donderdag 31 oktober 2019

CAP PILAR BARKENTIJN EN OLIVEBANK VIERMASTBARK.

     VAN KABELJAUWVISSERS- 

            EN VRACHTSCHIP 

          TOT CRUISE JACHT.

CAP PILAR.

De houten barkentijn Cap Pilar werd in 1911 door G. Gautier gebouwd in Saint Malo in Noordwest-Frankrijk en was ontworpen als een vissersvaartuig dat bestemd was om deel uit te maken van de Franse kabeljauwvissersvloot op de Grand Banks bij Newfoundland.
Het schip was een driemastbarkentijn met een tonnage van 295 registerton, lengte 35,9 meter, breedte 8,4 meter en een diepgang van 3,9 meter.
Het schip had een bemanning van 20 koppen.
Het vaartuig was vernoemd naar een bijzonder ongastvrije landtong die in het westelijke gedeelte van Straat Magalhães, nier ver van Kaap Hoorn aan het zuidelijke einde van de lange Chileense kust, de Stille Oceaan in stak.


(De Cap Pilar was een barkentijn, met een ongebruikelijk trekje in het zeilplan: de driekante klapmuts die kon worden gehesen aan de steng van de grote mast waarvan de top ruim 31 meter boven het dek uitstak.)

OLIVEBANK.



(De viermastbark Olivebank.)


De Cap Pilar werd in 1936 van Louis Laisney gekocht door Adrian Seligman, een zeer ervaren Britse zeiler die drie jaar in de Gustav Eriksons vloot van de onder Finse vlag varende zeilschepen had gevaren, onder andere op de Olivebank, een stalen viermastbark van 2824 bruto registerton die in 1892 gebouwd was door Mackie and Thompson in Glasgow en die het zusterschip was van de Cedarbank, gebouwd voor Andrew Weir and Comp. later de Bank Line.
De Olivebank deed 21 jaar dienst als algemeen vrachtschip met ladingen zoals steenkool, nitraat en tarwe, tussen Europa en de Zuid-Amerikaanse havens aan de Stille Oceaan.
In 1913 werd het schip overgenomen door de Noorse Akties Olivebank die het nog drie jaar als vrachtschip inzette, maar tussen 1016 en 1922 werd het nog drie keer verkocht, de laatste keer aan een Noorse eigenaar die het omdoopte tot Caledonia en het in de Sandefjord, Noorwegen, oplegde.
Daar lag het schip achttien maanden voordat de nieuwe eigenaar zich aandiende, de Fin Gustav Erikson, de reder die de laatste belangrijke, dwarsgetuigde zeilvloot ter wereld in stand hield.

(De Olivebank vaart de haven van Mariehamn binnen.)

Erikson gaf het schip haar oude naam terug en zette haar in  op de graanvaart op Australië.
De barkentijn was een beroerde zeiler, maar geliefd bij de bemanning en in de late jaren twintig deed het diens als opleidingsschip voor Litouwse koopvaardij-cadetten. Op de thuisreis liep de Olivebank bij Jutland op 8 september 1939, een week voor het uitbreken van de WO-II, op een mijn en zonk, veertien van haar bemanningsleden meenemend naar de diepte.

CAP PILAR VERVOLG;

(De Cap Pilar in volle zee.)


Al voordat Erikson de Cap Pilar had verworven, had Seligman per advertentie zes bemanningsleden gezocht om hem en zijn verloofde te vergezellen op een reis rond de wereld.
Op 29 september 1037 verliet de Cap Pilar Londen met negentien bemanningsleden, waarvan de ervarenste Seligman zelf en een van zijn oude scheepsmakkers van de Eriksonvloot, Lars Paersch, waren.


De Cap Pilar zeilde een zuidelijke koers over de Atlantische Oceaan, met tussenstations Madeira, Tenerife, Kaapverdië, Rio de Janeiro, Tritan da Cunda, Kaapstad en Simondtown, in welke aanleghavens de bemanning regelmatig werd gewisseld.

(Cape Pilar te New York.)

Na een oostelijke koers naar Sidney in Australië zeilde de Cap Pilar met korte tochten over de zuidelijke Stille Oceaan via Auckland, Nieuw- Zeeland en de Markiezeneilanden, Peru en de Galápaloseilanden alvorens het Panamakanaal door te varen en koers te zetten naar Jamaica, de Kaaimaneilanden, New York en Halifax.
De Cap Pilar was weer terug in Engeland, in 
Falmouth, op 12 september 1938.





Het schip zou in 1039 verkocht worden aan het Nautisch College in Haifa, het toenmalige Palestina, maar dit plan ging niet door vanwege het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog.
De Cap Pilar werd achter gelaten in het Engelse Wivenhoe, waar het langzaam wegrotte.






GORCH FOCK I en II. DUITS OPLEIDINGSSCHIP.


           OPLEIDINGSSCHIP 

     VOOR DE DUITSE MARINE.


WAT VOORAF GING;

De SMS Niobe was een zeilschip van de Diamond-klasse met 28 kanonnen, besteld op 28 maart 1846 bij de scheepsbouwer Haven van Davonport voor de Royal Navy. het schip werd op 5 oktober 1849 in de vaart genomen.
Haar lengte op het geschutsdek was 42,7 meter, breedte 12,8 meter en een diepgang van 3,4 meter. Ze had een waterverplaatsing van 1.620 ton. De Royal Navy verkocht het schip aan de Pruisische marine op 9 juli 1862 voor de prijs van 15.892 pond.
Na gediend te hebben als opleidingsschip in de diverse marines van de opkomende Duitse staat werd het schip op 18 november 1890 afgevoerd en opgeslagen te Kiel en uiteindelijk in 1919 gesloopt.

GORCH FOCK -I. (1933)

(De Gorch Fock-I te Strasund.)

De Duitse marine kon met gedeeltelijk ingezameld geld uit een openbare inschrijving een bouworder plaatsen voor een nieuw schip. Een schip  van de Gorch-klasse dat werd besteld bij de werf van Blohm and Voss in Hamburg onder bouwnummer 498. Haar kiel werd gelegd op 3 mei 1933 en in bedrijf gesteld op 27 juni 1933.
De naam Gorch Kock, was het pseudoniem van de dichter Johann W. Kienau, die in 1880 in Hamburg-Finkenwerden was geboren en in mei 1916 om het leven kwam op de kruiser Wiesbaden in de Slag om Jutland. Het schip was voorzien van een hulpmotor van 360 pk die een enkele schroef aandreef, maar de primaire voortstuwing werd geleverd door 1857 m² zeilen voor een snelheid van 17 knopen.
De Gorch Fock-I had negen officieren, 56 onderofficieren en een vaste bemanning plus 198 cadetten, een totaal van 265 koppen. Het schip had twee zusterschepen; de Horst Wessel en de Albert Leo Schlageter. Deze drie schepen werden eerst vooral gebruikt als stationaire woonschepen en slecht weinig als varende opleidingsschepen.


(Het oorspronkelijke zeilplan van de Gorch Fock omvatte een bazeen met een enkele gaffel en voorzieningen voor zes stagzeilen tussen fokken- en grote mast en tussen grote mast en kruismast.)

Op 1 oktober werd het schip verplaatst naar Stralsund. In het voorjaar naderde Het Rode leger Stralsund en werd het schip naar het schiereiland Drigge gesleept. Op 27 april 1945 werd het schip buiten bedrijf gesteld en op 30 april van dat jaar werd zij onder vuur genomen door een detachement van het Rode leger.
het schip werd binnen 45 minuten drie keer zwaar getroffen door het geschut van een Russische tank. De Duitsers plaatsen explosieven in het schip en om  14 uur werden deze tot ontploffing gebracht en zonk het schip te Stralsund. Na het einde van de WO-II werd het schip toegekend als reparatiedienst van de Sovjet Unie. In 1947 werd het schip gelicht met staande masten en werd ter plaatse getracht het te repareren. In de herfst van 1947 werd het schip overgebracht naar een scheep werf in Rostock en werd ze gerepareerd en ontving in september 1949 de naam Towarischtsch ("Kameraad").


(De Towarischtsh.)

Op 15 juni 1951 werd het schip onder haar nieuwe naam in dienst genomen als zeiltrainingsschip van de Sowjet-marine met als thuishaven Kherson op de Dnjepr. het schip ondernam een wereldreis in 1957 en won respectievelijk Operation Sail in 1974 en 1976.
Na de val van de Sowjer Unie in 1991 werd het schip eigendom van de koopvaardij van Oekraïne, maar wegens geldgebrek werd ze in 1993 gedeactiveerd.
In 1995 zeilde het schip voor het laatst, dit keer van Kherson naar Newcastle upon Tyne, waar particuliere sponsors het wilden repareren, wat niet doorging vanwege de hoge kosten. Uiteindelijk werd het schip, nu in relatief slechte staat, in1999 met behulp van de Duitse Tall Ship Friends Association naar Wilhelmshaven gebracht, waar het diende als vlaggenschip van Expo 2000
Tegenwoordig ligt het schip als een museumschip afgemeerd te Stralsund onder haar eigen naam.


GORCH FOCK-II. (1958)

De Gorch Fock-II is het huidige opleidingsschip van de Duitse marine, het is een kopie van de in dertige jaren gebouwde Gorch Fock-klasse.
Het schip werd besteld bij de Duitse scheepswerk Blohm and Voss in Hamburg in 1957.
Uiteindelijk werd het een moderne en enigszins gewijzigde kopie  van de tegenwoordige Portugese Sagres II.
het schip is getuigd als een driemastbark, waterverplaatsing 2006 ton, tonnage 1.332 bruto, lengte 89,3 meter over alles, breedte 12 meter en diepgang 5,3 meter met een hoogte van 45 meter boven het water, zeiloppervlakte 2.037 m² Haar roepletters zijn DRAX. Bij de bouw van het schip werden extra maatregelingen genomen met speciale aandacht voor reddingsuitrusting en reddingsboten, na het noodlottige zinken van de Pamir.


 
Het schip werd dusdanig ontworpen, dat het oprichtend koppel groot genoeg is om het schip zelfs bij een slagzij van 90 graden weer recht te laten komen.
De Gorch Fock heeft vijfmaal de Boston Teapot Trophy gewonnen.
 Haar vaste ligplaats was aan de pier van de marineacademie Mürwik in Flensburg-Mürwik.



Het schip werd in december 2015 in het droogdok bij de Elsflether Werft in Elsfleth droog gezet voor een grondige onderhoudsbeurt. 
De kosten werden toen geschat op 9,6 miljoen Euro. In januari verhuisde het schip naar een drijvend dok bij de Bredo-Werft in Bremerhaven. Met het schip bleek zoveel mis te zijn dat de begroting steeds moest worden bijgesteld.
In oktober 2016 waren de kosten al opgelopen tot 35 miljoen Euro, in januari 2017 tot 75 miljoen Euro. Inmiddels waren er al zoveel onderdelen vernieuwd het afbreken van het project een grote kapitaalvernietiging zou betekenen. 


Dus werd er verder gebouwd, in de hoop dat het schip uiteindelijk weer zeewaardig zou worden.
De opleiding van de marine officieren werd tijdelijk verplaatst naar het zusterschip de Mircea.
De scheepswerf moest in het voorjaar van 2019 echter uitstel van betaling aanvragen. De Duitse minister van defensie stelde dat ze de Gorch Fock niet tot elke prijs wilde laten saneren en als het de werf  niet lukt om het werk voor 135 miljoen Euro af te krijgen en het schip in 2020 weer zeewaardig oplevert, moest de Gorch Fock maar een museumschip worden. 



                                                (Boegbeeld van de Gorch Fock-II.)



woensdag 30 oktober 2019

BELGISCHE OPLEIDINGSSCHIP 'MERCATOR'.


       BELGISCH OPLEIDINGS- 

             EN VRACHTSCHIP.






MERCATOR.

De door de poolreiziger Adrien de Gerlache (1866-1934) ontworpen, in 1932 door Ramaga and Ferguson Ltd. in Leith, Schotland, gebouwde en naar de grote Vlaamse cartograaf Mercator (1512-1594) genoemde barkentijn was als opleidingsschip besteld door de Belgische regering.
Het schip, een driemastbarkentijn had een tonnage van 778,86 bruto registerton, een lengte van 78,4 meter, breedte 11,9 meter en een diepgang van 4,5 meter. De middenmast heeft een hoogte van 41 meter. Het schip had een bemanning van 100 koppen.
De Belgische regering stopte in die tijd echter met de subsidiëring omdat die te hoog werd geacht om als investering nog te kunnen worden terugverdiend. Bovendien fungeerde de veel grotere L'Avenir, een stalen viermastbark van 2754 ton, in 1908 in Duitsland gebouwd als het derde schip van de ASMAR (Assocation Maritieme Belge) in Antwerpen, behalve als vrachtschip ook als opleidingsschip.

Dit dichtdraaien van de subsidiekraan was de aanleiding voor de verkoop van de Mercator, met de nieuwe naam Admiral Karpfanger, aan de Hamburg-Amerika Linie. 




( De Admiral Karpfanger van de Hamburg-Amerika Linie.)

Het schip had een stalen romp en een dieselhulpmotor die een enkele schroef aandreef. De entree in de haven van Oostende na de vier dagen durende 'maidentrip' voor de aflevering vanuit Leith verliep niet bepaald gladjes, want de zeilen hingen slap en het voorschip lag diep in het water, door een overstroming in een voorcompartiment. In deze aanvankelijk, nier erg gelukkige verschijning was het vaartuig getuigd als een topzeilschoener met aan de fokkenmast een voorondermars-, een mars- en een bramzeil en daarachter een langsscheeps tuig.
Na een uitgebreide revisie op een Franse werf kwam het weer te voorschijn als een barketijn met aan de fokkenmast nu voorondermars-, mars-, bram- en bovenbramzeil. Uiteindelijk kwam het schip toch weer in handen van de Belgische Staat als opleidingsschip.

Juist voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog was de Mercator op haar 20e reis vertrokken naar de Belgische Congo met de opdracht het opstellen van hydrografische kaarten van de Congolese kust.
Het schip werd echter in 1943 opgeëist door de Britse Admiraliteit. het voer onder Britse vlag en werd gebruikt als basis voor Britse duikboten 
(Submarine Depot Ship) te Sierra Leone.
Het schip raakte beschadigd en werd in juli 1945 weer overgedragen aan België en werd in 1947 hersteld in Gent.
Tussen 1951 en 1960 werd de Mercator gebruikt als opleidingsschip en nam ook deel aan drie zeilraces. In totaal maakte het schip 54 reizen en haar laatste reis was naar Lissabon. In 1960 werd ze uit de vaart genomen.


(Een afbeelding van de fokkenmast van de Mercator laat de overgang van paalmast naar steng zien, evenals de mechanische verbinding tussen de mast en de ra, die de plaats vande met lijn en blok bediende masthoepel had ingenomen.)

Vanaf 1961 is de Mercator ingericht als museumschip, en vanaf 1964, naar aanleiding van de feestelijkheden rond 1000 jaar stad Oostende, ligt het schip in de jachthaven voor het stadhuis van Oostende.
Het maakt regelmatig nog een reis naar Antwerpen, haar eigenlijke thuishaven, maar ligt sinds 1965 bijna ononderbroken in Oostende.













De Mercator werd door het Vlaams Gewest als beschermd monument verklaard op 24 september 1996 en volledig gerestaureerd tussen 1999 en 2000.




dinsdag 29 oktober 2019

DUITSE VIER- VIJFMASTBARK P-KLASSE LINE. (DEEL 2)



       DE P-KLASSE 

   ZEILSCHEPEN VAN 

                                   REDERIJ F. LAEISZ. (2)

PASSAT.

De Passat (Passaatwind) is een stalen viermastbark en het zusterschip van de Peking.
Het schip werd in 1911 gebouwd door Blohm and Voss in Hamburg onder ordernummer 206 en was bestemd voor de nitraatvaart tussen Chili en Europa, voor de rederij F. Laeisz. Haar roepletters zijn DH6101.
De Passat heeft aan laadvermogen van 4.700 brutoregister ton, een totale lengte van 115 meter en een lengte op het dek van 97 meter, een breedte van 14,4 meter en een diepgang geladen van 8,5 meter. De hoogte van de waterlijn tot de masttop is 54 meter. Ze had een zeiloppervlak van 4.600 m² en kon een snelheid lopen van 18 knopen. De bouw van het schip koste in die tijd 680.000 Duitse goudmarken. 


( De Passat bij het passeren van Kaap Hoorn in slecht weer en hoge zeegang.)

Het schip begon haar eerste reis op kerstavond 1911 en werd tientallen jaren gebruikt voor op de heenreis diverse stukgoederen voor Zuid-Amerika en voor de terugreis nitraat uit Chili.
Gedurende de Eerste Wereldoorlog werd het schip geïnterneerd in Iquique en zeilde in 1920 naar Marseille waar het aan Frankrijk werd overgedragen als betaling voor oorlogsherstel.
 De Franse regering bood haar te koop aan bij haar eerste eigenaar voor een bedrag van 13.000 ponden. Tot 1932 werd ze weer ingezet in de nitraat vaart, waarna ze werd verkocht aan de Gustaf Erikson Line uit Finland.



( De Passat gezien door de bemanning van de Pamir.)

Het schip werd vervolgend ingezet in de graanhandel van Spencer Gulf in Zuid-Australië naar Europa.
Aan het begin van de WO-II bevond de Passat zich in haar thuishaven Mariehamn op de Finse Aland-eilanden. Ze werd in 1944 naar Stockholm gesleept op als opslagschip te dienen.

Na 1948 kwam het schip opnieuw in de graanhandel en samen met de Pamir nam ze deel aan de laatste Great Grain Race in 1949 van Port Victoria rond Kaap Hoorn naar Europa.
Alles bij elkaar rondde het schip 39 keer Kaap Hoorn.
 Na het overlijden van Edgar Erikson in 1947, besefte zijn zoon dat deze vaart niet meer rendabel was  door onder andere de hoge personeelskosten door de vakbonden opgelegd, nieuwe regelgeving en de opkomst van machinaal voortgestuwde schepen. Het schip werd voor 40.000 pond verkocht aan de sloper in Antwerpen.

Voordat het schip gesloopt zou worden werd het gekocht door de Duitse reder Heinz Schliewen die net als bij de Pamir het schip inzette in de vrachtvaart en opleidingsschip en bleef de komende vijf jaar nog varen naar Argentinië.
In 1951 werd het schip voorzien van een hulpmotor.

( De Passat gemeerd te Travemünde.)


In 1957, een paar weken na het tragische verlies van de Pamir in het midden van de Atlantische Oceaan, werd de Passat buiten dienst gesteld, nadat ze bijna het zelfde was overkomen als de Pamir door het verschuiven van haar lading.
De Passat wer in 1959 gekocht door de Oostzee-gemeente Lübeck en is nu een jeugdherberg, locatie, museumschip en monument afgemeerd te Travemünde, een deelgemeente van Lübeck.

Vaak werd gesproken over haar zusterschip de Pamir, wat een duidelijk misverstand is.

PEKING.

De Peking is het zusterschip van de Passat en werd als bouwnummer 205 gebouwd bij de werf van Blohm and Voss te Hamburg voor de eigenaar F. Laeisz.
Het schip werd op 25 februari 1911 te water gelaten en was voltooid in mei 1911.
De Peking had een tonnage van 3.100 registerton, een lengte over het dek van 98 meter, breedte 13.89 meter, een hoogte van 51,97 meter en een diepgang ongeladen van 4,9 meter.
Het schip kon 4.1000 m² zeilvoeren met een vaarsnelheid van 18 knopen. 
De Peking werd net als de overige schepen van de reder ingezet voor de nitraat vaart tussen Chili en Europa.


De Peking werd na het uitbreken van  de Eerste Wereldoorlog geïnterneerd in Valparaiso en bleef daar liggen tot het einde van de oorlog.
Het schip werd na het einde van de oorlog in 1920 toegekend aan Italië als  betaling voor oorlogsherstel, maar in januari 1923 weer terug verkocht aan haar oorspronkelijke eigenaar.                            
Ze bleef in de nitraathandel totdat het verkeer door het Panamakanaal sneller en economischer bleek.

In 1932 werd ze voor 6.250 pond aan Shaftesbury Homes verkocht. Ze werd eerst naar Greenhithe gesleept, en omgedoopt tot Arethusa II en afgemeerd naast de bestaande Arethusa I.








Het duidelijke verschil tussen beide schepen was, dat de Arethusa I  (rechts) een boegbeeld had en de Arethusa II (Peking) niet.

In juli 1933 werd ze verplaatst naar een nieuwe permanente ligplaats aan Upnor aan de rivier de Medway, waar ze als kindertehuis en trainingschool diende. Ze werd officieel "geopend" door Prins George op 25 juli 1933.
Tijdens de WO-II diende ze bij de Royal Navy als HMS Pekin.



(De Peking bij het South Street Seaport Museum New York.)

Als Arethusa II  ging het schip met pensioen en werd in 1974 verkocht aan Jack Aron als Peking, voor het South Street Seaport Museum in New York City, waar ze de volgende vier decennia verbleef.
Het schip lag niet in de operationele planning van het museum en besloot het voor de sloop aan te bieden. Uiteindelijk in 2012 keerde het schip terug naar de stad Hamburg waar ze oorspronkelijk was gebouwd, als een geschenk van de stad New York.
In november 2015 kocht de 'Maritim Foundation' het schip voor een symbolisch bedrag van $ 100 om deel uit te gaan maken van het Duitse Havenmuseum in Hamburg, waarvoor € 120 miljoen aan federale fondsen was verstrekt. Ze werd op 7 september 2016 naar Caddell Dry Dock, Staten Island gebracht om te overwinteren. 



Op 17 juli 2017 werd ze aangemeerd en twee dagen later voor een bedrag van ongeveer € 1 miljoen in het ruim van het semi-onderwaterschip Combi Dock III over de Atlantische Oceaan vervoerd naar Brunsbüttel waar ze op 30 juli 2017 aankwam.
Op 2 augustus werd de Peking overgebracht naar Peters Werft in Wewelsfleth voor een renovatie van drie jaar tegen een geschatte kostprijs van € 32 miljoen. Deze renovatie omvatte herziening van tuigage, stalen platen met dubbele vloer, demonteren en monteren van al de masten en een uitgebreide droogdokking voor de huid.
Nadat het schip gereed was moest het tijdelijk in Überseebrücke Hamburg
blijven, waar het in 2020 open zal worden gesteld voor het publiek en pas als  naar het Duitse Havenmuseum overgebracht worden als dit gereed is in 2023.





PADUA.

De Padua werd in 1926 door de werf van J.Tecklenborg in Geestemünde gebouwd voor de reder F. Laeisz en was een van de laatste grote dwarsgetuigd schepen die uitsluitend bestemd waren voor de koopvaart. De kiellegging was op 24 juni 1925
Het schip had een tonnage van 3064 bruto registerton, een lengte van 97,7 meter, breedte van 14,1 meter en een diepgang van 7,7 meter in geladen toestand, en een zeiloppervlakte van 3631 m².
Het schip werd op 11 juni 1926 gedoopt.
Het schip werd eerst ingezet op de nitraat vaart op Chili voor Europa. Het stond bekend als een zeer snel schip en zeilde in 1933 van Hamburg naar de Spencer Golf in Australië in 63 dagen om tarwe te halen voor Europa.
Tot het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog zeilde de Padua 15 lange reizen naar Chili en Australië en deed de haven van Antwerpen aan om chilisalpeter te lossen.

Op 8 augustus 1939 begon de Padua aan haar laatste vooroorlogse reis, van Glasgow naar Hamburg. Tijdens de oorlog werd het schip uitgerust met een kanon, maar het kwam niet in actie tegen geallieerden schepen. Aan het einde van de oorlog lag het in Glücksburg.


(De Padua als de Russische Kruzenstern.)

Na afloop van de WO-II werd het schip door de USSR gevorderd als onderdeel van de herstelbetalingen en werd het schip omgedoopt tot de Kruzenstern in Kronstadt bij Sint Petersburg en werden er twee hulpmotoren ingebouwd, twee SKI 8 cilinder dieselmotoren elk 1000 pk.
Kruzenstern was een Russische ontdekkingsreiziger, de leider van de expeditie die in 1803 met de schepen Neva en Nadesjda via Kaap Hoorn naar de Stille Oceaan was gereisd en via Kaap de Goede Hoop terug naar Sint Petersburg.


Sinds 1966 is het schip eigendom van het Russische  ministerie voor visserij, dat het gebruikt als opleidingsschip, met een bemanning van 220 koppen.
Daar het onderhoud van het schip veel geld kost kunnen ook betalende passagiers meegenomen worden.
 het schip was eerst vooral actief bij scheepvaart evenementen in Europa, maar was ook aanwezig bij het 200 jarig bestaan van de Verenigde Staten in New York.
In 1995-1996 maakte het schip een tocht rond de wereld, in het spoor van haar naamgever.
Buiten de vaste reizen in opleiding die het schip maakt, heeft zij ook in verschillende films als decor gediend, waarvoor zelfs één maal de romp geheel wit was geschilderd.
De Kruzenstern  is een trouwe bezoeker van Sail Amsterdam.


Note: Al de schepen van de P-Line hadden geen boegbeeld, maar alleen de  afkorting van de naam van de eigenaar 'F L' , F. Laeisz.



DUITSE VIER- VIJFMASTBARK P-KLASSE LINE. (DEEL 1)


       

        DE P-KLASSE 

  ZEILSCHEPEN VAN 

                                  REDERIJ  F. LAEISZ. (1)


REEDEREI F. LAETSZ.

Deze Duitse rederij had in de 20e eeuw acht schepen in de vaart die alle een naar hadden die met een 'P' begon, ze werden ook wel de 'zusterschepen'  genoemd.  Het enigste schip dat tot op heden in de vaart is de ex Padua onder de naam Kruzenstern, Drie van de andere schepen worden tegenwoordig gebruikt als museumschip. De Pommern bevindt zich in Finland, de Passat in Duitsland en de Peking in New York City. De Pamir verging op 21 december 1957 in de orkaan Carrie en slechts vier vaste bemanningsleden en twee cadetten konden worden gered. Het grootste schip was de vijfmastvolschip Preussen welke verging na een aanvaring en op de rotsen werd gedreven door een storm.

PREUSSEN.

De Preussen werd in november 1900 besteld door de eigenaar F.Laeisz, bij de Joh. C. Tecklenburg Scheepswerf te Geestemünde, als werf nummer 179. Het schip was een ontwerp van de scheepsarchitecten Dr. Hc. Georg en W. Claussen. De kiel werd gelegd in augustus 1901 en de tewaterlating en de doop vonden plaats op 7 mei 1902. Het schip was gereed voor de vaart op 7 juli 1902.
Haar roepletters waren RMPT en haar thuishaven Hamburg.
De Preussen was de enige vierkantgetuigde vijfmaster ter wereld, en kon 47 zeilen voeren met een totaal oppervlakte van 6.806 m². Het schip had een lengte op de waterlijn van 124 meter, een breedte van 16,4 meter, een diepgang van  8,26 meter ongeladen en geladen 10,24 meter. De diepte van haar ruimen waren 9,9 meter. en een laadvermogen van 4.788 netto registerton. Haar hoogte van de kiel tot de masttop was 68 meter en vanaf het hoofddek 58 meter. Het schip kon een snelheid lopen van 20,5 zeemijl/uur.
Haar vaste bemanning bestond uit de gezagvoerder, eerste, tweede en derde stuurman, één steward, kok en zeilmaker en verder 38 tot 42 capabele zeelieden en scheepsjongens.
Het schip werd succesvol ingezet in de salpeterhandel met Chili en legde daarbij snelheidsrecords vast. In 1932 zeilde ze in 57 dagen van Lizard Point naar Iquique. Ze maakte twaalf rondreizen, Hamburg - Chili en één wereldreis via New York en Yokohama in charter van Standard Oil.


(De Preussen kort na de aanvaring.)

Op 5 november 1910 op haar 14e uitgaande reis, met een gemengde lading voor Chili, werd de Preussen om 23.35 uur geramd door de kleine Brits cross-channel stoomboot Brighton op een afstand van 8 zeemijl naar het zuiden van Newhaven. In tegenstelling tot de voorschriften had de Brighton geprobeerd over te steken voor de Preussen langs maar onderschatte haar snelheid van 16 knopen. De Preussen raakte zwaar beschadigd en verloor veel van haar voorste tuigage, waardoor het onmogelijk was het schip in veiligheid te brengen.
De Brighton keerde terug naar Newhaven om  hulp op te roepen en een sleepboot, daar de Preussen geen noodmotorvoortstuwing bezat.
De sleepboot Alert werd gestuurd om de Preussen hulp te bieden, maar een onverwacht opstekende november storm verijdelde de poging om haar naar Dover Harbour te slepen.


Er werd getracht haar bij Dover te verankeren, maar beide ankerkettingen braken en de Preussen werd op de rotsen van Crab Bay gedreven, waar ze zonk als gevolg van de schade die haar was toegebracht en haar gebroken kiel.
De bemanning en gedeelte van de lading kon worden gered voordat ze afzonk naar zes meter diep water op 51 graden 8,02 minuten Noord en 22,17 graden Oost.
Bij laag springtij zijn de resten van haar ribben nog te zien.



PAMIR.

De Pamir was een stalen bark, een dwarsgetuige viermaster, die van stapel liep op 29 juni 1905 in Hamburg bij de werf Blohm and Voss.
De Pamir had een tonnage van 3.020 bruto registerton, een lengte van 114,5 meter, breedte 14 meter en een diepgang van 7,25 meter.
De drie masten stonden 51,2 meter boven het dek, ze droeg 3.800 m² zeil en kon een snelheid behalen van 16 knopen.
Het schip vervoerde chilisalpeter van Valparaiso naar Duitsland.
Op de heenreis naar Chili vervoerde het schip een gemengde lading voor Zuid-Amerika. Tegen 1914 had ze  acht reizen gemaakt naar Chili, die tussen de 64 en 70 dagen duurde.
Door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog kon zij niet meer haar thuishaven binnenlopen en  verbleef ze tussen oktober 1914 tot maart 1920 in de haven van Santa Cruz de la Palma op het eiland La Palma, Canarische  Eilanden.



Na het beëindigen van de WO-I liep het schip de haven van Hamburg binnen in 1920 en werd krachtens het Verdrag van Versailles als schade vergoeding overgedragen aan Italië.
Na een korte dienst als kolenschip tussen Napels en Rotterdam werd de Pamir in 1922 opgelegd te Genua. In 1924 kocht de oude eigenaar het schip terug, waarna het weer op de Chili vaar werd ingezet. Intussen was men in Duitsland aan de productie van kunstmest begonnen en zo kwam er een einde aan de Chili vaart van de Pamir. 
Op 28 juli 1931 liep het schip voor het laatst de haven van Hamburg binnen.
In 1931 verkocht haar eigenaar, Laeisz, haar aan de Finse rederij van Gustaf Erikson, die haat inzette op de tarwehandelsvaart van Australië.


 Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd de Pamir op 3 augustus 1941 door de regering van Nieuw-Zeeland in oorlogstijd in beslag genomen als oorlogsprijs. Tien commerciële reizen werden gemaakt onder de vlag van Nieuw-Zeeland; vijf naar San Francisco, drie naar Vancouver, één naar Sydney en haar laatste reis van Sydney naar Wellington met 2.700 ton cement en 400 ton spijkerdraad.
Gedurende de oorlog wist het schip te ontsnappen aan een Japanse onderzeeboot en kwam verder ongeschonden de oorlog door.
Op 12 november 1948 kwam het schip weer in handen van de Eriksonline en bleef tot 1951 voor deze rederij varen tot men het niet meer rendabel achtte. Ze werd verkocht aan een Belgische sloper, maar terwijl ze naar Antwerpen werd gesleept, werd het schip gekocht door de Duitse reder Heinz Schliewen, die haar samen met de Passat liet opkappen en van een scheepsmotor voorzien. De schepen werden gebruikt als schoolschepen voor vrachtvervoer, voornamelijk op Argentinië.


(Vermoedelijk de laatste waarneming van de Pamir vanaf het dek van de Passat.)

Op 10 augustus verliet de Pamir Buenos Aires naar Hamburg met een bemanning van 86 koppen, waaronder 52 cadetten, met een lading gerst die los was opgeslagen in haar ruimen en ballasttanks, beveiligd door 255 zakken bovenop de losse lading.
Door een staking van de havenarbeiders was het schip opgehouden en zijn er vermoedelijk fouten gemaakt met het trimmen van het schip, waardoor het schip onstabiel was geworden. ook zijn vermoedelijk de ruimluiken niet goed zijn geborgd voor vertrek uit de haven.
In de ochtend van 21 december 1957 werd het schip getroffen door de orkaan Carrie en had geen tijd meer de zeilen te strijken. 
Het schip werd zwaar geraakt, maakte slagzij waardoor aan één zijde de reddingsboten niet gebruikt konden worden. Om 1303 lokale tijd werden er noodseinen gestuurd, maar te laat en het schip zonk in het midden van de Atlantische Oceaan op 600 mijl ten west-zuidwesten van de Azoren.
negen dagen duurde de speurtocht naar overlevenden door de Amerikaanse kustwacht Cutter Absecon, maar slechts vier bemanningsleden en twee cadetten werden levend gered, van twee van de reddingsboten. Ondanks dat werd beweerd dat al de 86 opvarenden in de boten waren gegaan, stierven de meeste in die drie komende dagen aan onderkoeling.
Het zinken van de Pamir haalde het wereld nieuws, het was een nationale tragedie in Duitsland.




POMMERN.

De Pommern is een stalen viermastbark, gebouwd in 1903 op de scheepswerf van J.Reid and Co te Glasgow, waar ze bij haar tewaterlating Mneme werd gedoopt.
het schip had een tonnenmaat van 2.376 registerton, een lengte over alles van 94,67 meter, op de waterlijn  89,18 meter, een breedte van 13,21 meter en een diepgang van 7,5 meter. 
De hoogte van kiel tot masttop was 53,7 meter, een zeiloppervlakte van 3.240 m² en haar vaarsnelheid 16 knopen. Het schip had een bemanning van 26 koppen.
In 1908 werd het schip aangekocht door F. Laeisz en werd het omgedoopt en kreeg de naam Pommern.
Het schip werd net de overige schepen van de P-line ingezet op de vaart naar Chili voor Chilisalpeter.
Later werd het schip verkocht aan de Finse reder Gustaf Erikson die het schip inzette voor de graanvaart van het Spencer Gulf-gebied in Australië naar havens in Engeland of Ierland tot het begin van de Tweede Wereldoorlog.
Op 2 maart 1925 liep de Pommern aan de grond in Port Germein in Zuid-Australië, waar ze weer vlot werd getrokken en na reparatie terug keerde in haar dienst.


De Pommern heeft de reputatie een 'gelukkig schip' te zijn. Ze overleefde beide wereldoorlogen ongeschonden, verloor slechts vier bemanningsleden op zee tijdens haar reizen en won de Great Grain Races twee keer, in 1930 en 1937.
 Na de WO-II  werd het schip als museumschip geschonken aan de stad Mariehamn en behoort nu tot het Maritiem Museum van Aland.

(De Pommern in Mariehamn, Finland als museum schip.)











In 2019 werd het schip in een speciaal gebouwd dok geplaatst dat leeg gepompt kan worden voor periodiek onderhoud van de scheepsromp.









                Zie vervolg: DUITSE VIER- VIJFMASTBARK P-KLASSE LINE. (DEEL 2)