties af met Mataram en de VOC, en vocht zelfs afzonderlijk tegen de twee strijdkrachten in een poging om zijn doel te realiseren. In 1746 verloor hij echter de laatste oorlog tegen Mattaram, dat toen een bondgenootschap had gesloten met de VOC, en hij werd later tot aan zijn dood verbannen naar Kaap de Goede Hoop. Vanfa dat moment werd de regio West-Madura door Mataram afgestaan aan de VOC als ruil voor de kosten van de oorlog. Zijn zoon Cakraningrat V, werd in zijn plaats als vazal van de VOC.
De graftomben zijn werkelijk zeer kunstig uitgehouwen en versierd.

Het geheel ligt op de punt van een enorm ravijn, dat door de eeuwen heen was uitgesleten door de rivier. Het is een plaats vol met grotten in de wanden van een gesteente in zachtroze en zacht geel.
Het zag er indrukwekkende uit, maar maakten geen aanstalten om er in aftedalen en te onderzoeken.
In een overvol busje reden we weer n aar huis, waar we weer te eten kregen, waarna we achter op de motorfiets naar Bankalan reden, om een paar flessen bier te kopen en wat snacks. Het biet werd goed in papier ingepakt onder de toonbank door verkocht, daar alcohol officieel niet verkocht mag worden. Thuis gekomen bleef het papier om de bierflessen en werd het uitgeschonken in blauwe glazen, zodat niemand zich aan het gebruik ervan zich kon storen. Intussen werd het druk van de buurtbewoners die die blanke toean en zijn reisgezel wel eens wilden zien. De vrouwen hielden zich sterk gescheiden van de mannen. Het was erg jammer, dat het zo moeilijk was een gesprek aan te gaan met de mensen die hoofdzakelijk Madurees spraken en amper het Bahasa Indonesia, zelfs mijn reisgezel uit Bali had er moeite mee. Zo werd het tijd om eens naar bed te gaan.

De volgende ochtend, gaven zoon en zijn vriend te kennen dat ze met ons mee zouden gaan, maar ik vroeg me af of ze wel begrepen hadden dat we een paar dagen onderweg zouden zijn. We namen afscheid van onze gastvrouw, die we stiekem een envelop met inhoud gaven, want breed hadden ze het niet met een groot gezin.

Met een minibusje reisden we terug naar Bankalan om daar op een bus stappen die de zuidelijke route reed naar Sampang. De bus stopte uiteraard overal en nergens en zo konden we de omgeving goed in ons opnemen. Zo waren er gebieden aan de kust die met eb droog kwamen te liggen, waar men weer bomen had aangeplant die het pokhout voort moesten brengen. Zo nu en dan een klein regenbuitje aan de zuidzijde van het eiland, waardoor het erg groen was.
In ieder inham of kleine baai lagen wel honderden Madurese vissersscheepjes, met hun prachtig geschilderde boeg en houtwerk.
We vervolgden onze weg naar Pamekasan, waar we opzoek gingen naar een restaurantje om wat te eten, wat zo midden op de dag niet meeviel. Uiteindelijk werd de honger gestild en daarna zochten we eerst een klein hotel om de komende nacht te overnachten, alvorens weer op pad te gaan. Zo vonden we een oud koloniaal hotel, Garuda, met enorme grote kamers en hoog plafond. We kregen een kamer voor vier personen die zo groot was dat we elkaar niet in de weg konden lopen. Vreemd genoeg betaalden we per kamer en niet per persoon.

API ABADI.

Met lokaal transport gingen we naar een plaats, waar een natuurlijk aardgas vuur brandde, genaamd 'Api Abadi'. 
De legende verteld, dat het vuur komt uit de mond van een gevonniste reus, door de goden gestraft.
Het was dan ook weer een 'heilig' vuur.
De jeugd gebruikte het om maiskolven te roosteren voor de verkoop, maar ook lokale bewoners ook voor het koken van hun warme maaltijd.
Even verder water warmwaterbronnen die stonken naar de zwavel die er mee omhoog kwam.

Intussen was het heetste moment van de dag voorbij en keerden we terug naar de stad, waar de winkeltjes en de markt intussen weer geopend waren. Onder het genot van een kop koffie, kwam bij de twee jongens het hoge woord er uit, dat het niet was wat ze verwacht hadden en weer terug naar huis wensten te gaan. We gaven ze geld voor het vervoer en een klein bedrag om wat te kopen.

Zo gingen we na het afscheid weer met z'n tweeën verder, en bezochten een bedrijfje waar Madura batik werd gemaakt, waar ook weer verschillende soorten in bestaan. Prachtige motieven en kleuren, maar de vraagprijs voor de doeken vonden schrikbarend hoog, en zelfs na veel praten ging er niets van de prijs af.
Voor het avondeten vonden we een klein Chinees eetzaakje, wat tevens winkel was. De eigenaar bereidde zelf de door ons bestelde gerechten en het smaakte zeer goed, wat we hem ook lieten weten. We kochten bij hem een fles lokale wijn (angur) die we later leeg maakten.
Door de inmiddels druk geworden winkelstraat wandeleden we terug naar ons hotel, om te overnachten in een kamer van zes bij zes meter en vier meter hoog.


Na een verkwikkende nachtrust vertrokken we na een zeer mager ontbijt met een fietstaxi naar het busstation.
We hadden intussen besloten niet via de zuidelijke eiland route naar Sumenep te gaan, daar we deze op de terugweg te zien zouden krijgen.
We staken het eiland dus dwars over om de noordelijke eiland route te nemen, en moesten voor deze tocht tot drie keer toe van vervoersmiddel wisselen.

Met het eerste busje reden we door een mooie bergachtige streek naar Waru. Het was aan de natuur goed te merken, dat we noordwaarts gingen, want de gehele begroeiing veranderde zienderogen en het land zag er steeds meer armoediger uit.
In Waru moesten we we naar een ander vervoersmiddel uitkijken, daar ons busje niet verder bleek te gaan, wat niet de afspraak was met de chauffeur en we eisten dan ook prompt een gedeelte van ons betaalde reisgeld terug, wat we tot mijn stomme verbazing nog kregen ook.
We betaalden hiermee gelijk een chauffeur van een klein vrachtwagentje, die ons dan ook verder mee liet rijden achterin de laadbak tussen zijn lading, die varieerde van spiegels tot manden kokosnoten en groenten.
Zo hobbelden we dan, met zegen en schrijven, verder richting de noordkust en de plaats Pasean 

In Pasean bleek het markt te zijn en was het er zodoende een enorme drukte, en een kleurrijk geheel. We keken er wat rond, en bij het zien van de heerlijke Madurese kipsate blesloten we de inwendige mens mee te verwennen.
Met goed gevulde maag gingen we opzoek naar ons nieuwe vervoersmiddel.
Van onze nieuwe chauffeur kregen we een plaatsje voorin de bus aangeboden, maar we hadden net zo goed voor op de bumper van een race wagen kunnen gaan zitten, want de man reed alsof de duivel hem op zijn hielen zat. Intussen waren we enkele keren gestopt en was het aantal passagiers opgelopen tot zesentwintig. Alles zat zo op elkaar gepakt, dat ik een klein kind op mijn schoot nam. gelukkig moest hij nu om zijn motor niet over de kop te draaien, wat langzamer gaan rijden. De noordkust had een prachtig wit strand met duinen en palmen, en deed een beetje denken aan de Noord-Afrikaanse Middellandse zeekust. Het was geheel anders dan de zuidkust van het eiland, wat echt niet zo groot is, maar het had zijn eigen charme. Toen we afbogen in de richting van Sumenep, wat op het oostelijke deel van het eiland ligt, werd de begroeiing weer wat dichter en groener.

(Moskee van Sumesep.)

In de voormiddag en in de gietende regen bereikten we Sumesep en wisten onderdak te vinden in Losmen Wijaya II. Na het vuil van de reis van ons afgewassen te hebben en de inwendige mens versterkt gingen we de stad verkennen. Het was intussen droog geworden, maar hadden toch onze regenkleding maar meegenomen. het was zowaan koel in Sumesep.
De ingang van de moskee, welke geen ronde daken had, maar puntdaken, leek meer weg te hebben van een oud Portugees fort.
De smalle oude straatjes waren rustiek. De Portugese invloed was hier nog duidelijk te zien in de architectuur. Veel oude huizen hadden nog de Portugese stijl, gebouwd met een uitlopend dak, dat ruste op Romeins aandoende witte zuilen. Het was verder een rustige en een opvallend schone stad.


     (Boven; de Portugese invloed. Onder; De oude kraton.) 

We bezochten de oude kraton (sultanpaleis) met zijn taman sari, de tuin van plezier. Volgens vertellingen zat de sultan meestal onder het afdak van het torentje boven de ingangspoort, en hiervandaan kon hij precies in de taman sari gelegen vrouwen bad kijken. Zodoende kreeg het torentje de bijnaam, 'torentje van de glimlach'.
Het bad was zeer vernuftig  aangelegd en werd door een erin gelegen bron voorzien van vers water.
Nu zwemmen er vissen in, inplaats van mooie dames.

                                                (Losmen Wijaya II.)

Het geheel was nog onder renovatie en de kraton werd als gemeentelijke vergaderplaats gebruikt.
In het nabij gelegen museum, gelegen in de oude paardenstallen, bezichtigden we nog enkele van de bewaard gebleven kunstschatten, zoals meubelstukken, wapens en gebruiksvoorwerpen uit de vergane glorie.
De regen ons via de markt weer terug naar ons logement, waar we ons na het avondeten op ons terras, voor onze kamer tegoed deden aan een fles wijn. We besloten om de volgende dag via de zuidkant van het eiland terug te reizen naar Kamal en de veerboot terug te nemen naar Surabaya.

MADURA ZOUT.


Ten zuidoosten van Sumesep liggen bij de plaats Kalianget uitgestrekte zeezoutpannen . We besloten voor de terug reis te aanvaarden daar een kijkje te nemen. Het gebied levert al meer dan 500 jaar zeezout voor Indonesië, maar werd ook als ballast vervoerd voor de thuisreis naar Amsterdam.
Het is een enorm complex en het zout wordt nog op traditionele wijze gewonnen. In het stadje zijn zoutfabrieken, waar het zout voor transport geschikt gemaakt wordt. ten oosten van het stadje ligt de 'zouthaven' Pelabuhan, waar het product in schepen wordt geladen voor export over de gehele wereld.
In het stadje Kalianget zijn nog de overblijfselen van de VOC periode te vinden zoals kalkovens, oude kerk en zoutfabrieken.


 Van de zoutpannen snel terug naar het busstation in Sumesep. De meeste zitplaatsen in de bus naar Kamal waren al bezet en na enig plaatsverwisselen kregen we een plaatsje midden in de bus.
De buschauffeur nam onderweg ook steeds weer passagiers mee, meer dan het aantal zitplaatsen, welke passagiers opeengepakt in het midden gangpad moesten staan, en moesten op de grond gaan zitten als er een politie controle was langs de weg. Het zal zijn bijverdienste wel zijn geweest.
We arriveerden mooi op tijd voor de veerboot en terwijl de bus stond te wachten werden we belaagd door een niet te stoppen massa venters. Je moest je bagage heel goed in het oog houden en je hand op je zak, want terwijl de een zijn koopwaar staat aan te prijzen en je aandacht eist, plukt een ander snel je spullen weg. Een gedeelte van hen verstopte zich in de bus, om zo als een soort verstekeling over te steken met de veerboot naar Surabaya.

SURABAYA.


Surabaya is de hoofdstad van Oost-Java en de op een na grootste stad van Indonesië. De stad is gelegen aan de rivier de Mas en is een belangrijke havenstad.
Surabaya werd in 1293 gesticht door Raden Wijaya. De naam van de stad komt volgens de overlevering van de haai Sura en de krokodil Baya die in gevecht gewikkeld zouden zijn in de rivier de Kalimas ('gouden rivier'). Op de plaats waar dit gevecht is geweest ligt nu de stad.


We keerden na aankomst met de veerboot uit Madura niet terug naar het Brantas Hotel, en vonden na veel gezoek onderdak in het Cindana Hotel, wat redelijk in het centrum van de stad lag. We hadden besloten om nog een dag of twee in Surabaya te blijven, daar we ook onze terug vlucht naar Denpasar nog moesten regelen. Het duurde even voordat we onze handdoeken hadden gekregen en namen toen een goed reinigend bad. Onze vuile was, dat was bijna alles wat we nog hadden, gaven we aan de roomservice mee om te reinigen.

Na een paar uurtjes rust genomen te hebben de stad in gewandeld en in China Town uitgekomen.
Het liep tegen de avond en besloten dus maar voor een Chinese hap te gaan. Helaas viel de kwaliteit en de smaak van het eten ons zwaar tegen.
Terug gewandeld naar ons hotel, terwijl in de verte de hemel regelmatig werd verlicht door de bliksem van het naderende onweer. We wisten ons hotel droog te bereiken, voordat de er uit de hemel bakken water naar beneden kwamen. het bleef de gehele nacht regenen.



Het rook de volgende ochtend zowaar heerlijk fris buiten en charterden een fiets taxi, waarvan de eigenaar liever lui dan moe bleek te zijn.
Eerst bij een reisbureau onze vliegtickets besteld, die in de middag gereed zouden zijn.
Opvallend dat in het centrum veel nieuwbouw is met ook veel groen beplanting om het geheel een vriendelijker aanzicht te geven. Maar voor de nieuwbouw moesten hele wijken met smalle straatjes en huizen wijken, en werden achteloos met de grond gelijk gemaakt. Zelfs van de oude antiek markt was niets meer terug te vinden.
Waar zijn de mensen dan gebleven?


Bij het oversteken van een spoorlijn die dwars door de stad liep, kregen we een idee waar al deze mensen waren gebleven. Ze leefden in wat wat wij een bouwval noemen op enige meters afstand van de rails. Alles heeft hier z'n prijs, maar de gewone man moet bloeden voor de welvaart en aanzien van de stad.
Om de tijd verder door te komen besloten we om naar de diertuin te gaan, iets waar mijn reisgezel nog nooit was geweest.
Voor de prijs van 500 rp. entree hoefden we het niet te laten, maar wat we te zien kregen vond ik persoonlijk vreselijk.


Er was een ruime collectie dieren, maar hun onderkomens zagen er allemaal zwaar verwaarloosd en vuil uit. Evenzo de wandelpaden die in slechte toestand waren en waar overal zwerfvuil lag.
De dieren in de kooien hadden geen glans, maar waren vermagerd en vuil. Hier moest het Wereld Natuurfonds eens een kijkje gaan nemen.
Een Indiase olifant had een zware ketting om zijn poot, die weer aan een boom was bevestigd. het dier kon niets anders dan rondjes lopen.
Het was intussen drukkend warm geworden. Na eerst onze vliegtickets opgehaald te hebben, keerden we terug naar ons hotel waar de schone was op ons lag te wachten.
Deze laatste avond nam ik mijn reisgezel mee uit eten bij Chez Rose, een Frans restaurant, dat volgens het hotel zeer goed bekend stond. het zag er dan ook allemaal zeer net en verzorgd uit en de gerechten die werden geserveerd smaakten ons uitstekend. 
Deze laatste avond was het op tijd naar bed, daar we de volgende ochtend vroeg op moesten om naar het vliegveld te gaan voor de vlucht naar Denpasar, Bali. Het was al met al weer een aparte reiservaring geweest.







maandag 22 augustus 2022

BALI BOMAANSLAG 2005.

 


  EEN WAANZINNIGE AANSLAG 

DIE 202 MENSENLEVENS KOSTE.

            1 OKTOBER 2005.


BALI.

Terug gekeerd op Bali na een rondreis, werd mij door een paar mensen de vraag gesteld; 'Was u ook hier in 2005'? 
Ja ik was daar die avond van de 1e oktober 2005, de avond dat voor de Balinezen het doek viel. 
Ik zat gehuurd niet ver van het vliegveld vandaan, en had die avond gasten uit Jakarta, en genoten van een hapje en een drankje in de tuin. Een enorme explosie klonk in de verte en alles rammelde in huis.
De drukgolf deed ver verspreid dakpannen van de daken blazen. Het was verschrikkelijk en er brak paniek uit met overal huilende mensen, toeristen, maar ook Balinezen.
Voor de Balinezen was het 'doomsday'. Mijn gasten besloten zo snel mogelijk terug te keren naar Jakarta en ik besloot mee te gaan. Ramen dicht, deuren dicht, alles op slot en weg uit deze puinhoop en ellende. Wat kon je doen? Niets!. Alleen je zelf afvragen wie je kende, als ober of serveerster, van de mensen die zijn omgekomen. Bali was in diepe rouw.

Een goede vriendin van me, Mary Lambe, een Ierse, wonend in Londen, en al jaren achtereen op Bali kwam voor haar zilverensieraden handel, kind in huis bij de Balinese, schreef deze 'Weeklacht voor 'Kuta', hieronder geplaatst.




A LAMENT FOR KUTA.

I lost my heart in Kuta long ago, long ago.
When the traffic was still two way.
And the shops made of bamboo.
When the pavements were all broken.
The beachroad a coconutgrove.
You could ride in a 'dokar'(coach).
And see the stars above.
I've seen the good times and the bad.
But never have I felt so sad.
As on that black October night.
When Satan's fire consumed the land.
And the Heaven turned to Hell!
For the Balinese such a cruel test.
Dear God I saw them at their best.
Oh Bali cry, Bali cry.
Every day we asking WHY?
Why the terrorists came here?
To kill and fill us full of fear?
As the tears fall from our eyes.
To our quest we apologise...
Why this men of hate plant bombs.
In the island of the Gods?
So rest in peace sweet angels.
And know, here live survives.
I lost my heart in Kuta.
Whre so many lost their lives.

Deze drievoudige bomaanslag gaf Bali een enorme klap. Toeristen gingen weg en bleven weg. Restaurants sloten de deuren en de lokale handen kwam stil te liggen. Zelf heb ik na een week in Jakarta doorgebracht te hebben, niet de moed op kunnen brengen deze ravage te fotograferen, al was het uit respect van hen die ik kende en waren omgekomen. Ik kon het gewoon niet begrijpen, WAAROM!

Het puin werd geruimd en de Balinees pakte het leven weer op en plaatste een monument, daar waar eens de ramp plaats vond.
Een monument ter nagedachtenis aan hem die zo wreed uit het leven werden weggerukt.
het is een plaats waar jaarlijks op 1 oktober ter nagedachtenis een ceremonie wordt gehouden.
Een plaats waar de Balinezen hun goden smeken om hen in de toekomst te beschermen tegen deze fanatieke moslimterroristen.






zondag 21 augustus 2022

LOMBOK. TEMPELS EN SASAK DORP.

 

            POTTERIJ IN EEN 

        TRADITIONEEL DORP.



LOMBOK.


In Tanjung verliet ik de bus naar Mataran en wist op de busterminal een lokaal busje te vinden dat met naar de plaats Gubugbatu bracht en daar vandaan liftte in naar Kombai om te voet naar de Pura Medana te wandelen. Het was heerlijk om de verkrampte spieren in de benen in de warmte los te wandelen.

Het was even schrikken toen ik bij het terrein van de Pura Medana aankwam. Het was er een rommelig geheel van bouwmateriaal.
Het merendeel van de tempel was niet anders dan puin op een klein gebedshuis na. Ook waren er delen in zee terecht gekomen.

PURA MEDANA.

De Pura Medana is een hindoe-tempel vlakbij de zee gelegen op een rotswand op acht meter boven de zeespiegel.
In deze rotswand is nog een grot wat een graf moet zijn geweest.
In een gebouwtje liggen nog grafresten, maar al met al is het voor de lokale bewoners een heilige plaats.
Het ligt in de bedoeling deze belangrijke tempel in zijn geheel te restaureren, wat met het lokale tempo wel enige jaren zal gaan duren.


DE LEGENDE,

Papuk Buling Dana stond bekend om zijn macht, eigendom en vrijgevigheid. Zijn huwelijk werd bekroond door een vrome en mooie prinses. Maar het karakter van de zeer vriendelijke en genereuze koning werd misbruikt. Dit wekte hebzucht en onwetendheid onder zijn eigen volk.
Sommigen waren boos en wilden misbruik maken van het genereuze karakter.
Ze smeedden een wreed plan, namelijk de kostbaarste schat van de koning te vragen: zijn mooie dochter.
Ze gingen naar de koning om hun wens kenbaar te maken. Hoewel de koning woest was, accepteerde hij de vraag van zijn volk. Hij gaf zijn enige dochter. Nadat ze koningsdochter heel gemakkelijk hadden weten te bemachtigen, bleken de harten van deze slechte mensen vies en slecht te zijn.
Ze doodden de dochter, sneden de levenloze dochter in stukken en gingen met deze stukken terug naar  koning Papuk Buling Dana. Alsof het nog niet genoeg was, vroeg het kwaadaardige populaire complot de koning om het vlees van het lichaam van zijn favoriete dochter te eten, dat in stukken was gesneden.


(De mysterieuze grafgrot.)

Maar nu veranderde zijn vrijgevigheid,. Hij werd vreselijk boos op deze hebzuchtige en gewelddadige mensen.
Papuk Buling Dana vervloekte de moordenaars: zeven generaties lang. Ze zouden altijd lijden en lijden in hun verdere leven, uitbraken van ziekten, hongersnood, en als mensen een oogst zouden krijgen, zou er geen water zijn, als ze water zouden krijgen, zouden deze mensen voedsel te kort komen.
Door de vloek van Papuk Buling Dana zouden ook de nakomelingen een handicap hebben: blind, doof, stom of verlamd.

Ook wilde hij hij na zijn dood niets van zijn bezittingen achterlaten. Alles zou veranderen in steen: edelstenen, goud en zilver. Er wordt daarom aangenomen dat alle stenen in het tempelgebied de edelstenen, het goud en zilver zijn, die in stenen zijn veranderd. Wie stenen uit het tempelgebied meeneemt, wordt ziek. De stenen worden beschouwd als eigendom van Papuk Buling Dana, die hij vervloekte.
Maar wie zijn hier, in deze tempel, wast en zuivert, krijgt het vermogen om ziel en lichaam van de eeuwigheid te bevrijden zonder de uiterlijke dood te ervaren in overeenstemming met het hindoeïsme en boeddhisme.
Het huidige graf van Papuk Buling Dana is slechts een symbool en is een gedenkplaats.

Voor de lokale bevolking is de Pura Medana een plaats van aanbidding en het geeft een sterke positieve energie aan de mensen en het milieu, in de vorm van fortuin, gezondheid, veiligheid, geluk en welzijn.

In de plaats Pemenang, welke ik liftend bereikte overnachtte ik in eenvoudig logement, om de volgende ochtend met een lokaal transport mini-busje de reis zuidwaarts voortzette. Er was me verteld om bij het plaatsje Kedongdong, genoemd naar de nabij gelegen berg van 587 meter hoogte, uit te stappen op de markt, aangezien er altijd wel mensen zijn die naar de Pura Batubolong reizen. 

PURA BATUBOLONG.


De Pura Batu Bolong is een hindoe-tempel  gelegen ten zuiden van het bekende Senggigi strand. 
De tempel is gebouwd op een rots, gelegen aan zee.
Pnder de rots bevindt zich een gat waaraan de tempel haar naam dankt, Batu Bolong is in het Indonesisch voor gat in rots.
Bij helder weer kan men hiervandaan de Gunung Angung op Bali zien liggen.


Aan het begin van een smalle weg welke onder langs de rots naar de tempel voert, staan twee enorme beelden.  
De tempel is populaire plaats voor de toeristen om te bezoeken vanwege het fraaie uitzicht over zee en in de avond de zonsondergang.

De Batu Bolong-tempel bestaat uit twee gebouwen.
De eerste staat als je de smalle weg volgt in de schaduw van een boom en bij de ingang van de trap naar het tweede gebouw.
De tweede tempel staat bovenop een overhangende rots van vier meter hoogte waaronder zich het gat bevindt.
Hier zijn ook beelden te vinden van Lakshmana, Vali, Rama, Sugriva en een drakenbeeld. ook deze tempel heeft weer zijn eigen legende.

De legende vertelt over de vroegere tijden van de tempel Pura Batu Bolong, die werd gebruikt om offers te brengen.
men verteld, dat elk jaar een andere maagdelijke jonge vrouw werd geofferd om de goden te plezieren die de zee beheersen.
Wanneer het hoogtij wordt, verscheen er een enorme haai en die verslond de geofferde maagdelijke jonge vrouw.
Dit gruwelijke verhaal leeft nog steeds bij de gelovigen, die de tempel nog steeds dagelijks komen bezoeken.



Het was niet moeilijk om van de Pura Batu Bolong vervoer te regelen om via de kustweg naar de Pura Segara gelegen aan de kust bij de plaats Apenan, net boven de stad Mataran gelegen.

PURA SEGARA.

Aan de kust bij de plaats Apenan ligt de Pura Segara een kleine pittoreske Balinese hindoe-tempel, die alleen bij speciale ceremonies wordt gebruikt.

De muren van dit complex zijn rood en versierd met Balinese symbolen en ornamenten.
Een onderscheidt van deze tempel is, dat de traditionele binnenplaats ontbreekt, maar in plaats daarvan is het een open ruimte met trappen en beelden in felle kleuren.


Aan de kust staat een kleine gebedstempel op een kleine verhoging.

Interessant is dat de tempel midden in de dichtbebouwde en ook zeer interessante Arabische wijk Kampung Arab ligt, wat zoiets als Arabisch dorp betekend, dus midden in een moslim gedeelte van de stad.
De Pura Segara is een van de oudste tempels in de regio en laat zien hoe sterk de hindoeïstische invloed hier al heel lang is.
Wat niemand zich hier stoort, is dat moslims, hindoes, christenen en andere gelovigen meestal vrij vreedzaam samenleven op Lombok.
De bevolking van Lombok is voor meer dan 80% moslim en de overige 20% zijn hindoes en anders denkenden.

Ik reisde door met een bus naar het centrum van Mataran, een drukke rommelige stad, waar een hindoetempel in een buurgemeente bleek te liggen.

PURA MERU.

De Pura Meru tempel is gelegen in Cakranegara een gemeente gelegen de stad Mataran.
Het een van de belangrijkste religieuze gebouwen voor de hindoes op het eiland Lombok.
De pura Meru werd in 1720 gebouwd door Balinese hindoes, tijdens de heerschappij van koning Anak Agung Made Karang van Karanggasem.
De tempel is de grootste van Lombok, waarbij drie grote meru's symbool staan voor de drieëenheid Brahama, Vishnu en Shiva.
De tempel wordt veel gebruikt bij festivals en speciale ceremonies.






Op de buitenste binnenplaats staat en hal met houten kleppers en trommels die werden gebruikt om de gelovigen op te roepen naar de vieringen te komen.
Op de binnenste binnenplaats staan drie meru's; de binnenste met elf lagen is gewijd aan Shiva, de negenlaagse toren is gewijd aan Virjnu en die met zeven l;agen aan Brahma.
De drie meru's staan symbool  voor de grootste vulkanen van Indonesië, Gunug Broma, Gunung Angung en Gunung Rinjani.


Op de binnenplaats zijn verder nog ruim dertig kleinere altaren te vinden die zijn gewijd aan diverse hindoegoden.
De Meru tempel is een actieve tempel, waar dagelijks gelovigen wierook, vruchten en bloemen offeren.







Terug op het centrale busstation van Mataran kon ik nog een zitplaats veroveren in een van de bussen naar Lembar. Ik was niet van plan om de veerboot te nemen, maar verder door naar de zuidkust van Lombok te reizen. Met veel geluk kon ik meerijden met een lokaal busje afgeladen met vracht en passagiers tot de plaats Sekotong Timor, waar ik opzoek ging naar een logement.
Bij het logement en het kleine restaurant waar ik genoot van mijn avondeten, geïnformeerd hoe bij het Sasak dorp Sade te komen. Het bleek weer een avontuur te worden achterop een motorfiets, tegen een kleine vergoeding.


(Een boer keert huiswaarts met zijn buffels.)


Zo vertrok ik de volgende ochtend achterop de motorfiets, die gelukkig niet als een waanzinnige hard reed naar de plaats Kuta bij Kuta Beach aan de Indische Oceaan, waar ik een klein mooi en schoon logement verkreeg met een eigen klein restaurant.


KUTA BEACH LOMBOK.

Met een gevoel van niets moet alles mag vroeg opgestaan en na een ontbijt naar het strand gewandeld. 
Een strand geheel voor me zelf, met op verschillende plaatsen grillige rotsblokken waarop zelfs nog boompjes groeiden.
Lekker zwemmen in zee, ontspannen en luieren.
In Sekotong Timor bij een toko wilde ik één schrift kopen, maar dat ging niet daar ze met vijf verpakt waren. Dus maar alle vijf gekocht, zelf één gehouden en de overige vier aan de mij steeds volgende kinderen gegeven.


Met het schrift en schrijfmateriaal en de nodige velletjes vol met notities van de afgelopen week tegen een rotsblok gaan zitten en alles eens gesorteerd en genoteerd op de juiste volgorde voor mijn reisverslag. Mijn meegebrachte lunch opgegeten en voor ik het wist was het alweer namiddag toen een boer met zijn ossen naar het strand was gekomen om ze te wassen.
Terug naar mijn logement, het zout afspoelen en weer lekker eten.


In had de vrouw van het logement gevraagd of ze mijn vuile kleren kon wassen, want echt iets schoons had ik niet meer, en alles lag die avond schoon en gestreken op me te wachten. De volgende dag was het naar Sade gaan en dat kon met een lokaal busje.

DE SASAK.

De Sasak-bevolking leeft voornamelijk op het eiland Lombok en behoren met 85% van de lokale bevolking tot de grootste stam. Ze zijn verwant aan de Balinezen in taal en afkomst, hoewel de Sasak overwegend moslim zijn, terwijl de Balinezen overwegend hindoe zijn.
De Sasak-mensen die pre-islamitische overtuigingen beoefenen, zijn ook bekend als Sasak Boda in verwijzing naar de naam van de oorspronkelijke religie van het Sasak-volk, Bodha.

Er is weinig bekend over de geschiedenis van de Sasak, behalve dat Lombok onder direct bestuur van de Majapahit-premier, patih Gajah Mada, werd geplaatst. De islam arriveerde rond de 15e eeuw in het gebied, en zij bekeerde zich tot de islam tussen het einde van de 16e eeuw en begin 17e eeuw. Net als hun Balinese buren bidden de moslim Sasak-aanhangers van Wetu Telu drie keer per dag, ter erkenning van de drie menselijke riten van geboorte, huwelijk en dood. Er is zelfs een groep die vijf keer per doet bidden. Deze groepen leven in geïsoleerde dorpen in de bergen. Het zijn hechte gemeenschappen en alles wordt binnen het dorp geregeld. Ze hebben hun eigen rituelen en ceremonies. Schijngevechten zijn  erg populair en daarbij gaat het hard toe.
Ondanks hun stijl van leven bezitten zij enorme landbouwgebieden, waar ze materialen vandaan halen voor het maken van handelsproducten.

SADE HET SASAK DORP.

(In de verte het Sasak dorp Sade.)

Sade is niet het enigste Sasak dorp op Lombok. In het noorden liggen er enkele en ook in de zuiden en zuidoosten. 
Vlak bij het dorp stapte ik uit het busje en wandelde op mijn gemak naar de ingang van het dorp. Men scheen er verbaast over te zijn, dat ik alleen was en liet me dan ook verder met rust.
Zo wandelde ik tussen deze typische huizen, waarvan de daken tot op de grond rijkten.  




Het was er zeer stil in het dorp, waar zo als ik later hoorde soms bussen met toeristen komen binnenvallen, die dan wel onder begeleiding van een lokale gids rond worden geleidt.
De bouw van de huizen, waar vaak generatie na generatie in woont, is fascinerend. Opslagschuren zijn op palen gebouwd om het ongedierte te weren. Overal is wel huisvlijt te vinden en werd daar iets van aangeboden om te kopen.
Een groepje kleine kinderen bleef me volgen, met kleine uit klei gemaakte producten, zoals fluitjes. 'Mister, mister 100 rp.' bleef ik maar horen en uiteindelijk heb ik er enige gekocht als souvenir. Lekker klein en gemakkelijk te vervoeren.
In een winkeltje kwam ik er achter dat een Sasak-pot, gemaakt door de lokale pottenbakkers, duurden was dan op Bali zelf, waar ze ook te koop waren. trouwens wist ik niet hoe zo'n pot te vervoeren.
In het dorp was ook veel spinnerij voor de garens voor de weverijen, waar fraaie doeken werden gemaakt en te koop werden aangeboden, tegen abnormaal hoge prijzen.
Het katoen komt van eigen velden.

 




























Langzaam begon het drukker te worden in het dorp met groepen mensen, die tactisch langs de winkeltjes werden geleidt. Ik nam nog even een kijkje bij een kleine pottenrij, waar ze hoofdzakelijk kleine materiaal maakten en bakten in open houtvuur. Opvallend is, dat dit ook allemaal vrouwen zijn die hierin werken.

Bij ieder huis stond buiten op een stenen verhoging een grote Sasak-pot. Deze was afgedekt en gevuld met water. Door het zweten van de wand van de pot koelt in de pot het water af en heeft men gekoeld drinkwater.

Wenste ik een grote Sasak-pottenbakerij te zien, dan moest ik naar het noordelijke midden te reizen van het eiland naar de plaats Penujak. Ik vond dat wel te veel van het goede en deed dit niet.
Ik keerde weer terug naar mijn logement en had intussen besloten om nog een dag te blijven en de genieten van het ongerepte strand,

Het enigste wat ik aantrof in de vroege ochtend waren een paar vissersbootjes voor de kust en een garnalenvisser in de eb-lijn van de oceaan.
Verder gewandeld en kwam bij een getijden riviertje waar vissersbootjes lagen die bij het daarbij gelegen dorpje behoorden.
Was van plan ik het dorpje een kijkje te nemen, maar de lucht van de overal te drogen gehangen vis deed me van gedachten veranderen. De rest van de dag wat rondgehangen en gezwommen. In de namiddag kwam de boer weer met zijn buffels voorbij over het strand.

Bij het logement vervoer geregeld, weer achterop een motorfiets terug naar Lembar om daar de veerboot naar Bali te nemen. Bijtijds naar bed, daar ik vroeg op pad moest.


De motorrit naar Lembar verliep voorspoedig en ik had zodoende nog de tijd om wat rond te kijken bij de haven. In een straat ontdekte ik nog oude gebouwen van de Verenigde Oost-Indische Compagny.
Bij een oude havenpier was de jeugd zich aan het amuseren door er gekleed of geheel naakt vanaf in zee te springen. Hier werd niet gekeken naar wat voor merkje je op je zwembroek hebt staan en of het wel 'in' is. Uit wat ik begreep zitten 's avonds vissers op de palen om te vissen (paalvissers).
De veerboot was zoals gewoonlijk te laat en eenmaal aan boord een plekje op het open dek weten te vinden. Het waren mooie, maar ook vermoeiende dagen geweest op het vriendelijke Lombok.
Met heel veel ervaringen rijker keerde in terug naar Bali.