dinsdag 29 oktober 2019

DUITSE VIER- VIJFMASTBARK P-KLASSE LINE. (DEEL 2)



       DE P-KLASSE 

   ZEILSCHEPEN VAN 

                                   REDERIJ F. LAEISZ. (2)

PASSAT.

De Passat (Passaatwind) is een stalen viermastbark en het zusterschip van de Peking.
Het schip werd in 1911 gebouwd door Blohm and Voss in Hamburg onder ordernummer 206 en was bestemd voor de nitraatvaart tussen Chili en Europa, voor de rederij F. Laeisz. Haar roepletters zijn DH6101.
De Passat heeft aan laadvermogen van 4.700 brutoregister ton, een totale lengte van 115 meter en een lengte op het dek van 97 meter, een breedte van 14,4 meter en een diepgang geladen van 8,5 meter. De hoogte van de waterlijn tot de masttop is 54 meter. Ze had een zeiloppervlak van 4.600 m² en kon een snelheid lopen van 18 knopen. De bouw van het schip koste in die tijd 680.000 Duitse goudmarken. 


( De Passat bij het passeren van Kaap Hoorn in slecht weer en hoge zeegang.)

Het schip begon haar eerste reis op kerstavond 1911 en werd tientallen jaren gebruikt voor op de heenreis diverse stukgoederen voor Zuid-Amerika en voor de terugreis nitraat uit Chili.
Gedurende de Eerste Wereldoorlog werd het schip geïnterneerd in Iquique en zeilde in 1920 naar Marseille waar het aan Frankrijk werd overgedragen als betaling voor oorlogsherstel.
 De Franse regering bood haar te koop aan bij haar eerste eigenaar voor een bedrag van 13.000 ponden. Tot 1932 werd ze weer ingezet in de nitraat vaart, waarna ze werd verkocht aan de Gustaf Erikson Line uit Finland.



( De Passat gezien door de bemanning van de Pamir.)

Het schip werd vervolgend ingezet in de graanhandel van Spencer Gulf in Zuid-Australië naar Europa.
Aan het begin van de WO-II bevond de Passat zich in haar thuishaven Mariehamn op de Finse Aland-eilanden. Ze werd in 1944 naar Stockholm gesleept op als opslagschip te dienen.

Na 1948 kwam het schip opnieuw in de graanhandel en samen met de Pamir nam ze deel aan de laatste Great Grain Race in 1949 van Port Victoria rond Kaap Hoorn naar Europa.
Alles bij elkaar rondde het schip 39 keer Kaap Hoorn.
 Na het overlijden van Edgar Erikson in 1947, besefte zijn zoon dat deze vaart niet meer rendabel was  door onder andere de hoge personeelskosten door de vakbonden opgelegd, nieuwe regelgeving en de opkomst van machinaal voortgestuwde schepen. Het schip werd voor 40.000 pond verkocht aan de sloper in Antwerpen.

Voordat het schip gesloopt zou worden werd het gekocht door de Duitse reder Heinz Schliewen die net als bij de Pamir het schip inzette in de vrachtvaart en opleidingsschip en bleef de komende vijf jaar nog varen naar Argentinië.
In 1951 werd het schip voorzien van een hulpmotor.

( De Passat gemeerd te Travemünde.)


In 1957, een paar weken na het tragische verlies van de Pamir in het midden van de Atlantische Oceaan, werd de Passat buiten dienst gesteld, nadat ze bijna het zelfde was overkomen als de Pamir door het verschuiven van haar lading.
De Passat wer in 1959 gekocht door de Oostzee-gemeente Lübeck en is nu een jeugdherberg, locatie, museumschip en monument afgemeerd te Travemünde, een deelgemeente van Lübeck.

Vaak werd gesproken over haar zusterschip de Pamir, wat een duidelijk misverstand is.

PEKING.

De Peking is het zusterschip van de Passat en werd als bouwnummer 205 gebouwd bij de werf van Blohm and Voss te Hamburg voor de eigenaar F. Laeisz.
Het schip werd op 25 februari 1911 te water gelaten en was voltooid in mei 1911.
De Peking had een tonnage van 3.100 registerton, een lengte over het dek van 98 meter, breedte 13.89 meter, een hoogte van 51,97 meter en een diepgang ongeladen van 4,9 meter.
Het schip kon 4.1000 m² zeilvoeren met een vaarsnelheid van 18 knopen. 
De Peking werd net als de overige schepen van de reder ingezet voor de nitraat vaart tussen Chili en Europa.


De Peking werd na het uitbreken van  de Eerste Wereldoorlog geïnterneerd in Valparaiso en bleef daar liggen tot het einde van de oorlog.
Het schip werd na het einde van de oorlog in 1920 toegekend aan Italië als  betaling voor oorlogsherstel, maar in januari 1923 weer terug verkocht aan haar oorspronkelijke eigenaar.                            
Ze bleef in de nitraathandel totdat het verkeer door het Panamakanaal sneller en economischer bleek.

In 1932 werd ze voor 6.250 pond aan Shaftesbury Homes verkocht. Ze werd eerst naar Greenhithe gesleept, en omgedoopt tot Arethusa II en afgemeerd naast de bestaande Arethusa I.








Het duidelijke verschil tussen beide schepen was, dat de Arethusa I  (rechts) een boegbeeld had en de Arethusa II (Peking) niet.

In juli 1933 werd ze verplaatst naar een nieuwe permanente ligplaats aan Upnor aan de rivier de Medway, waar ze als kindertehuis en trainingschool diende. Ze werd officieel "geopend" door Prins George op 25 juli 1933.
Tijdens de WO-II diende ze bij de Royal Navy als HMS Pekin.



(De Peking bij het South Street Seaport Museum New York.)

Als Arethusa II  ging het schip met pensioen en werd in 1974 verkocht aan Jack Aron als Peking, voor het South Street Seaport Museum in New York City, waar ze de volgende vier decennia verbleef.
Het schip lag niet in de operationele planning van het museum en besloot het voor de sloop aan te bieden. Uiteindelijk in 2012 keerde het schip terug naar de stad Hamburg waar ze oorspronkelijk was gebouwd, als een geschenk van de stad New York.
In november 2015 kocht de 'Maritim Foundation' het schip voor een symbolisch bedrag van $ 100 om deel uit te gaan maken van het Duitse Havenmuseum in Hamburg, waarvoor € 120 miljoen aan federale fondsen was verstrekt. Ze werd op 7 september 2016 naar Caddell Dry Dock, Staten Island gebracht om te overwinteren. 



Op 17 juli 2017 werd ze aangemeerd en twee dagen later voor een bedrag van ongeveer € 1 miljoen in het ruim van het semi-onderwaterschip Combi Dock III over de Atlantische Oceaan vervoerd naar Brunsbüttel waar ze op 30 juli 2017 aankwam.
Op 2 augustus werd de Peking overgebracht naar Peters Werft in Wewelsfleth voor een renovatie van drie jaar tegen een geschatte kostprijs van € 32 miljoen. Deze renovatie omvatte herziening van tuigage, stalen platen met dubbele vloer, demonteren en monteren van al de masten en een uitgebreide droogdokking voor de huid.
Nadat het schip gereed was moest het tijdelijk in Überseebrücke Hamburg
blijven, waar het in 2020 open zal worden gesteld voor het publiek en pas als  naar het Duitse Havenmuseum overgebracht worden als dit gereed is in 2023.





PADUA.

De Padua werd in 1926 door de werf van J.Tecklenborg in Geestemünde gebouwd voor de reder F. Laeisz en was een van de laatste grote dwarsgetuigd schepen die uitsluitend bestemd waren voor de koopvaart. De kiellegging was op 24 juni 1925
Het schip had een tonnage van 3064 bruto registerton, een lengte van 97,7 meter, breedte van 14,1 meter en een diepgang van 7,7 meter in geladen toestand, en een zeiloppervlakte van 3631 m².
Het schip werd op 11 juni 1926 gedoopt.
Het schip werd eerst ingezet op de nitraat vaart op Chili voor Europa. Het stond bekend als een zeer snel schip en zeilde in 1933 van Hamburg naar de Spencer Golf in Australië in 63 dagen om tarwe te halen voor Europa.
Tot het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog zeilde de Padua 15 lange reizen naar Chili en Australië en deed de haven van Antwerpen aan om chilisalpeter te lossen.

Op 8 augustus 1939 begon de Padua aan haar laatste vooroorlogse reis, van Glasgow naar Hamburg. Tijdens de oorlog werd het schip uitgerust met een kanon, maar het kwam niet in actie tegen geallieerden schepen. Aan het einde van de oorlog lag het in Glücksburg.


(De Padua als de Russische Kruzenstern.)

Na afloop van de WO-II werd het schip door de USSR gevorderd als onderdeel van de herstelbetalingen en werd het schip omgedoopt tot de Kruzenstern in Kronstadt bij Sint Petersburg en werden er twee hulpmotoren ingebouwd, twee SKI 8 cilinder dieselmotoren elk 1000 pk.
Kruzenstern was een Russische ontdekkingsreiziger, de leider van de expeditie die in 1803 met de schepen Neva en Nadesjda via Kaap Hoorn naar de Stille Oceaan was gereisd en via Kaap de Goede Hoop terug naar Sint Petersburg.


Sinds 1966 is het schip eigendom van het Russische  ministerie voor visserij, dat het gebruikt als opleidingsschip, met een bemanning van 220 koppen.
Daar het onderhoud van het schip veel geld kost kunnen ook betalende passagiers meegenomen worden.
 het schip was eerst vooral actief bij scheepvaart evenementen in Europa, maar was ook aanwezig bij het 200 jarig bestaan van de Verenigde Staten in New York.
In 1995-1996 maakte het schip een tocht rond de wereld, in het spoor van haar naamgever.
Buiten de vaste reizen in opleiding die het schip maakt, heeft zij ook in verschillende films als decor gediend, waarvoor zelfs één maal de romp geheel wit was geschilderd.
De Kruzenstern  is een trouwe bezoeker van Sail Amsterdam.


Note: Al de schepen van de P-Line hadden geen boegbeeld, maar alleen de  afkorting van de naam van de eigenaar 'F L' , F. Laeisz.



Geen opmerkingen:

Een reactie posten