woensdag 30 september 2020

SUTTON HOO - SCHIP.

 

            EEN GRAFSCHIP

             VOL SCHATTEN.




SUTTON HOO.

Sutton Hoo is een gebied bij de plaats Woodbridge, in het graafschap Suffolk, Engeland, gelegen aan de Noord Zee kust.
In 1939 werd in dit gebied twee middeleeuwse begraafplaatsen gevonden die dateren uit de 6e of 7e eeuw.
Op één begraafplaats lag een ongestoorde scheepbegrafenis met een schat aan Angelsaksische kunstvoorwerpen, heden in het bezit van het British Museum.
Het gebied werd aanvankelijk opgegraven onder toezicht van de landeigenaar, maar toen het belang ervan duidelijk werd, namen nationale experts het over. De begraafplaatsen liggen dicht bij de monding van de rivier de Deben.
De spectaculaire artefaten die voortkwamen uit de scheepsbegrafenis zijn uniek in Engeland en belangrijk voor het begrijpen van het Angelsaksische koninkrijk East Anglia. Het is de grootste schat ooit in Engeland ontdekt.




HET GRAFSCHIP.

Van het schip was praktisch al het hout vergaan, maar in het omringende zand was een duidelijk negatiefafdruk van de romp overgebleven. De ijzeren klinknagels zaten echter nog in hun oorspronkelijke plaats. Zodoende is het mogelijk geweest het schip in tekening te brengen.
Het was een groot overnaads gebouwde eikenhouten roeiboot, met een lengte van ongeveer 25 meter, een breedte van 4,25 meter en een holte van 1,5 meter.
De romp had gebogen sterk vallende stevens, een ronde dwarsdoorsnede, een scherp voor- en achterschip en een sterke zeeg. Er was geen kiel aanwezig, wel een kielplank.
Het dwars verband bestond uit 26 spanten, waarvan men aanneemt dat ze aan de overnaadse boorden waren genaaid door middel van klampen.
Het sturen van het schip geschiedde door een stuurboordriem. Er waren ook klampen ingelegd voor het plaatsen van roeiriemen.


EEN KONINGSGRAF?


Het graf  dateert uit de Angelsaksische periode, een tijd voordat 'Engeland' bestond.
Het moet enorme inspanning en mankracht hebben gekost om het schip vanuit het water van de rivier de Deben bergopwaarts op te slepen en te positioneren in een eerder uitgegraven geul.
Lag het schip eenmaal in positie, dan kon men beginnen met gereed maken van de dodenkamer en het aanbrengen van de dode en de opsmuk die hij voor het hiernamaals nodig zou hebben, waarna men het grafschip met aarde zou bedekken.
Een feit is zeker dat het een zeer belangrijk persoon moet zijn geweest, gezien de vele kostbaarheden die hij meekreeg in zijn graf.
Of het een koning was is niet met zekerheid te zeggen, maar een populaire kandidaat is Raedwald, die rond deze tijd in het begin van de zevende eeuw regeerde over het koninkrijk East Anglia.
Helaas zullen we nooit de ware identiteit van de overledene in het graf weten. Toen het in 1939 werd opgegraven, waren reeds alle lichaamsresten opgeëist door de zure bodem om slechts een mensvormige opening tussen de schatten open te laten.



dinsdag 29 september 2020

STUWADOOR & GEREEDSCHAP.

 

         TERUG IN DE TIJD 

            VOOR DE OPKOMST

                 VAN DE CONTAINERS.



STUWADOOR.

Stuwadoor, ook stouwer, iemand die zijn beroep of bedrijf maakt van laden en lossen van schepen, hetzij voor een bepaalde som, hetzij voor een bedrag per ton of per andere eenheid.
Deze werkzaamheden waren in grote havens meestal in handen van een stuwadoorsonderneming (wettelijk iedere onderneming waarin, zij het niet voortdurend, stuwadoorsarbeid wordt verricht. Sommige  grote scheepvaartmaatschappijen hadden hun eigen stuwadoorsbedrijf, hoewel da laatste decennia dit is vermindert.

STUWADOORSARBEID.


Stuwadoorsarbeid omvatte alle werkzaamheden welke nodig waren om koopmansgoederen te laden en te lossen in en uit het schip, het verwerken op de kade en het verwerken uit of in pakhuizen, opslagplaatsen, lichters, voertuigen; hieronder werd ook verstaan het controleren, wegen , meten en het nemen van monsters van de goederen; alsmede het bedienen en onderhouden van inrichtingen of werktuigen die hierbij nodig waren, en het houden van toezicht.
Stuwadoors en -ondernemingen hadden voor het uitvoeren van het werk havenarbeiders in loondienst.

De havenarbeider was een ieder die stuwadoorsarbeid verrichtte en niet behoort tot de bemanning van het schip. 

STUWADOORSGEREEDSCHAP.

Stuwadoorsgereedschap, alle uitrustingsstukken en kleinere losse mechanische middelen voor laden, lossen, verwerken en stuwen van de goederen zowel aan de wal als in het schip. De grote inrichtingen aan de wal en aan boord worden hiertoe niet gerekend. 
Na de Tweede Wereldoorlog hebben grote veranderingen plaats gevonden in verpakking van goederen, in behandeling en in vervoer. Dit proces, ten doel hebbend grotere en snellere laad- en losprestaties, minder havenligdagen, minder beschadiging van de goederen en grotere veiligheid, is nog steeds in volle gang.
Samengaand met pallettisering, containervervoer, rij-op/rij-af systemen, enzovoort, werd vooral het klein-mechanische machinepark aanzienlijk uitgebreid. In vele havens en op nieuw gebouwde schepen werd het conventionele gereedschap min of meer verdrongen.
Van de vele uitrustingsstukken worden er hier enige genoemd:

AUTOSTROPPEN.

Autostroppen  zijn speciaal geconstrueerde stroppen, voorzien van vioolstukken om onverpakte auto's zonder schade te laden of te lossen. Voor verschillende merken auto's zijn diverse uitvoeringen gemaakt. De voor- en achterwielen komen te staan op dwarsscheeps eronder gebrachte repen zeildoek, touwen of stalen netten, stellen buizen e.d. Een en ander wordt bevestigd aan spruiten, welke boven de auto door vioolstukken op afstand worden gehouden.

BAALHAAK.


Een baalhaak dient voor het verwerken van balen manufacturen, zakkengoed e.d. Het is een dubbel haakje met kleine puntjes, (onderste op afbeelding) zodat geen schade veroorzaakt kan worden.
Voor het verwerken van zakken met suiker, fijne zaden en soortgelijke goederen gebruikt men de lepelhaak, (links op de afbeelding) een handvat met platijzer waarop een aantal fijne puntjes zijn aangebracht.

BAALTANG, KISTTANG, RAILTANG, BALKTANG, E.D.

Dit zijn gesmede tangvormige gereedschappen, bestaande uit twee scharnierende delen, verbonden aan een ketting.

(railtang.)

Aan één eind van de tangdelen is een oog gesmeed. Deze ogen zijn of bevestigd aan een kettingspruit, of men heeft er een ketting doorgeschoren waarvan de uiteinden samenkomen aan een ring. De vorm van de tang hangt af van de soort colli welke ermee verwerkt moet worden. het aangrijpen of inklemmen of vasthaken geschiedt als de laadreep doorgezset wordt.

BOOTWERKERSHAAK.

De bootwerkershaak, ook krulhaak of sjouwershaak, is een kromme haak met een scherpe punt en een handvat.
Er zijn grote en kleine haken die alleen gebruikt mogen worden bij het verwerken van kisten en kratten.


BROEKSTROP.


De broekstrop, ook broekingstrop, is een manillastrop waarvan de parten over een gedeelte verbonden zijn door een reep zeildoek. 
Hierdoor wordt de druk van de strop over een groter oppervlak verdeeld en voorkomt men insnijden van de colli.
Ze komen in verschillende vormen voor, bijvoorbeeld: tabakstroppen, koffiestroppen, salpeterstroppen, cementstroppen e,d. en zijn speciaal gemaakt voor één soort lading.
De doorsteekplaats en de plaats van inhoeken van de laadhaak is steeds hetzelfde; daarom worden deze plaatsen vaak bekleed met smeerleer.


ERTSBAK.


Een ertsbak wordt gebruikt voor lossen en laden van ertsen, kolen e.d. in havens waar geen moderne losmiddelen beschikbaar zijn. Het zijn ijzeren bakken met drie ophangpunten, welke aan één zijde open zijn.
Ze worden aan een kettingdriespruit opgehesen. De ketting aan het gesloten einde  is langer dan de beide andere.
Op de stortplaats viert men de bak neer, haakt de kettingen aan de zijwanden los. Vervolgens hieuwt men de bak op aan de ketting op het gesloten einde en stort deze leeg.




KOEBROEK.


De koebroek, welke ook voor paarden gebruikt kan worden, bestaat uit twee spiertjes, waartussen een brede lap zwaar zeildoek.
Dient voor het overnemen van grotere dieren als paarden, runderen en andere grote viervoeters, als er geen betere middelen ter beschikking zijn. De strook zeildoek komt onder de buik van het dier. Aan de open einden is lijktouw genaaid, waarvan de borsthoogte en onder de staart een kop- en staarttouw is vast gemaakt.
Op de uiteinden van de spiertjes maakt men de tampen van een vierspruit vast. (Moderne koebroek op afbeelding.)


LADINGNET.

Het ladingnet was eertijds bekend onder de naam boternet, en is een net van touw of van staaldraad. De naam boternet is uit de tijd dat de boter in kleine ronde houten vaatjes werd verpakt voor verzending.
Ladingnetten komen in vele afmetingen en modellen voor, zijn vierkant, zeshoekig of achthoekig van vorm.
Ze worden gebruikt voor colli die lastig met een strop aangeslagen kunnen worden.
Ter voorkoming van schade aan zwakke colli legt men er wel een schaalbord in.

      
(Links een netboord en rechts een schaalbord.)

PAKSTROP.


Eem pakstrop, ook laadstrop[ of leng gemaakt van drie en een half tot vier duims manilla touwwerk.
De uiteinden worden met een korte splits of met twee oogsplitsen aan elkaar verbonden. Men gebrukt ze voor het aanslaan van kisten , balen, zakgoed e.d, terwijl voor zwaardere kisten ook wel staaldraad lengen worden gebruikt. 
Tegen het inknijpen brengt men planken aan tussen de strop en de colli.

SUIKERHAAK.

Een suikerhaak is een dunne ijzeren staaf met handvat en grote scherpe haak, welke men gebruikte bij stuwen van krandjangs (gevlochten manden) suiker.

WOLHAAK.

Een wolhaak is een haak met een lange punt. De haken zijn bevestigd aan een ketting en worden gebruikt bij het verwerken en uit de laag halen van balen wol, katoen e.d. De punten worden onder het bandijzer gestoken dat om de colli zit.

MECHANISCHE KRACHT.

Onder de mechanische kracht valt de vorkheftruck, een mechanisch bewogen wagen, voorzien van een horizontale vork en hefinrichting.
Verder kennen we de dommekracht een soort krik om zware lasten op te tillen of te ondersteunen, en de plaatklem om staalplaten op te hijsen. Deze behoren tot de modernere gereedschappen.



                                                                                                                                                                                      
                                                 






zaterdag 26 september 2020

STAKELLICHT EN -POT.

 

                       EEN LICHT UIT DE TIJD 

                                    VAN 'TOEN',

                     HEDEN PYROTECHNISCH



STAKELLICHT.

Een stakellicht, een fakkel of toorts is een licht waarmee signalen kunnen worden gegeven.
In het toenmalige nieuwe Zeeaanvaringsregelement wordt voor loodsvaartuigen, die loodsdienst kunnen verrichten, voorgeschreven dat ze met tussenpozen van ten hoogste tien minuten een stakellicht moeten tonen.
Een schip dat een loods verlangt kan eveneens een stakellicht ontsteken.
Hiervoor wordt veelal een blauwlicht gebruikt, een blauw stakellicht.
Vissersvaartuigen maakten gebruik van stakelichten om de aandacht te trekken van naderende schepen als er gevaar dreigde voor hun vistuig of voor een aanvaring.

HANDSTAKELLICHT.

Handstakellicht is een in de hand houden toorts, tegenwoordig van pyrotechnische aard, welke een helder licht geeft en dient om de aandacht trekken.
bestaat uit een kartonnen kokertje, gevuld met sas; is aan één kant afgesloten door een houten handvat en wordt aan de andere kant van de sas afgedekt door een dop, waarover een capsule is aangebracht.
De bovenkant van de sas is voorzien van een strijkvlak.
Na verwijdering van de capsule wordt de dop afgenomen. Om de sas te ontsteken moet de dop over het strijkvlak worden gestreken.
Door toevoeging van een chemisch preparaat kunnen aan de brandende sas bepaalde kleuren worden gegeven. 
Schepen besluit en rondschrijven van de Scheepvaartinspectie geven diverse voorschriften en aanwijzingen. Tot de inventaris van de reddingsboten en vlotten behoren handstakellichten welke een helder rood licht geven.
Tot de pyrotechnische handstakellichten behoren, behalve de roodlichten. ook de zg. blauwlichten.

STAKELPOT.

De stakelpot ook wel fakkelbus is een blikken of koperen bus met een deksel.
Aan de bus, die gedeeltelijk is gevuld met terpentijn, is een hol cilindervormig handvat bevestigd, waarin zwavelstokken zijn gestoken.
Op het deksel is een staande handgreep; aan de binnenkant van het deksel is een kwast van lampekatoen aangebracht, die in gesloten toestand in de terpentijn ie gedompeld.
Om te stakelen wordt het deksel afgenomen, omgekeerd in de hand gehouden en de lampekatoen aangestoken. 
Dit geeft een schitterend wit licht, dat vroeger als handstakellicht werd gebruikt om noodseinen te geven of om een loods te vragen.







donderdag 24 september 2020

SCHIEMANSWERK EN - MANNEN.

 


                      HET KNOPEN  

        VAN TOUW EN STAALDRAAD.




SCHIEMANSWERK.


Onder schiemanswerk verstaat men alle bewerkingen en verbindingen die men met touwwerk en staaldraad voor scheepsgebruik kan toepassen, zoals het leggen van steken en knopen, bindsels en naaiingen, het splitsen, trenzen en smarten, het kleden, het slaan van platting, het zeilnaaien en het maken van verfraaiingen.
Er bestaat een verschil tussen een knoop en een steek, al worden deze termen vaak door elkaar gebruikt. In de engste zin is een knoop een stopper op het eind van een touw. men legt ook een knoop als twee touwen op zo'n manier in elkaar worden verstrengeld dat ze elkaar beknijpen en niet vanzelf losgaan. Een steek wordt gelegd om een touw rond een voorwerp (rondhout) te bevestigen, of in het algemeen door een lus te leggen die niet tot een knoop in elkaar kan worden getrokken.

KNOPEN EN STEKEN.

Sommige knopen worden genoemd naar het doel waarvoor ze bestemd zijn, andere naar hun aanzicht of herkomst. Zij bestaan in vele honderden varianten.


De meest bekende is de halve steek (A), ook wel de 'oude wijven' of 'boeren knoop genoemd, een slecht gemaakte platte knoop waarvan de parten op verkeerde wijze dooreen zijn gestrengeld, zodat de knoop slipt en bij dun touw niet zonder moeite kan worden losgemaakt.
De voornaamste zijn: de achtknoop of Vlaamse steek (B). Zij verhindert het uit een blok of leioog slippen van een eind. Wordt gelegd op de tamp van een schoot. Een tamp is het uiteinde van een touw.
Een andere bekende knoop is de platte knoop (C), een eenvoudige knoop voor het aan elkaar zetten van twee even dikke touwen. Verkeerd gelegd wordt het een oud wijf.
De schootsteek (D) gebruikt men voor het aan elkaar bevestigen van twee niet even dikke touwen, zoals de schoot en de schoothoorn van een zeil. Deze kan ook dubbel uitgevoerd zijn (E).
De paalsteek (enkele F en dubbele G)  is een steek voor het leggen van een niet dichtschuivend oog in een tamp.


De schildknoop wordt gebruikt als verdikking in een lijn, kan ook dienen als stopper.
Het is ook het begin van vele sierknopen.





De mastworp (H) is een steek om een lijn of tros aan een rondhout te bevestigen. Bestaat uit twee halve steken, tegen elkaar gelegd. Er kan kracht op worden uitgeoefend, loodrecht op het rondhout of tros. 
Moet die kracht worden uitgeoefend min of meer in de lengterichting, dan gebruikt men bij voorkeur de mastworp met voorslag; door een extra rondtorn schuift die minder gemakkelijk zijdelings weg.
Twee halve steken (I); de halve steek is een zeer eenvoudige knoop die zeer veel toegepast als onderdeel van andere knopen. Zo bestaat de platte knoop uit twee halve steken. Een halve steek op zich dient weinig nut. Hij wordt weleens gebruikt als stoppersknoop. 
De vissersteek (J) of vissersknoop is een knoop die bedoeld is om natte en gladde touwen aan elkaar te verbinden.
De mastworp (K) dient om een touw rond een bolder, paal of rondhout of een ander touw te bevestigen.
De timmersteek (L)  of muilslag is een halve steek om een rondhout of plank gelegd, met het halende part een flink eind boven boven de timmersteek., om zodoende het stuk hout rechtstandig op te kunnen halen.
De splitsteek (M) wordt gelegd als een touw gemakkelijk moet kunnen worden losgetrokken van onder een andere steek. 
De bochtsteek of nekslag (N) legt men in een eind waarop men de haak van een takel wenst te haken.
De trompetsteek (O) wordt gelegd voor het inkorten van een touw waar kracht op staat. Valt de kracht weg dan valt ook de steek uit elkaar.


De ankersteek of werpankersteek is een knoop waarmee een lijn aan een oog bevestigd kan woerden. De ankersteek is een steek die niet eenvoudig is los te maken, en wordt met name gebruikt voor verbindingen die definitief zijn.


De hieling- ketting- of karaakstaak (boven) is een sterke knoop die ook gemakkelijk weer is los te halen, wat de knoop geschikt maakt voor het verbinden van twee einden waarop veel kracht wordt uitgeoefend, bijvoorbeeld een sleeptros.
De knoop lijkt veel op de platte knoop en wordt daarom vaak verkeerd voorgedaan. De uiteinden horen schuin tegenover elkaar te eindigen. Met de beide uiteinden aan dezelfde kant wordt het een wakeknoop, een heraldische knoop genoemd naar Hereward de Wake.



De marlsteek is een type knoop die gebruikt wordt bij het zeilen, om het zeil aan de giek en de gaffel te bevestigen.
Marlen is het met een marllijn bevestigen van het grootzeil aan het rondhout (giek en gaffel).
de marlsteek wordt ook gebruikt om een bos touw op te binden of een rol bij elkaar te houden.


SCHIEMAN.

Een schieman had in de zeiltijd een onderofficiers-rang die volgde op de bootsman. De schieman was belast met het tuig van de fokkemast, de bootsman met dat van de grote mast, de bootsmansmaat met dat van de bezaansmast.
Ondergeschikten van de schieman waren de schiemansmaten, die het toezicht op de boegspriet hadden. 
De matrozen die ondergeschikt waren aan de schieman, werden de schiemansgasten genoemd. Het woord schieman in de betekenis van een rang wordt niet meer gebruikt, maar is wel blijven voortbestaan in het werkwoord schiemannen.

SCHIEMANNEN.

Schiemannen zijn zij die het schiemanswerk verrichten. Tot de gereedschappen, benodigd voor het schiemanswerk behoren onder andere de marlspijker, de wantschroef, de kleedkuil en gereedschappen en hulpmiddelen van de zeilmakersuitrusting.
Met verdwijnen van de zeilvaart zijn verschillende bewerkingen in ongebruik geraakt. Op de werktuigelijk voortbewogen vaartuigen komt veel van de tuigage, die voornamelijk gebruikt wordt voor het meren en het laad- en losgerei. klaar voor gebruik aan boord.

TAKELING.


(Het aanleggen van een eindtakeling. De uiteinden van de takeling worden afgeknipt.)

Takeling is omwoeling van het eind van een touw, staaldraad of tros om losspringen of uit elkaar rafelen van de strengen te voorkomen.

Gewone of eindtakeling: wordt om het einde van een tros gelegd.

Middentakeling: wordt midden in een tros gelegd, bijvoorbeeld wanneer een tros of staaldraad ter plaatse moet worden afgekapt.


Genaaide en kruistakeling  (rechts) is een verfijning van de eindtakeling, waarbij de mogelijkheid van afschuiven van de takeling wordt voorkomen.


Tegenwoordig gebruikt men om het uitrafelen van strengen te voorkomen ook wel een krimpkous, dit is een plastic omhulsel dat bijverwarming krimpt en zich strak rond de tamp samentrekt.








vrijdag 18 september 2020

NORTH FERRIBY BOOT.

 

           EEN VAARTUIG VAN VER 

                 VOOR CHRISTUS.


NORTH FERRIBY BOOT.


Ferriby is een plaats gelegen aan de monding van de rivier de Humber. in Engeland, uitlopend in de Noordzee. 
In de periode tussen 1937 en 1947 werden in de grond de resten gevonden van twee eikenhouten boten, daterend uit de periode van 300 voor Christus tot 50 na Christus.
De vindplaats moet in de buurt van een toenmalig veer hebben gelegen.
Een groot deel van de vondst werd door bombardementen gedurende de Tweede Wereldoorlog vernield te Hull, waar deze lagen opgeslagen. Toch was er nog voldoende aanwezig om een reconstructie van dit bijzondere vaartuig te maken.


(Een reconstructie van de North Ferriby boot.)

De eerste Ferriby boot  werd in 1937 ontdekt aan de oever van de Humber.
De tweede Ferriby boot werd 60 meter stroomopwaarts gevonden in 1940.
De derde Ferriby boot werd in 1963 gevonden naast de overblijfselen van de eerste.

Het was een platboomde boot met een vlak dat uit drie planken bestond, waarvan de middelste of de kielplank de dikste was.
De randen van de planken waren, evenals de boorden, voorzien van een driehoekige tand en groef die zodanig in elkaar pasten dat de planken in zekere zin overnaads lagen, maar toch een gladboordige buitenkant vertoonden.
Alle planken waren tegen elkaar verbonden door naaiingen van taxistwijgen; deze gingen door gaten in de randen van de planken, die daarna gekalfaat waren.
Het breeuwen was uitgevoerd met mos.


Over de naad was aan de binnenkant en onder de naaiing een naadlat geplaatst.
Op de bodemplanken waren langsscheepse klampen uitgespaard, voorzien van twee dwarse gaten.
Door de gaten staken stokken die over het hele vlak reikten en een dwarsverband vormden.
De boorden waren tegen het vlak genaaid en eveneens met naadlatten en mos gedicht.
In het voor- en achterschip liep het vlak opwaarts in een heve en verenigde zich met de boorden zoals bij een aak of een schouw.

Men neemt aan dat de romp nog was versterkt door enkele spanten en dwarsscheeps over het boord gelegde doften. Het vaartuig werd voortbewogen door peddels, maar er zijn ook aanwijzingen dat er een mast moet zijn geweest, zodat er ook mee gezeild kon worden.

Afmetingen van de wrakstukken: lengte 15,35 meter; breedte 2,6 meter.

Tegenwoordig worden met nauwkeurig nagebouwde replica's van dit vaartuig, onderlinge wedstrijden gehouden door de huidige bewoners aan de monding van de Humber.







donderdag 17 september 2020

NORDFJORD- LAND SCHEPEN VAN NOORWEGEN.

 

         SCHEPEN VAN DE NOORSE 

                  FJORDENKUST.




NORDFJORDBOOT.


De Nordfjordboot, in het Noors Nordfjordbat, is een Noorse vissersboot van de Nordfjord, niet te verwarren met de Nordlandboot, al behoren zij tot dezelfde familie.
De Nordfjordboot was een overnaads gebouwde scherpe zeil- en roeiboot met een gebogen voor- en achtersteven en matige zeeg. 
Het roer was gebogen in de vorm van de achtersteven. Werd bediend door een dwarsscheeps bevestigd juk waaraan de helmstok vast zat.
Om het roer te bedienen werd deze naar voren of naar achteren gedrukt, niet zijwaarts.
De praktische midscheeps staande mast voerde een korte ra  met een emmerzeil met brede voet, waarvan de hals in het voorschip was bevestigd.
Deze boten hadden verschillende afmetingen.
De grootste was de seksjeiping, gevolgd door de femkjeiping, de firroing, de seksaering en de faering.
Afmetingen: lengte 9,14 tot 5,24 meter; breedte 2,2 tot 1,4 meter en holte 0,76 tot 0,56 meter.

NORDLANDBOOT.


De Nordlandboot, in het Noors Nordlandsbat, is een vissersboot van de Noorse noordwestkust, in het bijzonder nabij de Lofoten. 
Het was een overnaads gebouwde open roei- en zeilboot met gebogen hoog oplopende voor-en achtersteven, een scherp gebouwde romp en laag vrijboord, door een zetboord verhoogd.
Het type werd als rechtstreekse afstammeling van de Vikingschepen beschouwd en had er ook alle kenmerken van het Gokstadschip en het Ossebergschip.
het aantal doften was afhankelijk van de afmetingen. De grootste boot was de femboring, ook seksroring of storbat genoemd.
Deze had ten minste 5 tot 8 riemen. Kleinere typen waren de attring, de seksring en de fearring.
Sommige boten hadden in het achterschip een roef. De roerconstructie was zoals bij de Nordfjordboot.
Een gestaagde paalmast stond iets voor het midscheeps en droeg een razeil.
Er bestaan nog slechts enkele exemplaren van dit boottype.
Afmetingen: lengte tot 11,6 meter; breedte tot 2,86 meter; holte tot 1 meter.

NORDLANDSJEKT.


De Nordlandsjekt, ook jaegt genoemd, was een Noorse vrachtkustvaarder van de kust tussen Bergen en Tromsö.
De oudste berichten over deze schepen stammen uit 1563.
Dit type vaartuig bleef in de vaart tot ongeveer 1915 en vervoerde vooral visproducten, levertraan en hout.
Het schip had een gebogen, hoog boven het voorschip uitstekende voorsteven, een brede, overnaads gebouwde romp die werd afgesloten door een vlak hek.
Op het achterschip was een paviljoen opgericht.
het boord van het schip werd soms verhoogd door een zetboord dat van het dak van het paviljoen naar de voorsteven liep.
Midscheeps stond een hoge gestaagde paalmast met een razeil, soms aangevuld met een topzeil.
Aan het stag werd een stagfok gevoerd.
Afmetingen: lengte 18 meter; breedte 4,4 meter en een holte van 3,6 meter.