zondag 24 april 2022

TANA TORAJA. (SULAWESI-INDONESIË.) DEEL 4.

 

       EEN PARADIJS IN DE BERGEN 

          VAN SULAWESI (CELEBES). 

                             DEEL 4. 




WAAR TE GAAN IN TANA TORAJA.

Bij het maken van een rondreis door Tana Toraja is dat het beste te doen vanuit Rantapao, waar men ook een lokale gids kan nemen, wanneer men niet alleen de platgetreden toeristische wegen wil bewandelen.
Een gids kan ook helpen bij het introduceren bij plechtigheden en u aanmelden bij het dorpshoofd (kepala kampung). Er is altijd wel eenvoudig onderdak te vinden. het wordt als een belediging opgevat als men voor onderdak en voor aangeboden maaltijden wil betalen, wel stelt men een geschenk in natura op prijs.

Rond Rantapao vindt men schitterende huizen in de tussen rijstvelden en bamboebossen gelegen dorpen.
Sommige kan men gemakkelijk met een jeep bereiken, andere slechts te voet. 

Enige van deze plaatsen zijn, met tussen haakjes de afstand vanuit Rantapao: Nanggala (15 km) met een bijzonder fraai tongkonan-huis met minstens even fraai rijstschuren; Menu (6 km) en Marante (6 km) zijn typische Toraja dorpen. Kete-Kesú (4 km) is een beroemd centrum van kunstnijverheid en Sa'dan (12 km) staat bekend op zijn weefkunst,


Een voorbeeld is om vanuit Pantapao zuidwaarts te rijden naar de stad Makale, waar het bezoeken van de markt net als in Rantepao bijzonder interessant is. Deze markten worden om de zes dagen gehouden, zodat ze steeds op een andere dag vallen. Hier vindt men al de producten uit verschillende plaatsen van Tana Toraja.
Bijzonder boeiend is de verkoop van tuak, die men in lange bamboekokers vervoert en men ook moet proeven.
Verlaten Makale en rijden naar Suaya waar men zeer oude rotsgraven kan zien.
Op terugweg naar Rantepao is het Lemo aan te doen, waar de rotsgraven zijn volgens de liang pá-manier aangelegd. Deze graven dateren vermoedelijk uit de zeventiende eeuw. Hier werden alle vorsten uit de streek bijgezet en staan de tau-tau naast elkaar in de rotsen uit gehakte nissen. Weer noordwaarts rijdend doen we Lemo aan hier staat het koningshuis van de vorst over Sangalla in het dorpje Buntukalando.



Als laatste verlaten we de weg 12 km voor Rantepao om naar Ke'te  Kesu aan waar nog traditionele woningen staan die nog steeds bewoond zijn.

Een voortreffelijk gerecht om te eten is de speciaal klaar gemaakte kip, die met stukken kokos in een stuk bamboe wordt geperst en daarin gekookt wordt met diverse kruiden. Het wordt opgediend met witte rijst en natuurlijk palmwijn daarbij.



 Een andere optie is een uitstapje naar het noorden naar de plaats Sadan Tobarana gelegen aan de rivier de Sadan. het landscap is hier heel anders dan dat ten zuiden van Rantapao, maar zeker niet minder mooi.
het is een vredig rustig plaatsje , met nog oude woningen en rijstschuren.
De bevolking leeft er hoofdzakelijk van de weefkunst. het is er stil en het enige wat je hoort is  het kwebbelen van de vrouwen achter de weefgetouwen en het klateren van het rivierwater tussen en over de stenen die op de bedding liggen.
Op de terugweg ligt het dorp Palawa met nog zeer oude traditionele woningen.
In Pangli staat langs de weg een huisgraf met een tau-tau ervoor en je kennis maakt met de stenen zuilen (menhirs) in het dorp. Welke ook in het plaatsje Bori staan.
Bij Bori liggen de bolvormige stenen graven in het landschap.
In de plaats Langda was een grote begrafenisceremonie gaande.


                                     (Het weven van traditionele doeken bij de plaats Sa'dan.)

Verder zijn aan te bevelen de rotsgraven van Lo'kó mata (36 km) gelegen op de hellingen van de Sesean Bergen. De weg erheen is echter moeilijk begaanbaar en bij regenval is het zelfs niet mogelijk er met een jeep te komen. Verder rondom Rantepao treft men nog andere rotsgraven aan, maar men is en blijft afhankelijk van het weer en de gids en het vervoer. De bevolking is vriendelijk, gastvrij en behulpzaam.

(De rivier Sadan die van noord naar zuid door Tana Toraja stroomt.)


Langs deze weg nogmaals een ieder bedankt voor de geweldige hulp bij het ontdekken van Tana Toraja.
Onze chauffeur, onze gids en het hotelpersoneel met de goede verzorging van schone kamers en heerlijk eten.
Helaas speelde het weer ons regelmatig parten in de reisplanning daar veel wegen door de zware regenval totaal onbegaanbaar waren geworden.




TANA TORAJA. (SULAWESI-INDONESIË.) DEEL 3.

 

          EEN PARADIJS IN DE BERGEN 

              VAN SULAWESI (CELEBES). 

                                DEEL 3.





DE WEG NAAR HET RIJK DER DODEN.

IMAGES TIJDENS DE RONDREIS.


Met de klok mee vanuit linksboven: Anders dan op de overige Indonesische eilanden, wordt de geoogste rijshalm gebundeld en te drogen gelegd alvorens ze in de rijstschuren wordt opgeborgen;
Na gedane arbeid is het voor de waterbuffels baden geblazen in de nabij gelegen rivier, dit wordt meestal door de jeugd gedaan, die er een waterfestijn van maken; Een zware regenbui zorgde voor een waar donker moment en moesten we schuilen onder een Toraja-woning; Het hield op met regenen, de zon brak door en de jeugd genoot volop in de ontstane poelen regenwater. 

DE WEG NAAR HET RIJK VAN DE DODEN.

De Toraja's geloven in één almachtige god, Puang matua; hij schiep de aarde en de mensen en is alom tegenwoordig. Volgens hun oude, animistische geloof leven echter nog talrijke dewata, de geesten van gestorvenen, in hun omgeving. Vooral voor de boze geesten, de bombo's, moet men oppassen; er moeten steeds offers worden gebracht en allerlei taboes moeten in acht genomen worden.
Voor de dewata zijn varkens en kippen voldoende als offerdier, terwijl aan Puang matua buffels geofferd moeten worden. Eigenlijk is de godsdienst van de Toraja's gebaseerd op voorouderverering met enkele animistische trekjes.
Evenals de Batak's geloven de Toraja's dat alle levende wezens 'bezield' zijn; deze ziel verlaat na de dood het lichaam en gaat op reis naar Puya, de eeuwige velden. Deze bevinden zich volgens hun opvatting heel ver in het zuiden, zelfs nog voorbij de horizon. Hier leven de zielen gewoon weer verder.
Al hetgeen dat de Toraja tijdens zijn leven bezat, zal hij daar ook weer vinden.

Bij het overlijden van de persoon wordt het lichaam geheel of gedeeltelijk gebalsemd, waarbij al de ingewanden worden verwijderd. Het lichaam wordt dan niet gelijk begraven, maar wordt in een vertrek van het huis te rusten gelegd totdat het moment daar is dat de ceremonie plaats zal vinden. Dit kan zijn als; als van het echtpaar één persoon nog in leven is en later komt te overlijden, of  de familie nog geen geld genoeg heeft voor de ceremonie. Deze ceremonie (tomate - dood persoon) is in de verschillende kasten bij de Toraja verschillend en is van al de ceremonies in het leven de belangrijkste. Hierbij wordt de geest van de overledene naar de 'achterwereld' ( puya) gestuurd door de nabestaanden. Het kost vaak de nabestaanden het gehele familie fortuin. Al de schenkingen en offers moeten de goden overtuigen van de belangrijkheid van de overleden persoon, opdat hij een goed leven zal hebben in de 'achterwereld'.
Lang voordat voordat de eigenlijke begrafenis plechtigheid plaatsvindt, wordt de gebalsemde dode maanden, soms jaren in het huis van de familie opgebaard. Volgens het geloof van de Toraja's treedt de definitieve dood pas in wanneer de laatste begrafenisplechtigheden voorbij zijn.
De zielen van de voor hem geofferde dieren zullen hem begeleiden en hem daar wederom dienen.
Afhankelijk van de belangrijkheid van de persoon moeten zoveel mogelijk dieren worden geofferd.
Het vlees van deze dieren wordt onder de gasten verdeeld.
Als de ceremoniën niet exact volgens de regels van de adat hebben plaatsgevonden, moet de ziel buiten het rijk Puya blijven wachten tot de fouten zijn hersteld. Als iemand ver van zijn woongebied overlijd en de ceremoniën niet hebben plaats gevonden, dan blijft de ziel rondzwerven en kan het leven van de familieleden storend beïnvloeden. Niet overal in de Toraja gemeenschappen zijn de plechtigheden bij een sterfgeval gelijk.

REINCARNATIE IN DE NATUUR.

Per stam of streek  verschillende de ideeën over de zielsverhuizing. Men geloofd op bepaalde plaatsen bijvoorbeeld, dat sommige zielen in mieren veranderen, die dan weer door insectenetende planten, de zonnedauwachtigen, verteerd worden. De Toraja noemen deze planten suke bombo (het voertuig van de geest). Zodra de mier is gestorven veranderd hij in een wolk, die in het westen opstijgt en de rijstvelden weer regen brengt. Daarmee is de kringloop van ziel weer gesloten: van de stervende man tot neef rijst, die weer een nieuwe ziel tot ontwikkeling doet komen.

HET GRAF VAN EEN DOOD GEBOREN KIND.

Een niet meer leven zijnde ongeboren kind en of een kind dat bij de geboorte komt te overlijden of dat nog geen tanden heeft gekregen, zal nooit dat in het leven kunnen vergaren om het in de 'achterwereld' te kunnen dienen. Zij worden teruggeven aan de natuur.
Het is een speciale boom die door de gemeenschap wordt gebruikt om deze cyclus te laten voltooien. 
In de stam van de boom worden kleine openingen gekapt waarin het stoffelijk overschot van het te vroeg uit het leven ontnomen kind wordt geplaatst. Het gat wordt dan weer zoveel mogelijk opgevuld met de resten van het weggekapte hout en daarna afgedicht met een rasterwerk van gevlochten twijgen.
Langzaam zal gedurende het leven van de boom deze grafgaten dicht groeien en de stoffelijke resten teruggaan in de natuur.
Ook hier is weer de kringloop van de ziel weer gesloten.



Niet alle overledenen worden met na grote ceremonie bijgezet in de rotswandgraven. Dit is ook weer afhankelijk van het kastenstelsel.




In een enorme rotsblokken worden dan een soort grafnissen uitgekapt, waarin de stoffelijke resten van de overledene worden bijgezet, en later eventueel andere familieleden.
De opening word door een houtendeur afgesloten. 







Verder kent men ook een soort woninggraf.
Een gebouwtje in de vorm van een Toraja-woning staat in het openveld.
In het gebouwtje liggen de overledene in hun kisten omgeven door de werktuigen die zij in de 'achterwereld' nodig hebben.
Voor het gebouwtje staat een natuurgetrouwe afbeelding (tau-tau) van de persoon die binnenin ligt.


De offergaven, het verloop en de duur van de ceremonie hangen niet alleen af van de kaste van de overledene, maar ook van de leeftijd. Bij de dood van een kind wordt slecht één varken geofferd, maar als iemand jong sterft zijn één buffel en vier varkens voorgeschreven. De plechtigheden voor de Toraja uit de middenklasse duren drie tot vijf dagen en nachten: er moeten dan vier buffels tot acht buffels en vele varkens geslacht worden.

DE CEREMONIE VAN DE HOOGSTE KASTE.



De ceremonie voor de hoogste kaste (dirapai'), die met de meeste praal gepaard gaat, valt in twee onderdelen uiteen. Deze duren elk zeven dagen.
Tussen het eerste en tweede gedeelte ligt een periode van zes maanden, een jaar of zelfs nog langer. Bij deze plechtigheden worden soms wel honderd buffels geofferd en honderden varkens en kippen geslacht, deze worden dan genuttigd door de talrijke gasten die aan de plechtigheden deelnemen.
Veel Toraja's gaan hierdoor onder enorme schulden gebukt welke er zelfs toe kunnen leiden dat ze tot de bedelstaf geraken en als lijfeigenen voor de rijken moeten gaan werken.

Voor de gasten worden talrijke gastenverblijven gebouwd rondom de rante, het plein waar de plechtigheden plaatsvinden.
Ook worden hiervoor de verhoogde platforms van de rijstschuren voor gebruikt.




Dit plein ligt even buiten het dorp. men vindt hier ook de simbuang (menhirs) waaraan de offerdieren worden vastgebonden.
Op zulke dagen wordt het ene dier na het andere geslacht. De huidige Indonesische regering gaat het slachten van deze hoeveelheden aan dieren bij dergelijke ceremonies zo veel mogelijk tegen.
Deze fiere, fraaie buffels gelden bij de Toraja's als het symbool van de dood.





Met lange zwaardvormige messen of met speciaal gepunte bamboespiezen snijdt men de halsslagaders door.
Terwijl het dier langzaam doodbloed, komen jongens met bamboekokers om het bloed op te vangen.
Van dit bloed maakt men later een soort koek.
Soms hebben deze jongens de vorige dag nog op de ruggen van deze waterbuffels gezeten om ze naar de rijstvelden te leiden en ze aan het einde van de werkdag in een waterpoel schoon te wassen.




Veel van deze kinderen hebben vanaf hun jeugd
een zeer nauwe band met de waterbuffels en slapen er soms bij als de nachten koud zijn.

Bij de dodenfeesten mogen ook hanengevechten, gezangen en dansen, die de gehele nacht doorgaan, niet ontbreken.





DE LAATSTE WEG.

In sierlijke kisten op bamboedraagbaren worden de overledene naar het ceremonie terrein gedragen door de gemeenschap en genodigden uit de omliggende dorpen. Het zijn hoofdzakelijk mannen die deze draagbaar dragen, vrouwen houden zich hierbij op gepaste afstand.







Hoe belangrijker de persoon zo ook fraaier de draagbaar voor de kist.
De sierlijke kist staat opgebaard in een kleine weergave van de woning van de overledene, wat weer op de bamboedraagbaar is bevestigd.
Het geheel wordt naar de ruimte voor het tongkonan-huis gedragen.


De kisten worden in het tonkonan-huis geplaatst, wat eigendom is van de dorpsoudste of een zeer rijke persoon en is het mooiste huis van het dorp.

De traditionele klaagzang, de badong, mag bij deze feesten niet ontbreken. De badong duurt dikwijls uren en bevat strofen die eindeloos worden herhaald; ze worden voorgedragen in een monotone vorm van spreken en zingen.
De naam van de overledene mag bij geen enkele van deze plechtigheden genoemd worden. Men mag slechts allerlei fantasienamen gebruiken, zoals bijvoorbeeld, grote zonnehoed.

Behalve het aantal feestdagen en offerdieren wordt ook de plaats die de gasten volgens hun rang toekomt, bepaald door de strenge adat.
Het vlees van de offerdieren wordt aan de gasten in volgorde van rang verdeeld. Hierop dient men zeer nauwkeurig te letten.
Zo is het een grote eer de kop kop van de buffel te krijgen.
Vlakbij het feestterrein wordt vaak een zes meter hoge baboestelling opgericht, die men de balaa'kaan noemt.  Vanaf deze stelling wordt het tevoren gesneden vlees deel voor deel naar beneden geworpen naar de plaats waar zich de menigte zich verzameld heeft. Dit is een zeer opwindend gebeuren: ieder wordt door degene, die het vlees verdeeld in een precies voorgeschreven volgorde opgeroepen en krijgt het stuk vlees, dat hem of haar volgens rang toekomt. Het is een ramp wanneer hierbij een fout gemaakt wordt en dit kan alleen maar door middel van een zoenoffer hersteld worden.


(Met de klok mee: Varkens worden in een speciaal tuig aan bamboepalen aangedragen voor het feest;
De koppen van de waterbuffels zijn fraai versierd evenals de begeleider; Buffel voor buffel wordt het terrein opgeleid; Vrouwen van de genodigden dragen op hun hoofd een brede zonnehoed die ze ook bij hun werk op de rijstvelden dragen; genodigden vormen een cirkel voor zang en dans.

(Mannen en vrouwen dragen bamboekokers met de palmwijn aan.)

Nadat het vlees verdeeld is wordt er een groot feestmaal gegeven, dat met liters tuak besproeid wordt. Het officiële deel van de plechtigheid, die men tomate noemt, is  hiermee beëindigd.
Pas twee dagen later wordt de overledene naar de laatste rustplaats gebracht.
Wanneer deze tot een hoge kaste behoort wordt zijn stoet gevolgd door een tau-tau, een levensgrote mensenfiguur, waarvan de ogengevormd worden door zwarte en witte stenen of schelpen.


Zulke met fraaie kleding uitgedoste figuren worden tijdens de dirapai-ceremonie in de buurt van de kist opgesteld. De tau-tau moeten de dode tegen kwade geesten beschermen. 
Volgens een andere verklaring stellen zij de tijdelijke verblijfplaats voor de ziel van de overledene voor.

DE ROTSGRAVEN.

Reeds tijdens zijn leven wist de overledene nauwkeurig waar eens zijn laatste rustplaats zou zijn, namelijk in één der hoge verticale rotswanden, die op veel plaatsen omhoogrijzen uit de weelderige tropische plantengroei. In deze karstsachtige bergwanden  bevinden zich de rotsgraven die tot de merkwaardigste kerkhoven ter wereld gerekend mogen worden. Soms zijn het rechthoekige, soms vierkante uithollingen op duizelingwekkende hoogte, die zo groot zijn  dat er precies een mens in past; soms worden ook grotten gebruikt die tot grafkamers worden vergroot.

De bergen van Tana Toraja bestaan echter niet alleen uit kalksteen, maar ook voor een groot gedeelte uit kristallijnen sedimentgesteenten van verschillende ouderdom.
Het kost veel tijd en moeite in dit gesteente een graf te hakken. 
In deze liang, zoals men de rotsgraven noemt, worden de doden van de hoogste kaste dikwijls met zeer kostbare grafgiften bijgezet.
Op deze hoogte zijn de graven redelijk beveiligd tegen diefstal: de speciaal voor de begrafenis gebouwde bamboestellingen worden onmiddellijk nadat de dode is bijgezet weer verwijderd of vernietigd.
Man en vrouw worden meestal in dezelfde grafkamer bijgezet, maar men kent ook familie graven; de kinderen kunnen zelf beslissen: ze kunnen bij de ouders bijgezet worden of later, als ze zelf een gezin gesticht hebben, een nieuwe liang laten aanleggen.

In sommige streken wordt het lichaam met kist en al in de grafkamer bijgezet; deze vorm van bijzetten heet liang gua erong.
Op andere plaatsen laat men de kist en de baar, die de vorm heeft van een Toraja-huis, aan de voet van de rotswand staan, waar zij in de loop van de tijd vergaat.
De overledene wordt dan in doeken gewikkeld en over een bamboestelling naar de grafkamer gedragen. Deze manier van bijzetten noemt men liang-pa'.
Leden van de laagste kaste hebben geen recht op een rotsgraf, maar worden in de aarde begraven.


(Resten van de draagbaar onder aan de rotswand met daarboven de de ruimtes met de tau-tau van de overledenen.)


Ook de tau-tau krijgt een plaats aan de rotswand. Hiervoor wordt een soort veranda uit de rotswand gehakt of wordt een houten balkon tegen de rotsen aangebouwd.
Op spookachtige wijze kijken de tau-tau als een theaterloge vanuit het hiernamaals op ons nietige mensenleven neer.
Eéns per jaar, maar ook minder, heeft hier een plechtigheid bij het graf plaats. Er wordt een dier geslacht en worden de kleding van de tau-tau als deze verweerd is tegelijkertijd vervangen.






Een afbeelding van een lager gelegen familiegraf, waarin nadat het het hout van de kisten is verteerd door de houtworm en andere oorzaken, men de resten van de overledene netjes heeft schoongemaakt en bijgezet.
Vaak worden deze beenderen ceremonieel gewassen, een ritueel dat ook bij de Batak op Noord-Sumatra wordt uitgevoerd.





                         Zie vervolg: TANA TORAJA. (SULAWESI-INDONESIË.)  DEEL 4.







zondag 17 april 2022

TANA TORAJA. (SULAWESI-INDONESIË.) DEEL 2.

 

 

        EEN PARADIJS IN DE BERGEN

           VAN SULAWESI (CELEBES). 

                            DEEL 2.



DE BOUWKUNST VAN DE HUIZEN.




De huizen (tongkonan) van de Toraja's zijn gebouwd op stevige houten pilaren, hebben krachtig gewelfde gevels en bonte vlakversieringen van zeer grote kunstzinnigheid.
De daken van de huizen lopen zowel van voren als van achteren in een punt schuin omhoog en doen denken aan de schepen waarmee de Toraja's indertijd naar Sulawesi kwamen. De oplopende punt voor en achter doen denken aan een voor- en een achtersteven van een schip. Het zelfde vindt men in de huizen op het eiland Nias voor de westkust van Sumatra met een schipvormige bouwstijl, maar er is ook grote overeenkomst met de stamhuizen in het Sepik- en Maprikgebied op Irian Yaya. Maar ook de Katschin in Shanstaten in Mayanmar (Burma) bouwden op dezelfde wijze. Op het eerste gezicht zou men een Toraja-huis niet van een Shan-huis kunnen onderscheiden. De huizen hebben een dak dat volledig uit bamboe is opgetrokken.

De mooiste huizen vinden we in het gebied van de Sadang Rivier. men vindt ze deels in kleine groepjes op dikwijls moeilijk toegankelijke plaatsen, deels in rijen in de grotere dorpen.
Tegenover de woonhuizen liggen liggen de fraaie rijstschuren, die dikwijls nog fraaier versierd zijn dan de woonhuizen. Zowel de woonhuizen als de rijstschuren zijn gebouwd op palen, die op stenen sokkel rusten; beide worden afgedekt met dezelfde zadeldaken. Bij de rijstschuren bevindt zich een platform onder de eigenlijke voorraadruimte; deze open ruimte dient bij bepaalde plechtigheden als ereplaats voor hooggeplaatste gasten.

                                          ( De Toraja rijstschuren.)

Het dak van het Toraja-huis, dat aan een scheepsboeg doet denken, bestaat uit verschillende lagen bamboe, deze bamboe stengels worden over een trapvormige balkonconstructie gelegd en met rotan vastgebonden.
Het vooruit stekende dak wordt gesteund door een machtige houten zuil, die evenals de dwarsbalken met houtsnijwerk en beschilderde ornamenten versierd is. Ook de voorgevel van het huis en alle wanden van de rijstschuren zijn op deze manier versierd.

(Het opbouwen van het dak met bamboe stengels.)

De houtsnijders die deze versieringen met hun geometrische motieven en ook andere motieven daartussen, zoals de afbeelding van een haan, ossenkoppen of gekruiste horens van twee strijdende ossen, laten zich voor hun werk uitbetalen in buffels.
Deze ornamenten hebben een rituele betekenis; de adat schrijft precies voor welke versieringen bij welke kaste horen. ook de verhouding tussen vierkante, ruitvormige en gebogen patronen, die afwisselend naast en boven elkaar aangebracht worden, is nauwkeurig voorgeschreven; dit gebeurt namelijk precies boven de huisdeur, in het midden van de gevel of vlak onder het dak. De buffelkoppen, die men hier en daar als ornament aantreft, hebben evenals elk ander patroon, een speciale sakrale betekenis.


De Toraja's kennen ongeveer honderdvijftig verschillende motieven met een symbolische betekenis; deze worden door hen in vier verschillende groepen ingedeeld.

De eerste groep, garonto' passura', bestaat uit steeds terugkerende hoofdmotieven; de tweede groep, passuro' todolo, is gebaseerd op de oude religieuze tekens; de derde groep, passuro'malolle', heeft betrekking op het sociale leven van de Toraja's en de laatste groep, passura'pa'barean, bestaat uit geluk brengende motieven.
Ook de kleuren hebben een vastomlijnde betekenis:  rood en wit symboliseren het menselijk leven, rood is de kleur van het bloed en wit de kleur van het gebeente; geel is de kleur van de roem en de eer voor de goden terwijl zwart de kleur van de dood en de duisternis is.
De tuak een rijstwijn wordt gebruikt wordt gebruikt ter conservering van de kleuren verkregen uit de aarde, rotsen en de natuur.

Een zeer realistische afbeelding van een buffelkop met echte horens siert de voorgevel van de woning en buffelhorens zijn bevestigd op de hoofdpaal van de dak ondersteuning. 
Hoe meer horens er op de paal bevestigd zitten hoe hoger de persoon in aanzien is.

De overige balken waaruit de woning is opgetrokken, zijn met behulp van inkepingen aan elkaar bevestigd en vastgezet met houten pennen.
Er wordt dan ook totaal geen ijzer gebruikt bij de bouw van de woning.

Staande op solide palen is het woongedeelte klein vergeleken bij het enorme dak en het bevat drie tot vier vertrekken met kleine deuren en ramen. het dikke overhangede dak zorgt voor koelte in de woning.
Het huis is op die manier van bouwen gemakkelijk te demonteren en te verplaatsen naar een andere woonplaats. Hetzelfde zien we bij de bouw van de woningen van de Bataks op noordwest Sumatra.

Tegenover de woningen staan de voorraadschuren gebouwd die eruit zien als kleine woningen met vaak even fraai decoraties.
Hoe welgestelder hoe meer van deze schuren rond het huis staan.
Ze staan op glad gepolijste palen die weer onderbroken worden op zo'n zestig centimeter van de grond af, door een houten platform om het omhoogklimmen van ongedierte in de voorraadschuren tegen te gaan.
De bootvormige daken zijn vaak twee keer zo groot als de er onder gelegen ruimte voor de opslag van rijst en andere producten.
De woningen en de schuren worden altijd met een ceremonie ingewijd, wat gepaard gaat met de slacht van kippen, varkens of buffels en waarbij een groot wordt gegeven.
Evenals bij andere ceremonies worden de buffels versierd met bloemen en fruit, de varkens aangedragen in speciale bamboedragers welke met bladeren zijn versierd en de tuak (palmwijn) in lange bamboekokers.
Het feest wordt door een soort ceremonie meester in banen geleidt. De meeste gerechten worden samen met rijst en varkensvlees geroosterd of gestoomd in bamboe kokers.




CEREMONIËLE KLEDING.


Bij feestelijke gelegenheden is de kleding over het algemeen kleurrijk en traditioneel.
Vooral bij de jonge vrouwen doet dit erg indiaans aan met de versierselen van vele kleine kraaltjes in diverse kleuren, munten en voorwerpen van porselein. ook de hoofdband bestaat uit duizenden kleine gekleurde kraaltjes. In een even zo fraaie gordel wordt vaak een traditionele kiris gedragen. Veel van deze kleding gaat van moeder op dochter over in de familie en is zeer kostbaar.

Bij begrafenissen dragen de vrouwen hoofdzakelijk zwarte kleding als symbool voor de dood en de duisternis.

Bij de mannen gaat het meer om traditionele uiting om het belang weer te geven van wie men is. 
Een traditionele schouderdoek wordt over de rechterschouder gedragen en het hoofd bedekt met een sierlijk gevouwen batik doek.
Om hun hals dragen ze een snoer met daaraan tanden van wilde zwijnen afgewisseld door kralen of schelpen.

De dans van de Toraja's, buiten de mabadongdans bij begrafenissen, is erg kleurrijk en gratie, maar minder gecompliceerd dan de dansen van Java en Bali.
De hele vrolijkheid en sfeer van de dans is sterk afhankelijk van de stemming van de danser of dansers en het publiek. Hoe meer vreugde hoe wilder de dans vaak wordt.

TUAK.

                           (Het aftappen van het nectarsap.)

De tuak of palmwijn is een van de alcoholische dranken die op de makt te koop zijn.
Het is het nectarsap van de fruittros van de kokospalm, wat wordt afgetapt door de stengel af te snijden en het druppelsgewijs op te vangen van de amputeerde stomp. De boom zal dan ook geen vrucht meer dragen waar ze is geamputeerd. totdat men de fruittros weer normaal laat doorgroeien.
Men kan het sap koken totdat het tot suiker is gekristalliseerd, het bruine palmsuiker.  


(Een palmwijn venter met bamboekokers palmwijn.)

Door het op natuurlijke wijze te laten gisten verkrijgt man de palmwijn, welke wordt aangevoerd in lange bamboe kokers waarop het schuim staat van het gisten van het sap.
men laat het sap hoofdzakelijk overdag gisten en drinkt het dan in de avond uit een bokaal die van een kokosnoot is gemaakt.
Het percentage alcohol is afhankelijk van de duur van het gistingsproces.






                          Zie vervolg: TANA TORAJA (SULAWESI/INDONESIË) DEEL 3.









donderdag 14 april 2022

TANA TORAJA. (SULAWESI-INDONESIË) DEEL 1.

 


          EEN PARADIJS IN DE BERGEN

              VAN SULAWESI (CELEBES).

                                DEEL 1.




SULAWESI.


Het eiland Sulawesi, het vroegere Celebes, heeft een oppervlakte van 189.035 km² en is gelegen ten oosten van het eiland Kalimantan (Borneo) en ten oosten van het eiland Irian Yaya het voormalige Nederlands Papua Nieuw Guinea. het eiland wordt omringt door de Celebes Zee in het noorden, de Molukse Zee in het noordoosten, de  Banda zee in het oosten, de Flores Zee in het zuiden en in het westen door Straat Makassar.
Zoals het eiland oprijst uit de zee roept het de gedachte op aan de wijd openstaande bloem van een orchidee of aan een grote poliep. De flora en fauna vormen een overgangs-
gebied tussen Azië en Australië.
Het eiland heeft altijd iets geheimzinnigs gehad door zijn grillige gebergten, zijn meren, zijn ontoegankelijke oerwouden; ook de verschillende bevolkingsgroepen hebben hier zeer toe bijgedragen.
De bevolking vertoont grote etnische en culturele verschillen. Naast de Proto- en Deutero-Maleiers treft men hier ook nog resten van een derde groep aan: dit zijn de zgn. Negritos of Weddiden, die zich onderscheiden door hun kroeshaar en beter bekend zijn als de Alfoeren. 
Tot deze uiterst primitieve bevolkingsgroep behoren de Saluans op Oost-Sulawesi en de Toala op het zuidwesten van het eiland. Zij werden pas in het begin ven de 19e eeuw ontdekt, en leefden zij nog als primitieve jagers in holen. Hun enige wapen was een bamboe speer. het is niet onmogelijk dat deze stammen de resten vormen van een Melanesische Papuabevolking, die zich al voor de Maleise volksstammen over Sulawesi, de Molukken en de oostelijke kleine Sunda Eilanden heeft verspreid.
Op het noordelijke schiereiland Minahasa wonen stammen die een taal spreken die tot de Filippijnse taalgroep behoort. Deze stammen hebben echter veel meer westerse cultuurelementen overgenomen dan de stammen in het binnenland.

Hetzelfde geldt voor de Makassaren en de Buginezen in het zuidwesten van Sulawesi. Zij staan in heel Indonesië bekend als zeer goede zeelieden en scheepsbouwers van de Pinisi-schepen. Hun culturele bloei danken ze aan de Islam.
Toen in 1949 Indonesië onafhankelijk werd ontstond juist hier een haard van onrust. De aanstichter hiervan was de fanatieke islamitische Buginees Kahar Muzakkar (24-03-1920 / 03-02-1965) Aanvankelijk moest hij in opdracht van de centrale regering in Jakarta orde scheppen in dit gebied, maar hij kwam al spoedig in opstand en werd met zijn volgelingen de schrik van het land.

De rebellie duurde bijna twintig jaar. De geloofsstrijd die door deze beweging, welke zich Dar-ul-Islam (Wereld van de Islam) noemde, gevoerd werd, richtte zich niet alleen tegen het Christendom.
Hoewel het christendom zich sinds het begin van de 19e eeuw sterk had uitgebreid, richtte de beweging zich vooral tegen de heidense Toraja's. Deze bewoonden het middengedeelte van het eiland en hadden een volstrekt eigen cultuur. Van oudsher ondernamen de fanatieke islamitische Buginezen rooftochten en slavenjachten tegen hen.
Het menselijk leven en scheppen ondergaat voortdurende verandering; bij het ene volk iets meer, bij het andere volk weer minder. het zijn vooral vreemde invloeden, die zulke veranderingen teweegbrengen.
Bioj de Buginezen en de Makassaren was dit de Islam en bij stammen uit de Minahasa was dit het Christendom. In Tana Toraja (het land van de Toraja's) is de cultuur beïnvloed door het Hindoeisme, de Islam en het Christendom, waarbij de oorspronkelijke cultuur niet helemaal verloren ging.
De Toraja's hebben evenals de Bataks op Noord-Sumatra nooit hun geschiedenis geschreven of getekend.

EEN STUKJE GESCHIEDENIS.

Het verhaal gaat, dat de eerste bewoners vanuit het zuiden per boot de rivier Sadan opkwamen varen en zich vestigden in de Enkering regio, voordat ze naar de bergen werden verdreven door andere stammen die later op het eiland kwamen. De twee belangrijkste hoofdgroepen die later op het eiland kwamen en waar de Toraja's mee te maken kregen, waren de Makassarese die in het zuiden leven en de Bugis in het meer noordelijke gedeelte van het het eiland. Deze beide stammen hebben van oorsprong de zelfde cultuur en waren zeevarende handelslieden op piraten. Zij dreven handel op de Indonesische eilanden Flores, Timor en Sumba tot op de noordelijke kustgebieden van Australië.
In de 17e eeuw werd de Moslim de overheersende religie door de handelscontacten via de scheepvaart met de Arabische landen.
Het merendeel van de geschiedenis van het eiland bestaat uit conflicten tussen de centrale bergbewoners en de bewoners van de lager gelegen kustgebieden, die meer openstonden voor veranderingen door de invloed van buitenaf door de handelsvaart.
Verdrongen naar het centraal gelegen bergland bouwden de Toraja's hun dorpen hoog in de bergen om zich te beschermen tegen aanvallen van de Bugis uit de lagere landstreken. Er was tevens een contante machtsstrijd gaande tussen de Bugis en de Makassarese welke elkaars rechten betwisten over de lager gelegen landstreken.

Bij de komst van de VOC en de Nederlandse overheersers kwam er een einde aan de onderlinge machtsstrijd en zo ontstonden er vastgestelde woongebieden met hun eigen vorsten.
De Makassarese in het zuidelijke gebied met hun haven Makkasar en de Bugis in het oostelijke gebied van het schiereiland met Bone als hoofdstad. De Toraja's bleven in het centrale bergland wonen.

De streng moslim gelovigen keerden zich fel tegen de Christenen van de VOC, maar de Bugis sloten een overeenkomst met de nieuwe overheerser.

Tijden de Napoleaanse oorlog verloren de Nederlanders aan macht over hun gebieden in Indonesië en het Verre Oosten. De Bugis namen de kans waar en pleegden een revolutie tegen de overheerser, waarna de onderlinge strijd tussen de stammen weer heftig oplaaide.


Het was pas in 1905, dat de weerstand van beide strijdende groepen geheel was gebroken en de Nederlanders voor het eerst in aanraking kwamen met de Toraja's, de bewoners ven het centrale bergland.
Onder het bewind van de Nederlanders kwamen de Toraja's omlaag uit hun bergen naar de lager gelegen gebieden langs de rivieren en accepteerden de "natte" rijstcultuur en het christendom, wat heden ten dagen nog doorweven is met traditionele ceremonies.
De Toraja cultuur heeft ondanks de strijd met de zuidelijke Bugis kunnen overleven. 
Toen in 1905 de Nederlanders als de overheersers besloten geheel zuid Sulawesi onder controle te krijgen, kwamen ze in treffen met de Toraja's, welke strijd twee jaar duurde, tot de laatste weerstand gebroken was vanuit de bergen rondom Pangala en Rantepao.
Ook mede als gevolg van de Tweede Wereldoorlog verdwenen er veel van de oude ceremonies van de Toraja cultuur. De cultuur en de leefgewoonten van de Toraja's komen veel overeen met die van de Dayaks uit Kalimantan, terwijl de bouw van de woningen weer een overeenkomst hebben met die van de Batak bewoners uit Noord-Sumatra.

Note; De naam van de stad Makassar werd in 1971 onder het bewind van president Soeharto veranderd in Ujung Padang. In 1999  werd deze door president Habibie weer veranderd in Makassar. 

HET LAND VAN DE TORAJA'S.


                                (Traditionele Toraja-woning.)
 
De Toraja's worden met de Bataks op Sumatra en de Dayaks op Kalimantan tot de oorspronkelijke bevolkingsgroepen van Indonesië gerekend.
Zij behoren tot de Oud-Mongoloïden en hun taal is afkomstig uit de grote Austronesische taalgroepen.
Vermoedelijk trokken zij 4000 jaar geleden van de Zuid-Chinese kusten de archipel binnen.
Hoogstwaarschijnlijk waren zij eens goede scheepsbouwers en zeevaarders, want de vorm van hun huizen doet ons denken aan de vorm van een scheepsromp.
Door een latere golf van Jong- of Deutero-Maleiers werden zij het binnenland ingedreven, waar ze in de bergen als zeer gevreesde koppensnellers verder leefden, maar aten het lichaam van hun slachtoffer niet op. De koppen van de slachtoffers werden bijgezet op een begrafenis van een dorpshoofd of -oudste opdat ze in het hiernamaals genoeg slaven bij zich zouden hebben. Had men in de levensperiode niet genoeg koppen van de vijanden genomen, dan moesten de koppen van de nog levende slaven er aan geloven op de ceremonie. De Nederlandse bezetting maakte een einde aan deze koppensnellerrij.
Ook zij hielden hun oude cultuur in ere en ontwikkelden deze verder. Toentertijd noemden zij zich Tondok Lepongan Bulan, wat ongeveer zoveel betekend als 'het samengaan van godsdienst en cultuur in een kringloop met de maan'.
Pas in de 15e eeuw toen ze contacten kregen met de koninkrijken Luwu, Sidenrang en Bone, noemden zij hun land Tana Toraja.
Voor de komst van de Nederlanders waren de meeste Tiraja's nog aanhangers van de oude overgeleverde godsdienst, die ze zelf aluk todolo (het oude geloof) noemen. De Toraja's geloven in één almachtige god, Puang matura; hij schiep de aarde en de mensen en is alom tegenwoordig. Veel van het zijn tot het Christendom en de Islam bekeerd, maar dit weerhoudt hen er niet van de oude riten te gebruiken.

(In de rijstvelden liggen enorme rotsblokken)

De Toraja's leven hoofdzakelijk van de landbouw en de veeteelt.
Mannen en vrouwen hebben de zelfde rechten; voorkeuren met betrekking tot erfrecht zijn er niet.
het bezit van een Toraja wordt na zijn dood onder zijn kinderen verdeeld, waarbij de verdeling geschiedt in de mate waarin zij zich tijdens zijn leven om hem bekommerd hebben. Omdat de verdeling van de erfenis naar verdienste gaat, is het zelfs mogelijk dat vrienden of neven en nichten meer krijgen dan de eigen kinderen.

Het bezit van buffels is nog steeds een status symbool voor de Toraja's en staan hoog aangeschreven bij diverse religieuze ceremonies. Ook varkens en kippen worden geslacht bij deze ceremonies. Buiten de rijst wordt er ook koffie geteeld en de Toraja-koffie is een van de beste soorten in Indonesië.

ADAT.

De Toraja zelf zijn opgesplitst in drie groepen, de westelijke, de oostelijke en de zuidelijke groepen.
De meest bekende groep bij de westelijke wereld is de groep van de zuidelijke Toraja, ook wel de Sadan of Sagdan-Toraja genaamd. Zij bewonen het noordelijke gedeelte van Centraal-Sulawesi, waar de rivier de Sadan een diep ravijn heeft getrokken in het leisteengebergte.
Ook hier, evenals bij alle andere Indonesische volkeren, bepaalt de adat (het gewoonterecht)  alle handelingen en beheerst zo de gehele Toraja gemeenschap.
De oude tegenstelling tussen mensen met en zonder bezit (voormalige slaven, die nog steeds het grootste deel van het werk verrichten) is er nog steeds. In grote trekken bestaat de maatschappij van de Toraja's uit vorsten en edelen - to makaka- en het gewone volk -bulo diappa.
In sommige streken geldt ook nog het oude kastenstelsel en bestaan de volgende vier groepen: tana bulaan de hoge adel, tana bassi de lagere adel, tana karurung de gewone vrije mens en tana kua kua de voormalige slaven, die nog steeds geen bezit hebben. mensen die tot de twee laatste kasten behoorden, konden nooit een leidende functie krijgen.
Bij begrafenisceremonieën speelt deze klasse indeling een zeer grote rol.

DE REIS NAAR TANA TORAJA.

Alle internationale vluchten naar Indonesië komen aan te Jakarta en het is daarvandaan een binnenlandse vlucht te boeken naar Makassar. Of dit gelijk bij het reisbureau in je thuisland te laten doen.
Ook de Pelni veerboten zijn een mogelijkheid, maar deze reis kost weer veel vakantie tijd.
Te Makassar begint het regelen voor transport naar Tana Toraja, wat men het beste door het hotel of een lokaal reisbureau kan laten doen en ook de terugreis kan laten vaststellen en overnachtingen op de plaats van verblijf.
De reis van Makassar naar Rantepao kan afhankelijk van het weer zeker meer dan 10 uur duren.
Vanuit Makassar gaat de reis eerst naar Maros om daar af te slaan naar de route langs de westkust naar de plaatst Parepare waar de weg naar het binnenland wordt gevolgd.

Een andere mogelijkheid is het openbaar vervoer in kleine busjes die in iedere plaats stoppen om passagiers met de nodige vracht in of uit te laden. Dit is een ervaring op zich, je maakt gelijk kennis met de lokale hartelijke bevolking die alles van je willen weten, maar kost veel meer tijd.






Iets waar iedere chauffeur je op zal wijzen tijdens deze lange reis naar Tana Toraja, en dat meestal met een vettige glimlach, is een schepping van de natuur in het gebergte in de Enrekang streek. 
Het is de "Nona of Lady Mountain".

Rantapao is centraal gelegen in het Toraja gebied en is ideaal om van daaruit dagtrips te ondernemen.
Een aan te bevelen hotel is Hotel Indra, sfeervol en goede keuken. Ook kan je hier je vervoer voor de komende dagen voor een redelijke prijs regelen.





                             Zie vervolg; TANA TORAJA (SULAWESI-INDONESIË)  DEEL 2.