VAN DE VRUCHTPIT
WORDT EMPING GEMAAKT.
MELINDJOE.
De melindjoe, in het Latijn Gnetum gnemon, in het Indonesisch melinjau of belinjau en in het Balinees melinjo of meninjo, is een groenblijvende , tot 10 meter hoge boom met een slanke vorm.
De boom is dicht vertakt. De stam heeft halvemaanvormige bladknopen, die als ribbels uitsteken.
De Melindjoe komt van nature voor in Oost- en Zuidoost-Azië en groeit op Bali in het wild in de bosgebieden.
De tegenover elkaar staande bladeren zijn dun, leerachtig, glanzend, donkergroen aan beide zijden en gaafranding. Een bladsteel telt twaalf bladeren. Ze zijn lancetvormig, toegespitst en tot 30 centimeter lang en 8 centimeter breed.
De harde, leerachtige schil is zo'n een millimeter dik, en rijpt van groen via geel naar donkerrood.
De kern van het zaad is wit, nootachtig van consistentie en smaakt bitter. Ze zijn rijk aan zetmeel, mineralen, caroteen en vitamine C.
De bladeren en de vruchten worden in Indonesië gebruikt in gerechten, zoals de sajoer lodeh. Van de zaden wordt emping gemaakt.
De gespleten noot heeft veel weg van een pindanootje. Van wat nu over is van de het zaad, wordt gepoft, geplet en gedroogd.
Het gedroogde deel wordt tenslotte heel even in olie gebakken, en men heeft emping. Emping bestaat vooral uit zetmeel, vetten en eiwitten. het product heeft een licht bittere smaak, waarop men wat zout kan strooien. Er bestaat ook een zoete, hete variant die emping balado wordt genoemd.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten