DE OPVOLGER VAN HET ASTROLABIUM.
De jacobstaf, ook graadstok of graadboog, is een primitief instrument dat vroeger bij de zeevaart werd gebruikt om hoeken te meten, zoals de hoogte van een hemellichaam ten behoeve van de plaatsbepaling van het schip op zee.
De jacobstaf werd voor het eerst beschreven door de mathematicus Levi Benn Gersjom (Léon de Baguels Gersonides , 1288 - 1344.)
Sedert de 15e eeuw op schepen in gebruik, maar eerst in 1537 voor nautische gebruik beschreven door Pedro Nuñez.
De jacobstaf bestaat uit een lange regel van vierkante doorsnede, voorzien van een schaalverdeling voor ieder van de drie, later vier dwarslatten van verschillende lengte, die over de regel konden worden verschoven.
In de praktijk gebruikte men slechts één dwarslat voor het uitvoeren van een hoeksmeting van respectievelijk minder dan 30° ,60° of 90°.
De waarnemer houdt de staf met het uiteinde tegen het oog en verschuift de dwarslat tot de onderkant samenvalt met de horizon, de bovenkant met het gepeilde hemellichaam.
De gemetenhoek wordt aangeduid op de schaal op het snijpunt van staf en dwarslat.
Gemma Frisius stelde in 1545 verbeteringen aan het instrument voor.
In 1659 werd de methode beschreven voor het doen van waarnemingen met de zon in de rug zoals reeds gebeurde met de Davidskwadrant, die de jacobstaf heeft verdrongen, al bleef deze in gebruik tot het begin van de 19e eeuw.
De jacobstaf werd voor het eerst beschreven door de mathematicus Levi Benn Gersjom (Léon de Baguels Gersonides , 1288 - 1344.)
Sedert de 15e eeuw op schepen in gebruik, maar eerst in 1537 voor nautische gebruik beschreven door Pedro Nuñez.
De jacobstaf bestaat uit een lange regel van vierkante doorsnede, voorzien van een schaalverdeling voor ieder van de drie, later vier dwarslatten van verschillende lengte, die over de regel konden worden verschoven.
In de praktijk gebruikte men slechts één dwarslat voor het uitvoeren van een hoeksmeting van respectievelijk minder dan 30° ,60° of 90°.
De waarnemer houdt de staf met het uiteinde tegen het oog en verschuift de dwarslat tot de onderkant samenvalt met de horizon, de bovenkant met het gepeilde hemellichaam.
De gemetenhoek wordt aangeduid op de schaal op het snijpunt van staf en dwarslat.
Gemma Frisius stelde in 1545 verbeteringen aan het instrument voor.
In 1659 werd de methode beschreven voor het doen van waarnemingen met de zon in de rug zoals reeds gebeurde met de Davidskwadrant, die de jacobstaf heeft verdrongen, al bleef deze in gebruik tot het begin van de 19e eeuw.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten