DE P-KLASSE
ZEILSCHEPEN VAN
REDERIJ F. LAEISZ. (1)
REEDEREI F. LAETSZ.
Deze Duitse rederij had in de 20e eeuw acht schepen in de vaart die alle een naar hadden die met een 'P' begon, ze werden ook wel de 'zusterschepen' genoemd. Het enigste schip dat tot op heden in de vaart is de ex Padua onder de naam Kruzenstern, Drie van de andere schepen worden tegenwoordig gebruikt als museumschip. De Pommern bevindt zich in Finland, de Passat in Duitsland en de Peking in New York City. De Pamir verging op 21 december 1957 in de orkaan Carrie en slechts vier vaste bemanningsleden en twee cadetten konden worden gered. Het grootste schip was de vijfmastvolschip Preussen welke verging na een aanvaring en op de rotsen werd gedreven door een storm.
PREUSSEN.
De Preussen werd in november 1900 besteld door de eigenaar F.Laeisz, bij de Joh. C. Tecklenburg Scheepswerf te Geestemünde, als werf nummer 179. Het schip was een ontwerp van de scheepsarchitecten Dr. Hc. Georg en W. Claussen. De kiel werd gelegd in augustus 1901 en de tewaterlating en de doop vonden plaats op 7 mei 1902. Het schip was gereed voor de vaart op 7 juli 1902.
Haar roepletters waren RMPT en haar thuishaven Hamburg.
De Preussen was de enige vierkantgetuigde vijfmaster ter wereld, en kon 47 zeilen voeren met een totaal oppervlakte van 6.806 m². Het schip had een lengte op de waterlijn van 124 meter, een breedte van 16,4 meter, een diepgang van 8,26 meter ongeladen en geladen 10,24 meter. De diepte van haar ruimen waren 9,9 meter. en een laadvermogen van 4.788 netto registerton. Haar hoogte van de kiel tot de masttop was 68 meter en vanaf het hoofddek 58 meter. Het schip kon een snelheid lopen van 20,5 zeemijl/uur.
Haar vaste bemanning bestond uit de gezagvoerder, eerste, tweede en derde stuurman, één steward, kok en zeilmaker en verder 38 tot 42 capabele zeelieden en scheepsjongens.
Het schip werd succesvol ingezet in de salpeterhandel met Chili en legde daarbij snelheidsrecords vast. In 1932 zeilde ze in 57 dagen van Lizard Point naar Iquique. Ze maakte twaalf rondreizen, Hamburg - Chili en één wereldreis via New York en Yokohama in charter van Standard Oil.
(De Preussen kort na de aanvaring.)
Op 5 november 1910 op haar 14e uitgaande reis, met een gemengde lading voor Chili, werd de Preussen om 23.35 uur geramd door de kleine Brits cross-channel stoomboot Brighton op een afstand van 8 zeemijl naar het zuiden van Newhaven. In tegenstelling tot de voorschriften had de Brighton geprobeerd over te steken voor de Preussen langs maar onderschatte haar snelheid van 16 knopen. De Preussen raakte zwaar beschadigd en verloor veel van haar voorste tuigage, waardoor het onmogelijk was het schip in veiligheid te brengen.
De Brighton keerde terug naar Newhaven om hulp op te roepen en een sleepboot, daar de Preussen geen noodmotorvoortstuwing bezat.
De sleepboot Alert werd gestuurd om de Preussen hulp te bieden, maar een onverwacht opstekende november storm verijdelde de poging om haar naar Dover Harbour te slepen.
Er werd getracht haar bij Dover te verankeren, maar beide ankerkettingen braken en de Preussen werd op de rotsen van Crab Bay gedreven, waar ze zonk als gevolg van de schade die haar was toegebracht en haar gebroken kiel.
De bemanning en gedeelte van de lading kon worden gered voordat ze afzonk naar zes meter diep water op 51 graden 8,02 minuten Noord en 22,17 graden Oost.
Bij laag springtij zijn de resten van haar ribben nog te zien.
De Preussen was de enige vierkantgetuigde vijfmaster ter wereld, en kon 47 zeilen voeren met een totaal oppervlakte van 6.806 m². Het schip had een lengte op de waterlijn van 124 meter, een breedte van 16,4 meter, een diepgang van 8,26 meter ongeladen en geladen 10,24 meter. De diepte van haar ruimen waren 9,9 meter. en een laadvermogen van 4.788 netto registerton. Haar hoogte van de kiel tot de masttop was 68 meter en vanaf het hoofddek 58 meter. Het schip kon een snelheid lopen van 20,5 zeemijl/uur.
Haar vaste bemanning bestond uit de gezagvoerder, eerste, tweede en derde stuurman, één steward, kok en zeilmaker en verder 38 tot 42 capabele zeelieden en scheepsjongens.
Het schip werd succesvol ingezet in de salpeterhandel met Chili en legde daarbij snelheidsrecords vast. In 1932 zeilde ze in 57 dagen van Lizard Point naar Iquique. Ze maakte twaalf rondreizen, Hamburg - Chili en één wereldreis via New York en Yokohama in charter van Standard Oil.
(De Preussen kort na de aanvaring.)
Op 5 november 1910 op haar 14e uitgaande reis, met een gemengde lading voor Chili, werd de Preussen om 23.35 uur geramd door de kleine Brits cross-channel stoomboot Brighton op een afstand van 8 zeemijl naar het zuiden van Newhaven. In tegenstelling tot de voorschriften had de Brighton geprobeerd over te steken voor de Preussen langs maar onderschatte haar snelheid van 16 knopen. De Preussen raakte zwaar beschadigd en verloor veel van haar voorste tuigage, waardoor het onmogelijk was het schip in veiligheid te brengen.
De Brighton keerde terug naar Newhaven om hulp op te roepen en een sleepboot, daar de Preussen geen noodmotorvoortstuwing bezat.
De sleepboot Alert werd gestuurd om de Preussen hulp te bieden, maar een onverwacht opstekende november storm verijdelde de poging om haar naar Dover Harbour te slepen.
Er werd getracht haar bij Dover te verankeren, maar beide ankerkettingen braken en de Preussen werd op de rotsen van Crab Bay gedreven, waar ze zonk als gevolg van de schade die haar was toegebracht en haar gebroken kiel.
De bemanning en gedeelte van de lading kon worden gered voordat ze afzonk naar zes meter diep water op 51 graden 8,02 minuten Noord en 22,17 graden Oost.
Bij laag springtij zijn de resten van haar ribben nog te zien.
PAMIR.
De Pamir was een stalen bark, een dwarsgetuige viermaster, die van stapel liep op 29 juni 1905 in Hamburg bij de werf Blohm and Voss.
De Pamir had een tonnage van 3.020 bruto registerton, een lengte van 114,5 meter, breedte 14 meter en een diepgang van 7,25 meter.
De drie masten stonden 51,2 meter boven het dek, ze droeg 3.800 m² zeil en kon een snelheid behalen van 16 knopen.
Het schip vervoerde chilisalpeter van Valparaiso naar Duitsland.
Op de heenreis naar Chili vervoerde het schip een gemengde lading voor Zuid-Amerika. Tegen 1914 had ze acht reizen gemaakt naar Chili, die tussen de 64 en 70 dagen duurde.
Door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog kon zij niet meer haar thuishaven binnenlopen en verbleef ze tussen oktober 1914 tot maart 1920 in de haven van Santa Cruz de la Palma op het eiland La Palma, Canarische Eilanden.
Na het beëindigen van de WO-I liep het schip de haven van Hamburg binnen in 1920 en werd krachtens het Verdrag van Versailles als schade vergoeding overgedragen aan Italië.
Na een korte dienst als kolenschip tussen Napels en Rotterdam werd de Pamir in 1922 opgelegd te Genua. In 1924 kocht de oude eigenaar het schip terug, waarna het weer op de Chili vaar werd ingezet. Intussen was men in Duitsland aan de productie van kunstmest begonnen en zo kwam er een einde aan de Chili vaart van de Pamir.
Op 28 juli 1931 liep het schip voor het laatst de haven van Hamburg binnen.
In 1931 verkocht haar eigenaar, Laeisz, haar aan de Finse rederij van Gustaf Erikson, die haat inzette op de tarwehandelsvaart van Australië.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd de Pamir op 3 augustus 1941 door de regering van Nieuw-Zeeland in oorlogstijd in beslag genomen als oorlogsprijs. Tien commerciële reizen werden gemaakt onder de vlag van Nieuw-Zeeland; vijf naar San Francisco, drie naar Vancouver, één naar Sydney en haar laatste reis van Sydney naar Wellington met 2.700 ton cement en 400 ton spijkerdraad.
Gedurende de oorlog wist het schip te ontsnappen aan een Japanse onderzeeboot en kwam verder ongeschonden de oorlog door.
Op 12 november 1948 kwam het schip weer in handen van de Eriksonline en bleef tot 1951 voor deze rederij varen tot men het niet meer rendabel achtte. Ze werd verkocht aan een Belgische sloper, maar terwijl ze naar Antwerpen werd gesleept, werd het schip gekocht door de Duitse reder Heinz Schliewen, die haar samen met de Passat liet opkappen en van een scheepsmotor voorzien. De schepen werden gebruikt als schoolschepen voor vrachtvervoer, voornamelijk op Argentinië.
(Vermoedelijk de laatste waarneming van de Pamir vanaf het dek van de Passat.)
Op 10 augustus verliet de Pamir Buenos Aires naar Hamburg met een bemanning van 86 koppen, waaronder 52 cadetten, met een lading gerst die los was opgeslagen in haar ruimen en ballasttanks, beveiligd door 255 zakken bovenop de losse lading.
Door een staking van de havenarbeiders was het schip opgehouden en zijn er vermoedelijk fouten gemaakt met het trimmen van het schip, waardoor het schip onstabiel was geworden. ook zijn vermoedelijk de ruimluiken niet goed zijn geborgd voor vertrek uit de haven.
In de ochtend van 21 december 1957 werd het schip getroffen door de orkaan Carrie en had geen tijd meer de zeilen te strijken.
Het schip werd zwaar geraakt, maakte slagzij waardoor aan één zijde de reddingsboten niet gebruikt konden worden. Om 1303 lokale tijd werden er noodseinen gestuurd, maar te laat en het schip zonk in het midden van de Atlantische Oceaan op 600 mijl ten west-zuidwesten van de Azoren.
negen dagen duurde de speurtocht naar overlevenden door de Amerikaanse kustwacht Cutter Absecon, maar slechts vier bemanningsleden en twee cadetten werden levend gered, van twee van de reddingsboten. Ondanks dat werd beweerd dat al de 86 opvarenden in de boten waren gegaan, stierven de meeste in die drie komende dagen aan onderkoeling.
Het zinken van de Pamir haalde het wereld nieuws, het was een nationale tragedie in Duitsland.
De Pamir had een tonnage van 3.020 bruto registerton, een lengte van 114,5 meter, breedte 14 meter en een diepgang van 7,25 meter.
De drie masten stonden 51,2 meter boven het dek, ze droeg 3.800 m² zeil en kon een snelheid behalen van 16 knopen.
Het schip vervoerde chilisalpeter van Valparaiso naar Duitsland.
Op de heenreis naar Chili vervoerde het schip een gemengde lading voor Zuid-Amerika. Tegen 1914 had ze acht reizen gemaakt naar Chili, die tussen de 64 en 70 dagen duurde.
Door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog kon zij niet meer haar thuishaven binnenlopen en verbleef ze tussen oktober 1914 tot maart 1920 in de haven van Santa Cruz de la Palma op het eiland La Palma, Canarische Eilanden.
Na het beëindigen van de WO-I liep het schip de haven van Hamburg binnen in 1920 en werd krachtens het Verdrag van Versailles als schade vergoeding overgedragen aan Italië.
Na een korte dienst als kolenschip tussen Napels en Rotterdam werd de Pamir in 1922 opgelegd te Genua. In 1924 kocht de oude eigenaar het schip terug, waarna het weer op de Chili vaar werd ingezet. Intussen was men in Duitsland aan de productie van kunstmest begonnen en zo kwam er een einde aan de Chili vaart van de Pamir.
Op 28 juli 1931 liep het schip voor het laatst de haven van Hamburg binnen.
In 1931 verkocht haar eigenaar, Laeisz, haar aan de Finse rederij van Gustaf Erikson, die haat inzette op de tarwehandelsvaart van Australië.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd de Pamir op 3 augustus 1941 door de regering van Nieuw-Zeeland in oorlogstijd in beslag genomen als oorlogsprijs. Tien commerciële reizen werden gemaakt onder de vlag van Nieuw-Zeeland; vijf naar San Francisco, drie naar Vancouver, één naar Sydney en haar laatste reis van Sydney naar Wellington met 2.700 ton cement en 400 ton spijkerdraad.
Gedurende de oorlog wist het schip te ontsnappen aan een Japanse onderzeeboot en kwam verder ongeschonden de oorlog door.
Op 12 november 1948 kwam het schip weer in handen van de Eriksonline en bleef tot 1951 voor deze rederij varen tot men het niet meer rendabel achtte. Ze werd verkocht aan een Belgische sloper, maar terwijl ze naar Antwerpen werd gesleept, werd het schip gekocht door de Duitse reder Heinz Schliewen, die haar samen met de Passat liet opkappen en van een scheepsmotor voorzien. De schepen werden gebruikt als schoolschepen voor vrachtvervoer, voornamelijk op Argentinië.
(Vermoedelijk de laatste waarneming van de Pamir vanaf het dek van de Passat.)
Op 10 augustus verliet de Pamir Buenos Aires naar Hamburg met een bemanning van 86 koppen, waaronder 52 cadetten, met een lading gerst die los was opgeslagen in haar ruimen en ballasttanks, beveiligd door 255 zakken bovenop de losse lading.
Door een staking van de havenarbeiders was het schip opgehouden en zijn er vermoedelijk fouten gemaakt met het trimmen van het schip, waardoor het schip onstabiel was geworden. ook zijn vermoedelijk de ruimluiken niet goed zijn geborgd voor vertrek uit de haven.
In de ochtend van 21 december 1957 werd het schip getroffen door de orkaan Carrie en had geen tijd meer de zeilen te strijken.
Het schip werd zwaar geraakt, maakte slagzij waardoor aan één zijde de reddingsboten niet gebruikt konden worden. Om 1303 lokale tijd werden er noodseinen gestuurd, maar te laat en het schip zonk in het midden van de Atlantische Oceaan op 600 mijl ten west-zuidwesten van de Azoren.
negen dagen duurde de speurtocht naar overlevenden door de Amerikaanse kustwacht Cutter Absecon, maar slechts vier bemanningsleden en twee cadetten werden levend gered, van twee van de reddingsboten. Ondanks dat werd beweerd dat al de 86 opvarenden in de boten waren gegaan, stierven de meeste in die drie komende dagen aan onderkoeling.
Het zinken van de Pamir haalde het wereld nieuws, het was een nationale tragedie in Duitsland.
POMMERN.
De Pommern is een stalen viermastbark, gebouwd in 1903 op de scheepswerf van J.Reid and Co te Glasgow, waar ze bij haar tewaterlating Mneme werd gedoopt.
het schip had een tonnenmaat van 2.376 registerton, een lengte over alles van 94,67 meter, op de waterlijn 89,18 meter, een breedte van 13,21 meter en een diepgang van 7,5 meter.
De hoogte van kiel tot masttop was 53,7 meter, een zeiloppervlakte van 3.240 m² en haar vaarsnelheid 16 knopen. Het schip had een bemanning van 26 koppen.
In 1908 werd het schip aangekocht door F. Laeisz en werd het omgedoopt en kreeg de naam Pommern.
Het schip werd net de overige schepen van de P-line ingezet op de vaart naar Chili voor Chilisalpeter.
Later werd het schip verkocht aan de Finse reder Gustaf Erikson die het schip inzette voor de graanvaart van het Spencer Gulf-gebied in Australië naar havens in Engeland of Ierland tot het begin van de Tweede Wereldoorlog.
Op 2 maart 1925 liep de Pommern aan de grond in Port Germein in Zuid-Australië, waar ze weer vlot werd getrokken en na reparatie terug keerde in haar dienst.
De Pommern heeft de reputatie een 'gelukkig schip' te zijn. Ze overleefde beide wereldoorlogen ongeschonden, verloor slechts vier bemanningsleden op zee tijdens haar reizen en won de Great Grain Races twee keer, in 1930 en 1937.
Na de WO-II werd het schip als museumschip geschonken aan de stad Mariehamn en behoort nu tot het Maritiem Museum van Aland.
(De Pommern in Mariehamn, Finland als museum schip.)
In 2019 werd het schip in een speciaal gebouwd dok geplaatst dat leeg gepompt kan worden voor periodiek onderhoud van de scheepsromp.
Zie vervolg: DUITSE VIER- VIJFMASTBARK P-KLASSE LINE. (DEEL 2)
het schip had een tonnenmaat van 2.376 registerton, een lengte over alles van 94,67 meter, op de waterlijn 89,18 meter, een breedte van 13,21 meter en een diepgang van 7,5 meter.
De hoogte van kiel tot masttop was 53,7 meter, een zeiloppervlakte van 3.240 m² en haar vaarsnelheid 16 knopen. Het schip had een bemanning van 26 koppen.
In 1908 werd het schip aangekocht door F. Laeisz en werd het omgedoopt en kreeg de naam Pommern.
Het schip werd net de overige schepen van de P-line ingezet op de vaart naar Chili voor Chilisalpeter.
Later werd het schip verkocht aan de Finse reder Gustaf Erikson die het schip inzette voor de graanvaart van het Spencer Gulf-gebied in Australië naar havens in Engeland of Ierland tot het begin van de Tweede Wereldoorlog.
Op 2 maart 1925 liep de Pommern aan de grond in Port Germein in Zuid-Australië, waar ze weer vlot werd getrokken en na reparatie terug keerde in haar dienst.
De Pommern heeft de reputatie een 'gelukkig schip' te zijn. Ze overleefde beide wereldoorlogen ongeschonden, verloor slechts vier bemanningsleden op zee tijdens haar reizen en won de Great Grain Races twee keer, in 1930 en 1937.
Na de WO-II werd het schip als museumschip geschonken aan de stad Mariehamn en behoort nu tot het Maritiem Museum van Aland.
(De Pommern in Mariehamn, Finland als museum schip.)
In 2019 werd het schip in een speciaal gebouwd dok geplaatst dat leeg gepompt kan worden voor periodiek onderhoud van de scheepsromp.
Zie vervolg: DUITSE VIER- VIJFMASTBARK P-KLASSE LINE. (DEEL 2)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten