NIET VOOR EEN FRISSE ADEM.
Tijdens mijn rondtoer over het eiland Samosir, gelegen in het grootste kratermeer van de wereld, het Toba meer op Noord-Sumatra, passeerde ik een markt langs de weg gelegen.
Bij een van de verkoopster, die ook gedroogde visjes verkocht, lag een grote berg donkerbruine noten die mijn aandacht trokken.
Ik was niet in gelegenheid daar te stoppen, maar kreeg dezelfde avond van iemand zo'n noot, met de mededeling niet op te eten, daar je daarna stinkt uit je mond.
De naam werd me bekend, maar ik moest en zou er meer over weten.
JENGKOL.
Jengkol, ook wel jering genoemd zijn de zaden van een bloeiende boomsoort uit de erwtenfamilie, met de Latijnse naam Archidendron pauciflorum. De boom is inheems in Zuidoost-Azië
Het is een peulvruchtenboom die een hoogte kan bereiken van 18 tot 25 meter. De boom heeft een spreidende kroon en dubbelgeveerde bladeren met een lengte van 25 centimeter, en een grijzig gladde schors.
De jonge bladeren hebben een wijnrode kleur en zijn eetbaar.
De bloeitijd van de boom is tussen september en januari.
De witte kelk komvormige bloemen zijn biseksueel en hebben verschillende geelachtige witte meeldraden.
De vrucht, een peulvrucht, van de boom is een houtachtige kaal en donkerbruin-paarse peul. Elke vrucht bevat drie tot negen ronde zaden.
De peulen worden gevormd in een brede spiraal. Het zaadvlies van een jong zaadje is geelgroen van kleur en wordt tijdens het rijpen donkerbruin. Dan laat de vrucht open langs de ventrale hechtdraad.
De boom is inheems in primaire en secondaire bossen in vochtige, bergachtige en golvende gebieden en op rivieroevers van zeeniveau tot 1600 meter hoogte in Zuidoost-Aziatische landen, zoals Bangladesh, Indonesië de eilanden Sumatra, Sulawesi en Kalimantan, Maleisië, Myanmar en Zuid-Thailand.
De bomen voldoen het beste op doorlatende zand- of lateritische bodems en hebben een hoge regenvalgarantie nodig.
De bonen van de Jengkol-boom hebben een ruw koolhydraadgehalte van ongeveer 26%, wat relatief laag is in vergelijking met andere gangbare peulvruchten, zoals de kidneyboon en erwt die allemaal ongeveer 60-70% bevatten.
Het ruw eiwitgehalte is daarentegen ongeveer 14,2%. Dit is hoger dan dat van gangbare granen, zoals tarwe 13%. De aanwezigheid van voldoende eiwitten en een laag vetgehalte kan door consumenten als wenselijk worden ervaren.
De zaden zijn als voedsel populair in Maleisië en Indonesië. De zaden hebben een sterke geur, die duidelijk is te ruiken in het zweet en de urine nadat je de jengkol hebt gegeten. De geur van zwavel komt door de amoniazuren in de jengkol. Vooral als je de jengkol rauw hebt gegeten, bijvoorbeeld in een salade. Qua geur overtreft de jengkol zelfs de petehbonen.
De bonen worden bereid door ze te braden, koken en worden ook rauw gegeten. De zaden worden voornamelijk gebruikt om smaak aan voedsel toe te voegen, hoewel de geplette zaden een milde zwavelgeur afgeven die door sommige mensen als nogal aanstootgevend wordt ervaren.
Verschillende delen van de jengkol boom worden in traditionele medicijnen gebruikt in Zuidoost-Azië. De rauwe zaden zouden reinigend werken voor het bloed en een middel zijn tegen dysenterie. Een compres van de jonge bladeren zou werken tegen huidklachten, en verbrande oude bladeren als middel tegen jeukerig gevoel. het poeder van jong verbrande bladeren worden op snij- en ander wonden gestrooid.
VERSCHILLENDE NAMEN.
Veel voorkomende Engelse namen zijn: Blackbead, Dog Fruit, Djenkol Tree, Luk Nieng Tree en Ngapi Nut. Omdat deze plant in verschillende Zuidoost-Aziatische landen groeit, heeft hij verschillende lokale namen. De gebruikelijke namen in Indonesië zijn; djenkolboom, jinkol, jarung (Sumatra) of jering (Java). In Cambodja wordt hij de Krakos genoemd, jering in Maleisië en in Thailand.
In Myanmar wordt het da-nyin-thee genoemd of da-nyin-pen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten