VAN KABELJAUWVISSERS-
EN VRACHTSCHIP
TOT CRUISE JACHT.
CAP PILAR.
De houten barkentijn Cap Pilar werd in 1911 door G. Gautier gebouwd in Saint Malo in Noordwest-Frankrijk en was ontworpen als een vissersvaartuig dat bestemd was om deel uit te maken van de Franse kabeljauwvissersvloot op de Grand Banks bij Newfoundland.
Het schip was een driemastbarkentijn met een tonnage van 295 registerton, lengte 35,9 meter, breedte 8,4 meter en een diepgang van 3,9 meter.
Het schip had een bemanning van 20 koppen.
Het vaartuig was vernoemd naar een bijzonder ongastvrije landtong die in het westelijke gedeelte van Straat Magalhães, nier ver van Kaap Hoorn aan het zuidelijke einde van de lange Chileense kust, de Stille Oceaan in stak.
(De Cap Pilar was een barkentijn, met een ongebruikelijk trekje in het zeilplan: de driekante klapmuts die kon worden gehesen aan de steng van de grote mast waarvan de top ruim 31 meter boven het dek uitstak.)
OLIVEBANK.
(De viermastbark Olivebank.)
De Cap Pilar werd in 1936 van Louis Laisney gekocht door Adrian Seligman, een zeer ervaren Britse zeiler die drie jaar in de Gustav Eriksons vloot van de onder Finse vlag varende zeilschepen had gevaren, onder andere op de Olivebank, een stalen viermastbark van 2824 bruto registerton die in 1892 gebouwd was door Mackie and Thompson in Glasgow en die het zusterschip was van de Cedarbank, gebouwd voor Andrew Weir and Comp. later de Bank Line.
De Olivebank deed 21 jaar dienst als algemeen vrachtschip met ladingen zoals steenkool, nitraat en tarwe, tussen Europa en de Zuid-Amerikaanse havens aan de Stille Oceaan.
In 1913 werd het schip overgenomen door de Noorse Akties Olivebank die het nog drie jaar als vrachtschip inzette, maar tussen 1016 en 1922 werd het nog drie keer verkocht, de laatste keer aan een Noorse eigenaar die het omdoopte tot Caledonia en het in de Sandefjord, Noorwegen, oplegde.
Daar lag het schip achttien maanden voordat de nieuwe eigenaar zich aandiende, de Fin Gustav Erikson, de reder die de laatste belangrijke, dwarsgetuigde zeilvloot ter wereld in stand hield.
(De Olivebank vaart de haven van Mariehamn binnen.)
Erikson gaf het schip haar oude naam terug en zette haar in op de graanvaart op Australië.
De barkentijn was een beroerde zeiler, maar geliefd bij de bemanning en in de late jaren twintig deed het diens als opleidingsschip voor Litouwse koopvaardij-cadetten. Op de thuisreis liep de Olivebank bij Jutland op 8 september 1939, een week voor het uitbreken van de WO-II, op een mijn en zonk, veertien van haar bemanningsleden meenemend naar de diepte.
De Cap Pilar zeilde een zuidelijke koers over de Atlantische Oceaan, met tussenstations Madeira, Tenerife, Kaapverdië, Rio de Janeiro, Tritan da Cunda, Kaapstad en Simondtown, in welke aanleghavens de bemanning regelmatig werd gewisseld.
(Cape Pilar te New York.)
Na een oostelijke koers naar Sidney in Australië zeilde de Cap Pilar met korte tochten over de zuidelijke Stille Oceaan via Auckland, Nieuw- Zeeland en de Markiezeneilanden, Peru en de Galápaloseilanden alvorens het Panamakanaal door te varen en koers te zetten naar Jamaica, de Kaaimaneilanden, New York en Halifax.
De Cap Pilar was weer terug in Engeland, in
Falmouth, op 12 september 1938.
Het schip zou in 1039 verkocht worden aan het Nautisch College in Haifa, het toenmalige Palestina, maar dit plan ging niet door vanwege het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog.
De Cap Pilar werd achter gelaten in het Engelse Wivenhoe, waar het langzaam wegrotte.
In 1913 werd het schip overgenomen door de Noorse Akties Olivebank die het nog drie jaar als vrachtschip inzette, maar tussen 1016 en 1922 werd het nog drie keer verkocht, de laatste keer aan een Noorse eigenaar die het omdoopte tot Caledonia en het in de Sandefjord, Noorwegen, oplegde.
Daar lag het schip achttien maanden voordat de nieuwe eigenaar zich aandiende, de Fin Gustav Erikson, de reder die de laatste belangrijke, dwarsgetuigde zeilvloot ter wereld in stand hield.
(De Olivebank vaart de haven van Mariehamn binnen.)
Erikson gaf het schip haar oude naam terug en zette haar in op de graanvaart op Australië.
De barkentijn was een beroerde zeiler, maar geliefd bij de bemanning en in de late jaren twintig deed het diens als opleidingsschip voor Litouwse koopvaardij-cadetten. Op de thuisreis liep de Olivebank bij Jutland op 8 september 1939, een week voor het uitbreken van de WO-II, op een mijn en zonk, veertien van haar bemanningsleden meenemend naar de diepte.
CAP PILAR VERVOLG;
(De Cap Pilar in volle zee.)
Al voordat Erikson de Cap Pilar had verworven, had Seligman per advertentie zes bemanningsleden gezocht om hem en zijn verloofde te vergezellen op een reis rond de wereld.
Op 29 september 1037 verliet de Cap Pilar Londen met negentien bemanningsleden, waarvan de ervarenste Seligman zelf en een van zijn oude scheepsmakkers van de Eriksonvloot, Lars Paersch, waren.De Cap Pilar zeilde een zuidelijke koers over de Atlantische Oceaan, met tussenstations Madeira, Tenerife, Kaapverdië, Rio de Janeiro, Tritan da Cunda, Kaapstad en Simondtown, in welke aanleghavens de bemanning regelmatig werd gewisseld.
(Cape Pilar te New York.)
Na een oostelijke koers naar Sidney in Australië zeilde de Cap Pilar met korte tochten over de zuidelijke Stille Oceaan via Auckland, Nieuw- Zeeland en de Markiezeneilanden, Peru en de Galápaloseilanden alvorens het Panamakanaal door te varen en koers te zetten naar Jamaica, de Kaaimaneilanden, New York en Halifax.
De Cap Pilar was weer terug in Engeland, in
Falmouth, op 12 september 1938.
Het schip zou in 1039 verkocht worden aan het Nautisch College in Haifa, het toenmalige Palestina, maar dit plan ging niet door vanwege het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog.
De Cap Pilar werd achter gelaten in het Engelse Wivenhoe, waar het langzaam wegrotte.