VAN SCHORS
TOT SMAAKMAKER.
KANEEL.
Kaneel is een specerij bestaande uit de binnenbast van de kaneelboom. De naam kaneel is afkomstig uit het Latijn, "canella", "stokje".
Er zijn verschillende soorten kaneel, maar alle worden gecultiveerd in tropische landen zoals het zuiden van India, Sri Lanka het vroegere Ceylon, Indonesië, Vietnam en China.
In Myanmar en het zuidwesten van India komt de boom nog in het wild voor.
De Cinnamomum verum boom kan een hoogt bereiken van 10 tot 15 meter.
De bladeren zijn ovaal-langwerpig van vorm en 7 tot 18 centimeter lang.
De cassia is wat brandiger en zoeter dan ceylonkaneel.
De bloemen, die in pluimen staan, hebben in knop een groenachtige kleur, en als de bloeien vanuit het hart fijne meeldraden, omringt door vijf schutbladen.
De vrucht is een paarse steenvrucht van een centimeter met een enkel zaadje.
Voor de huidige teelt van kaneel worden tegenwoordig jonge aanplant gebruikt.
De boom groeit het liefst aan het vochtige kustgebied, en wordt twee tot drie maal per jaar gesnoeid, en daarbij laag gehouden tot een hoogte van drie meter.
Ze worden voor het eerst geoogst, dat wil zeggen dat hun schors wordt afgesneden, als ze drie jaar oud zijn en blijven 40 tot 50 jaar goed produceren.
Kleine zijtakken met een diameter van 1,5 tot 5 centimeter worden van de bomen verwijderd.
Van scheuten van twee meter lang en ongeveer anderhalf jaar oud wordt de bast geoogst.
De binnenbast van de takken wordt losgemaakt door er met een koperen staaf over te wrijven. vervolgens wordt de schors met een mes van messing of roestvrij staal gesleten en zo intact mogelijk afgepeld. Lange, volle 'pennen' kaneel zijn waardevoller dan gebroken stukken.
De binnenbast blijft over, die zich vanzelf oprolt. Deze stengels worden vervolgens meerdere dagen in de schaduw en vervolgens in het donker gedroogd. Bij het drogen verkleuren de stengels naar de typische geel-bruine kleur.
Al dit werk wordt met de hand gedaan door ervaren arbeiders; dit is het duurste onderdeel van het produceren van kaneelkruiden.
Ten slotte wordt de gedroogde schors in bundels samengebonden voor vervoer naar de fabrikant, waar deze weer in staafjes worden gesneden of vermalen tot poeder voor de verkoop aan consumenten.
Van het buitenschors wordt hakselhout gemaakt voor bemesting.
Takjes, bladeren en de zaden worden geplet voor het maken van kaneelolie, een minder waardevol bijproduct.
EEN SPECERIJ MET LANGE GESCHIEDENIS.
Reeds 2800 jaar voor Christus wordt kaneel al genoemd in het kruidboek van de Chinese Keizer Shennung.
Ook in het oude Egypte was kaneel bekend en werd het gebruikt in parfum.
In de Oude Testament, in het boek Exodus 30:23-25 wordt vermeld, dat Mozes de specerij moest gebruiken voor het maken van een zalfolie voor de ark en de kandelaar met alle bijbehorende voorwerpen.
Vanaf 1580 hadden de Portugezen de heerschappij over Ceylon en daarmee het monopolie op kaneel. Ze legden de bewoners een schatting op van 125 ton kaneel per jaar. De koning van Kandy riep de hulp in van de Hollanders, die de Portugezen verdreven en zo kwam het monopolie in Hollandse handen. In 1765 begon men op Ceylon voor het eerst kaneel in groot te verbouwen op plantages. In 1796 veroverden de Engelsen het eiland en kwam het kaneel monopolie in Engelse handen, totdat de Nederlanders er in het voormalige Nederlands Indië in slaagden om ook daar kaneelplantages aan te leggen. Indonesië produceert tegenwoordig 8000 ton cassiakaneel per jaar.
Reeds lang voordat de Europeanen zelf kaneel importeerden uit het Verre Oosten waren zij bekend met deze specerij en ook kruidnagelen en nootmuskaat. Kaneel werd via het Midden-Oosten en via Hanzekooplieden aangevoerd.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten