NU EEN MUSEUMSCHIP,
DAT IN HAAR LOOPBAAN
VELE NAMEN HAD.
WAVERTREE.
De kiellegging van het volschip dat uiteindelijk door het leven zou gaan als de Wavertree, vond plaats in 1885 op de werf Oswald Mordaunt and Co. in Southampton aan de zuidkust van Engeland. Het schip heette eerst Toxteth en was besteld door R.W. Leyland and Company uit Liverpool.
Het schip had een tonnage van 2170 bruto registerton, een lengte van 81,8 meter, breedte van 12,3 meter, een diepgang van 7,5 meter en een bemanning van 28 koppen.
Het was een van de laatste en grootste volschepen met een ijzeren romp. Haar eigenaren verkochten het schip al spoedig va haar tewaterlating aan Chadwick and Pritchard en het schip sleet onder de naam Southgate de eerste drie jaren van haar commerciële bestaan in de jutevaart tussen India en Groot-Brittannië.
Het was een van de laatste en grootste volschepen met een ijzeren romp. Haar eigenaren verkochten het schip al spoedig va haar tewaterlating aan Chadwick and Pritchard en het schip sleet onder de naam Southgate de eerste drie jaren van haar commerciële bestaan in de jutevaart tussen India en Groot-Brittannië.
Hoewel het alweer was doorverkocht, namen Leyland and Company het schip weer over en noemden het nu Wavertree, naar een voorstad van de havenstad Liverpool.
De Wavertree kreeg een rol in de algemene koopvaart en zeilde als dusdanig over de oceanen met contractladingen, op zoek naar dergelijke ladingen of anders ladingen die spontaan werden aangeboden. Door deze werkwijze werd het schip gebruikt voor het transport van allerlei soorten goederen. OP haar eerste reis voor Leyland and Company zeilde de Wavertree bijvoorbeeld vanuit Port Pirie in Australië met 122,900 schoven tarwe, wat, naar men geloofde, tot op dat moment de grootste lading was die ooit door een zeilschip was vervoerd.
(De Wavertree is hier afgebeeld in een storm waarbij haar zeilzetting tot een minimum is teruggebracht, juist genoeg om het schip te stabiliseren en roer te houden.)
Op andere reizen vervoerde de Wavertree zout van Hamburg naar Calcutta, guano van Chili naar Engeland, steenkool van Calcutta naar Mauritius en blikken olie van New York naar een bestemming in het Verre Oosten.
In 1908 zeilde het schip van Portland, Oregon, naar Liverpool met proviand voor 3,5 maanden, hoewel de eigenaren wisten dat de reis minstens zes maanden zou duren.
Voor de bemanning war er na een tijd niets anders dan scheepsbeschuit en nog later tarwe uit de lading, die gekookt werd op vuur dat gestookt werd met in stukken gehakt rondhout en dat soort zaken omdat ook de voorraad kolen was uitgeput. Veel schepelingen vertoonden de eerste symptomen van scheurbuik, maar een dag of drie buiten Liverpool werd een vissersboot gepraaid, waarvan de kapitein een partij verse vis kocht.
De Wavertree werd in 1910 twee keer verkocht en op 26 mei van dat jaar zeilde het met een lading steenkool van Cardiff uit met bestemming Valparaiso. Bij de poging Kaap Hoorn te ronden raakte het schip zwaar beschadigd en moest het terugkeren naar Montevideo voor reparatie.
Bij de volgende poging rond Kaap Hoorn te varen, werd het opnieuw teruggedreven door zware , overslaande en binnendringende zeeën. Met vijf ernstig gewonde bemanningsleden en een totale chaos van masten, ra's en zeilen aan dek, zag de kapitein kans de Wavertree naar Stanley op de Falkland-eilanden te varen.
Hier werd het schip in de steek gelaten, maar in het jaar daarop werd het het verkocht aan Chileense belangstellenden en naar Puenta Arenas gesleept om als opslagplaats voor wol te dienen.
(De Wavertree te Stanley in 1910 na een storm bij Kaap Hoorn. De grote mast en een deel van de fokkenmast zijn verdwenen, terwijl van de kruismast alleen het onderste gedeelte nog staat.)
In 1948 bleek de romp nog altijd in een goede staat te verkeren en nu werd het naar Buenos Aires gesleept, waar het oude schip nog zo'n 20 jaar gebruikt werd als zandschuit.
(Schepen gemeerd bij het South Street Seaport Museum te New York.)
In 1966 vond Karl Kortum, terugkerend van een inspectie van de Great Britain in Stanley, de Wavertree in een achterafwater van de rivier de Riachuelo.
Onderhandelingen over de verkoop aan het juist opgerichte South Street Seaport Museum in de stad New York resulteerden in de sleep van de Wavertree in augustus 1970 naar New York.
Bij het museum werd het schip gestaag gerestaureerd tot het bijna weer in haar oorspronkelijke staat verkeerde.
De Wavertree kreeg een rol in de algemene koopvaart en zeilde als dusdanig over de oceanen met contractladingen, op zoek naar dergelijke ladingen of anders ladingen die spontaan werden aangeboden. Door deze werkwijze werd het schip gebruikt voor het transport van allerlei soorten goederen. OP haar eerste reis voor Leyland and Company zeilde de Wavertree bijvoorbeeld vanuit Port Pirie in Australië met 122,900 schoven tarwe, wat, naar men geloofde, tot op dat moment de grootste lading was die ooit door een zeilschip was vervoerd.
(De Wavertree is hier afgebeeld in een storm waarbij haar zeilzetting tot een minimum is teruggebracht, juist genoeg om het schip te stabiliseren en roer te houden.)
Op andere reizen vervoerde de Wavertree zout van Hamburg naar Calcutta, guano van Chili naar Engeland, steenkool van Calcutta naar Mauritius en blikken olie van New York naar een bestemming in het Verre Oosten.
In 1908 zeilde het schip van Portland, Oregon, naar Liverpool met proviand voor 3,5 maanden, hoewel de eigenaren wisten dat de reis minstens zes maanden zou duren.
Voor de bemanning war er na een tijd niets anders dan scheepsbeschuit en nog later tarwe uit de lading, die gekookt werd op vuur dat gestookt werd met in stukken gehakt rondhout en dat soort zaken omdat ook de voorraad kolen was uitgeput. Veel schepelingen vertoonden de eerste symptomen van scheurbuik, maar een dag of drie buiten Liverpool werd een vissersboot gepraaid, waarvan de kapitein een partij verse vis kocht.
De Wavertree werd in 1910 twee keer verkocht en op 26 mei van dat jaar zeilde het met een lading steenkool van Cardiff uit met bestemming Valparaiso. Bij de poging Kaap Hoorn te ronden raakte het schip zwaar beschadigd en moest het terugkeren naar Montevideo voor reparatie.
Bij de volgende poging rond Kaap Hoorn te varen, werd het opnieuw teruggedreven door zware , overslaande en binnendringende zeeën. Met vijf ernstig gewonde bemanningsleden en een totale chaos van masten, ra's en zeilen aan dek, zag de kapitein kans de Wavertree naar Stanley op de Falkland-eilanden te varen.
Hier werd het schip in de steek gelaten, maar in het jaar daarop werd het het verkocht aan Chileense belangstellenden en naar Puenta Arenas gesleept om als opslagplaats voor wol te dienen.
(De Wavertree te Stanley in 1910 na een storm bij Kaap Hoorn. De grote mast en een deel van de fokkenmast zijn verdwenen, terwijl van de kruismast alleen het onderste gedeelte nog staat.)
In 1948 bleek de romp nog altijd in een goede staat te verkeren en nu werd het naar Buenos Aires gesleept, waar het oude schip nog zo'n 20 jaar gebruikt werd als zandschuit.
(Schepen gemeerd bij het South Street Seaport Museum te New York.)
In 1966 vond Karl Kortum, terugkerend van een inspectie van de Great Britain in Stanley, de Wavertree in een achterafwater van de rivier de Riachuelo.
Onderhandelingen over de verkoop aan het juist opgerichte South Street Seaport Museum in de stad New York resulteerden in de sleep van de Wavertree in augustus 1970 naar New York.
Bij het museum werd het schip gestaag gerestaureerd tot het bijna weer in haar oorspronkelijke staat verkeerde.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten