vrijdag 13 januari 2023

MUSKAATBOOM EN PRODUCTEN.

 

 TWEE SPECERIJEN EN EEN JAM 

    VAN  ÉÉN ZELFDE BOOM, 

EN EEN BLOEDIGE GESCHIEDENIS.



MUSKAATBOOM.

De muskaatboom kan 5 tot 18 meter hoog worden en heeft de wetenschappelijke Latijnse naam: Myristica fragrans.
het is een bedektzadige, groenblijvende plantensoort uit de muskaatfamilie.
De muskaatboom is een tropische plant die het best in een nat, warm klimaat gedijd. De plant groeit het liefst op een natte bodem.
Het schors is glad, bij jonge twijgen olijfgroen van kleur.
De loofbladere staan alleen en zijn met een 6 tot 12 millimeter lange steel aan de takken bevestigd.
De bladeren zelf zijn stevig en bijna leerachtig, met een donkergroene bovenkant en een lichtere onderkant. 
De bladeren worden 4 tot 8 centimeter groot.

De muskaatboom is een tweehuizige plant: er zijn zowel mannelijke als vrouwelijke planten die beide eenslachtig zijn.
De planten worden vermeerderd uit stekken of enten.
De eerste oogst van de nootmuskaatbomen vindt zeven tot negen jaar na aanplant plaats en na twintig jaar bereiken de bomen hun volledige productie.


De mannelijke bloemen bestaan uit drie of vier  5 tot 7 millimeter langen bleekgele kroonbladeren met daarin 9 tot 12 meeldraden.
Ze groeien in groepen van minstens vier tot meer dan acht bloemen op een korte 2 tot 5 centimeter grote steel.
De vrouwelijke bloemen groeien op een steel van 8 tot 12 millimeter en staan alleen of met enkele bloemen samen.
Ze hebben de zelfde kleur als de mannelijke bloemen maar zijn iets kleiner. De stamper bestaat uit een extreem korte stijl met twee minuscule stempels.
De bloeitijd is van maart tot juli.



Uit het vruchtbeginsel groeit bij de vrouwelijke planten peer- tot kogelvormige doosvruchten, die wanneer ze rijp zijn een okergele tot oranje kleur hebben. De vruchten zijn 8 tot 10 centimeter lang en 3,5 tot 5 centimeter in doorsnee. Ze bestaan uit een groot, kogelrond zaadje met een doorsnede van 2 tot 3 centimeter, omringt door een dikke, olieachtige zaadmantel. Het zaadje wordt de muskaatnoot genoemd en de zaadmantel foeli. 
De zaadlobben zijn aan de basis vergroeid.
Zowel de zaden als de zaadmantels worden gebruikt als specerij: de zaden leveren de nootmuskaat die in de mantel zit, de gedroogde zaadmantel is de specerij foeli.
Het fruitomhulsel wordt gebruikt om jam van te maken of wordt fijn gesneden, gekookt met suiker en gekristalliseerd om een geurig snoepje te maken.
In Indonesië wordt het gedroogd en bedekt met suiker om een dessert van te maken, genaamd manisan pala.


NOOTMUSKAAT.

Nootmuskaat wordt in de handel gebracht als hele noten of gemalen.
Het wordt als specerij gebruikt in aardappel- en koolgerechten, soepen en vleesproducten. Ook als smaaktoevoeging bij het koken van spercieboontjes.


FOELIE.

Foelie is het uitgedroogde geeloranje  zaadmantel van de muskaatnoot.
De naam  is afkomstig van het Latijnse woord folium, voor "blad" of "vlies".
De zaadmantel van de muskaatnoot is niet volledig gesloten maar bestaat uit onregelmatig gevormde sliertjes, rondom het zaad..
Bij de oogst is de foelie karmozijnrood, maar na het drogen is de kleur oranje achtig. Tijdens het drogen wordt het met zout water besproeid. 
Een volledig stuk foelie in ongeveer drie centimeter lang en een millimeter dik. Het is een specerij gebruikt in de keuken bij bijvoorbeeld het trekken van kippensoep en stoven van vlees.
Foelie is ook een onderdeel van de speculaaskruiden.
Foelie wordt verder toegepast in parfum en likeur.

GEBRUIK.

Het vroegste gebruik van nootmuskaat komt in de vorm van 3500 jaar oude potscherfresten van het eiland Pulai Ai, een van de Banda-eilanden in het oosten van Indonesië. De Banda-eilanden bestaan uit elf kleine vulkanische eilanden en maken deel uit van de grotere Maluku-eilandengroep.

In de 6e eeuw na Christus verspreidde nootmuskaat zich naar India en vervolgens naar het westen naar Constantinopel. Tegen de 13e eeuw hadden Arabische handelaren de oorsprong van de nootmuskaat op de Indonesische eilanden gelokaliseerd, maar hielden deze locatie geheim voor de Europese handelaren.

SPECERIJ MET EEN BLOEDIGE GESCHIEDENIS.

De Bande eilanden werden het toneel van de vroegste Europese ondernemingen in Azië. 
Om grip op de specerijen handel te krijgen veroverde in 1511 Afonso de Albuquerque in naam van de koning van Portugal Malakka, destijds het centrum van de Aziatische handel.
In dat zelfde jaar, na over de Banda-eilanden vernomen te hebben, stuurde Albuquerque een expeditie van drie schepen onder leiding van António de Abreu om deze eilanden te vinden.
In 1512 bereikten ze deze eilandengroep als de eerste Europeanen en laden ze hun schepen vol met deze specerijen en hadden het monopolie op de handel.
In de 16e eeuw was de vraag naar nootmuskaat in Europa zo groot, dat de specerij kostbaarder dan goud werd gevonden. Nadat de scheepvaartroute om Kaap de Goede Hoop naar Indië ontdekt was, betwistten Portugezen, Britten, Spanjaarden en de Nederlanders (VOC) elkaar in de specerijenhandel.

Op 18 april 1667 ruilden de Nederlanders Manhattan, deel van het huidige New York, in Noord-Amerika met de Engelsen tegen het onbeduidend eilandje Run in de Molukken en Suriname.
De afstand tussen Run en Manhattan was 15.344 kilometer, Run met een oppervlakte van 13,16 km² en Manhattan met een oppervlakte van 58,68 km², Run had toen 1328 inwoners en Manhattan 1.629.507 inwoners. Een politieke ruil met veel gevolgen. Op Run groeide namelijk de zo gewilde nootmuskaatbomen.

De VOC liet op al de omliggende Banda-eilanden deze bomen kappen, om op deze manier een monopolie over de handel in nootmuskaat te verkrijgen. Eigen handel werd met de dood bestraft.
Daar deze eigen handel toch plaats vond voerde de Verenigde Oost-Indische Compagnie in 1621 en bloedige strijd met de Bandanezen. Van de 15.000 mensen die op de eilanden leefden overleefden slecht 1000 mensen, ze werden gedood, uitgehongerd terwijl ze vluchten, verbannen of als slaven verkocht.
De VOC bouwde in de 17e eeuw een uitgebreid nootmuskaatplantage systeem op de eilanden.
Nadat in Engeland het gerucht was verspreid dat nootmuskaat het enige werkende medicijn tegen pest was, volgde een explosieve prijsstijging.
Als gevolg van de Napoleontische oorlogen bleek het voor de VOC onmogelijk genoeg oorlogsschepen in het Verre Oosten te handhaven. De Britten maakten hier gebruik van  en namen de controle over over Ceylon en de Banda-eilanden. Zij plantten nootmuskaatbomen compleet met aarde, naar Ceylon, Penang, Bencoolen en Singapore en via deze locaties verder getransporteerd naar overige Britse gebieden.
Het lucratieve Nederlandse monopolie op nootmuskaat werd in 1770 gebroken, toen de Franse stadhouder van Mauritius in het geheim enkele noten uit Nederlands-Indië naar Mauritius liet smokkelen om aldaar plantages te beginnen.


De Nederlanders behielden de controle over de specerijen-eilanden tot aan de Tweede Wereldoorlog. 



Geen opmerkingen:

Een reactie posten