zaterdag 31 juli 2021

GLEN LINE. (ENGELAND)

 

   EEN REDERIJ MET KANTOREN

       IN SHANGHAI EN BEIJING.



GLEN LINE.



De Engelse scheepvaartmaatschappij Glen Line werd opgericht als Alan C. Gow & Company in 1869 met drie zeilschepen.
Terzelfdertijd werd een order geplaatst voor een stoomschip van 1614 brt, dat in 1870 als 'Glengyle' werd opgeleverd.
Binnen tien jaar bestelde de maatschappij elf schepen, waarvan de namen met 'Glen' begonnen.
De maatschappijnaam werd in 1880 echter gewijzigd in McGregor, Gow & Company.
De eerste schepen waren ontworpen voor theevervoer uit China, maar de opkomst van theeplantages in India en Ceylon (Sri Lanka) veroorzaakte concurrentie en sterk dalende vrachtprijzen.




Toch onderhield de rederij in 1895 nog 14-daagse afvaarten vanuit Londen naar het Verre Oosten, waarbij de overtocht naar Hong Kong in ongeveer 40 dagen werd volbracht.





In 1910 werd de Glen Line een N.V. en het jaar daarop  eigendom van Elder Demster Lines, de rederij behorend tot de Royal Mail-groep.
In dat zelfde jaar vond de samenvoeging van de Glen Line en de Shire Line plaats.


Kapitein D.J. Jenkins was de oprichter van de Shire Line en met de bouw van de bark 'Cardiganshire' in 1862 ving de lange lijst van schepen aan, die alle de namen droegen van graafschappen in Engeland.



Tijden de Eerste Wereldoorlog verloor de Glen Line zes schepen. In 1936 ging de Glen & Shire line over aan Alfred Holt & Co van de Blue Funnel Line en werd de vloot gemoderniseerd.
Acht schepen van de nieuwe 'Glenearn'-klasse van 8986 brt met een snelheid van 18 knopen (12.000 apk) werden besteld, waarbij enkele vóór het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog in de vaart kwamen.

Direct na de Duitse oorlogsverklaring nam de Britse marine er vier over in verband met hun hoge snelheid.
Zij werden eerst ingericht tot bevoorradingsschepen en later tot 'Landing Ship Infantry'. 

Gedurende de Tweede Wereldoorlog verloor de rederij vier schepen met 37.065 brt, exclusief de 'Glengarry' van 8982 brt die in april 1940 te Kopenhagen in Duitse handen viel, maar in 1945 werd teruggevonden.
Eén schip dat in aanbouw was werd gedurende de oorlog verbouwd tot hulpvliegkampschip, de HMS 'Activity', en kwam in 1947 pas in de vloot als 'Breconshire'.




In 1960 werden vier nieuwe eenheden besteld van de 'Glenlyon'-klasse van 11.918 brt.




In 1966 werd de vloot verder uitgebreid met de 'Glenalmond'-klasse van 13.575 brt.
Beide typen hebben een dienstvaart van 21 knopen en zijn uitgerust met zwaar laad- losgerei.
Alle schepen van de rederij voeren intussen voor de Blue Funnel Line en in 1978 werden alle schepen van de Glen Line verkocht.






 


vrijdag 30 juli 2021

DEUTSCHE OST-AFRIKA LINIE. (DUITSLAND)

 

  BEGONNEN MET EEN VAART OP DE

    AFRIKAANSE DUITSE KOLONIËN.



DEUTSCHE OST-AFRIKA LINIE.


De Duitse Oost-Afrika Lijn (DOAL), scheepvaartmaatschappij, werd op 19 april 1890 te Hamburg opgericht door Adolph Woermann en enkele banken, gebaseerd op een mailcontract met de Duitse regering,
In 1888 liet de toenmalige rijksregering van het Duitse keizerrijk Adolph Woermann een plan uitwerken voor de oprichting van een lijndienst naar de toenmalige Duitse kolonies in Oost-Afrika, omdat de bestaande verbindingen door de Britten werden gedomineerd.
Hierin werd vastgesteld dat jaarlijks dertien reizen moesten worden gemaakt tussen Hamburg en Dellago Baai (tegenwoordig de Maputo Baai)  in Mazambique.
In 1890 begon Woermann. rijkskanselier, zijn zoektocht naar een geschikte rederij en een ondersteuning van 900.00 rijksmark.
Daar er geen geschikte rederij werd gevonden werd een nieuwe rederij opgericht, de Woermann-Linie met twee stoomschepen, die op 23 juli 1890 begon aan haar activiteiten.


(Rijkspoststoomschip 'Admiral'.)
  
De eerste jaren waren bijzonder moeilijk door twee schipbreuken en de inname van Zanzibar door de Britten en ook de uitvoer van de jonge Duitse kolonie was nog gering.
In 1894 werd het vaarplan uitgebreid naar Durban in Zuid-Afrika, en werd er voor het eerst winst gemaakt.
In 1892 werd een dienst geopend tussen Oostafrikaanse haven en Bombay in India.
In 1900 werd het contract voor 15 jaar verlengd en kreegt de rederij een subsidie van 1,35 miljoen mark per jaar. In 1901 volgde nog een lening van 5 miljoen voor de bouw van nieuwe schepen.
Tot 1900 voeren de schepen uitgaand en thuiskomend via het Suezkanaal, maar daarna ging men rond Afrika. Reeds toen onderhield men drie lijndiensten en deze werden tot augustus 1914 gestadig uitgebreid.


                                      (Vlag van de Woermann rederij.)

Er volden wederom enkele moeilijke jaren, omdat er nieuwe concurrenten  opdoken en de Britten hun diensten versterkten. Daarop ging de Duitse Oost-Afrika lijn in op een aanbod om een samenwerkingsverband te sluiten met HAPAG. HAPAG en Woermann namen deel aan de exploitatie van de DOAL en stelden één respectievelijk twee schepen ter beschikking voor de uitbreiding van de lijn naar West-Afrika om Zuid-Afrika.


(Vlag en schoorsteen van HAPAG.)

De Woermann-Linie werd in de dienstregeling opgenomen en in 1908 trad ook de Hamburg-Bremen Afrika-Linie toe. Dit bracht een zakelijke verbetering. 
Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog telde de vloot 19 zeeschepen met 108.631 brt en enkele kustvaarders en sleepboten.
In 1915 verviel het subsidieverdrag en het werd door de oorlogsomstandigheden niet verlengt. In 1916 werden de Woermann-Linie en de DOAL samen verkocht aan een consortium van HAPAG, Norddeutsher Lloyd (NDL)  en Hugo Stinnes. Vrijwel de gehele vloot ging in de oorlog verloren, mede door het Verdrag van Versailles.

De dienst werd in 1921 hervat met vrachtschepen, maar weldra kon men enkele passagiers/vrachtschepen aan de vloot toevoegen, zoals de 'Uddukuma' en de 'Usaramo' van 7800 brt, in 1923 de 'Usambara' van 8689 brt en in 1929 de 'Ubena' en 'Watussi' van 9500 brt.
Laatste behoorde tot de Woermann Linie, waarmee men de diensten altijd in samenwerking onderhield.
Bij de reorganisatie van de Duitse scheepvaart in 1934 en door politieke machtsovername van de NSDAP werden de grote scheepsconcerns opgedeeld. NDL en HAPAG moesten hun aandelen DOAL en Woermann aan het Duitse Rijk afstaan.

In 1936 brachten de beide rederijen de passagiersschepen 'Pretoria' en 'Windhuk' elk16.662 brt in de vaart, die accommodatie hadden voor 488 passagiers in twee klassen. De diensten op Zuidwest-, West- en Oost-Afrika werden tot medio 1939 verder uitgebreid. Gedurende de Tweede Wereldoorlog ging wederom de gehele vloot verloren, 12 schepen met 75.765 brt.

In 1941 had het Duitse Rijk de vloot toegewezen aan een sigarettenfabrikant, die ze zelf weer verkocht aan reder John T. Essberger die na de Tweede Wereldoorlog in 1950 onder naam van Deutsche Afrika-Linien voortzette, maar de Woermann-linie stopzette. 
In november 1951 vertrok het eerste schip van Hamburg naar Zuid-Afrika en in mei 1953 naar Oost-Afrika.

                                       (ms.Tranvaal.)

De maatschappij bezit tegenwoordig over een grote moderne vloot van snelle vrachtschepen, waarvan enkele met passagiers accommodatie in de vaart.







donderdag 29 juli 2021

DE OOST-AZIATISCHE COMPANIE. (DENEMARKEN)

 

                  EEN DEENSE REDERIJ 

                        MET BELANGEN 

                 IN HET VERRE OOSTEN.




DET ÖSTASIATISKE KOMPAGNI.

De Oost-Aziatische Company werd in 1897 te Kopenhagen opgericht en is een van grootste en belangrijkste Deense rederijen.
Het doel van de rederij regelmatige lijndiensten te openen op Achter-Indië en het Verre Oosten.
Men begon de dienst met drie stoomschepen, de "Malaya'van 4067 brt, de 'Siam' van 3875 brt en de 'Natuma' van 4067 brt en één houten driemastschoener.

Het succes overtrof te verwachtingen en in 1899 werd de Russian East Asiatic Company opgericht. die in 1901 onder dezelfde directie kwam.
De Boxer Opstand (1900)  en de Russisch-Japanse oorlog (1904/05) zorgden ervoor dat de rederij volop vracht had te vervoeren.

In 1907 werd een dienst geopend op de toenmalige Deense eilanden in de Caribische Zee met drie passagiersschepen: 'St. Croix', 'St. Jan' en 'St. Thomas' elk van 3450 brt.
De winsten werden gebruikt voor de aankoop van bedrijven, die tevens voor vracht zorgden.



Zo werd in 1905 de Jahore rubberplantage op Malakka gekocht en twee jaar daarna werd een cementfabriek gesticht.
Speciaal in Siam, het huidige Thailand, had de rederij altijd grote belangen.
Er werd een aparte rederij opgericht voor de kustvaart, die door de East Asiatic Company werd beheerd.

(ms. 'Selandia'.)

In 1910 verwierf de rederij zich een naam door de bestelling van drie schepen, die door dieselmotoren zouden worden voortgestuwd.
Hiervan was de beroemd geworden 'Selandia'' van 4950 brt de eerste; het schip had een B&W dieselmotor van 2500 pk en aan vaarsnelheid van 11 mijl.



Het succes was zo groot, dat alle stoomschepen binnen de kortst mogelijke tijd door motorschepen werden vervangen en nog steeds bezit de maatschappij uitsluitend motorschepen.


                                                        (Maatschappij vlag.)

De jaren van de Eerste Wereldoorlog waren zeer gunstig.
De maatschappij was een sterke voorstander van de opleiding van haar officieren aan boord van zeilschepen; hiervoor werd in 1921 de 'Köbenhaven' van 3901 brt in Engeland gebouwd, een vijfmastbark met hulpmotor en accommodatie voor 60 aspirant stuurlieden.
Eind 1928 of begin 1929 verdween dit schip op de Zuid-Atlantische Oceaan, waarbij alle opvarenden omkwamen.


( ms. 'Amerika'.)

In de jaren 1930/31 werd met nieuwe motorschepen 'Amerika' van 10.218 brt en 'Europa' van 10.224 brt een dienst geopend op de westkust van de Verenigde Staten en Canada en in 1935 werd de 'Canada' van 11.108 brt hieraan toegevoegd.





In de tweede Wereldoorlog verloor de maatschappij veertien schepen met 103.672 brt.
Na de oorlog werden enkele nieuwbouwprogramma's uitgevoerd: tussen 1945 en 1948 vijf schepen van de 'M'-klasse (5800 brt), tussen 1950 en 1953 vijf schepen van de 'P'-klasse (6200 brt), tussen 1953 en 1956 acht schepen van de 'S'-klasse  (6400 brt).
Begin 1964 werd de aanvang gemaakt met circa acht schepen van de 'A'-klasse (7700 brt).

Tegenwoordig voert de rederij de directie over de Nordic Tankschips, Deze tankers zijn speciaal ingericht voor het vervoer van chemicaliën.
Nordic Tankers is intussen overgenomen door het in Singapore gevestigde Japanse MOL groep. Deze groep zet Nordic Tankers als zelfstandige entiteit voort, maar veranderd wel de naam, die  MOL.NT wordt.












woensdag 28 juli 2021

CUNARD STEAMSHIP COMPANY. (ENGELAND)

 

 

       VAN VERVOER VAN 'ROYAL MAIL' 

           TOT DUIZENDEN PASSAGIERS.




CUNARD STEAMSHIP COMPANY.


De rederij werd te Liverpool op 4 mei 1839 opgericht door Samuel Cunard,  samen met George Burns en David MacIver.
 De rederij verkreeg het contract voor het mailvervoer over de Atlantische Oceaan; 
op 4 juli vertrok de 'Britannia', een schip van 1154 brt voor de eerste reis.

De naam van de rederij was toen Britisch and North American Royal Mail Steam Packet Company.
De eerste tien jaar bezat de rederij praktisch het monopolie op de Atlantische Oceaan. In 1853 werd een dienst geopend tussen Liverpool en de Middellandse Zee, eerst in 1903 een lijn tussen de Middellandse Zeehavens Fiume en New York.


                                                      (RMS Persia)

In 1856 werd de 'Persia' van 3300 brt, de eerste ijzeren raderboot, aan de vloot toegevoegd, toen het grootste in de vaart zijnde schip.
De omvang van de schepen werd steeds groter en de rederij had zich toen al een naam verworven betreffende de veiligheid van haar schepen.



(S.S. China.)

De 'China' van 2638 brt van 1862 was het eerste schroefstoomschip en de 'Servia' van 7392 brt van 1881 het eerste stalen schip.
In 1884 verschenen de 'Umbria' en 'Etruria' beide van 7718 brt, de eerste schepen van een serie beroemde tweetallen.
In 1893 kwamen de 'Luciana' en 'Campania' van 12.950 brt in dienst.

Aan boord van het eerst genoemde schip had men in 1903 voor het eerst draadloos contact met beide zijden van de oceaan. In 1905 kwamen de 'Cermania' en de 'Caronia' beide van 19.500 brt, de eerste met stoomturbines, de andere met zuigerstoommachines, in de vaart.

                                              ( RMS Lusitania)

In die tijd begonnen onderhandelingen met de Britse regering over de bouw van twee snelle schepen, die in tijd van oorlog ter beschikking konden worden gesteld; dit werden de 'Lusitania' en 'Mauretania' van 31.800 brt, beide met stoomturbines van 68.000 pk uitgerust.
Met hun vier schoorstenen en vier schroeven slaagden zij er in de Duitse hegemonie op de Atlantische Oceaan te breken en de 'blauwe wimpel' te veroveren. De 'Lusitania' werd op 7 mei 1915 voor de zuidkust van Ierland getorpedeerd en zonk, maar de 'Mauretania' was een van de succesvolste schepen ooit gebouwd.

(Vlag Cairns Thomson Line.)

In 1911 werd Cairns Thomson Line overgenomen waarmee een directe dienst geopend werd tussen Londen en Canada.

Het jaar daarop volgde de Anchor Line.


(Vlag van de Port Line.)

Eind 1913 werden Tyser, Milburn, Star en Indra Lines samengevoegd tot de Commonwealth and Dominion Line de latere Port Line onder beheer van de Cunard Line.

In 1919 kreeg men ook een belang in de vaart op Brits-Indië.
In de eerste Wereldoorlog leed de rederij ernstige verliezen, 20 schepen met 206.154 brt gingen verloren.
Na de oorlog werd de vloot weer opgebouwd en een groot aantal passagiersschepen in de vaart gebracht.
In 1934 kwam, onder druk van de Britse regering samenwerking tot stand met de White Star Line, waarbij diens gehele vloot van negen schepen werd ingebracht.

De naam van de rederij werd Cunard White Star Line.
Alleen de nieuwe motorschepen 'Britannic' en 'Georgic' bleven tot na de Tweede Wereldoorlog in gebruik.
Deze samenvoeging maakte het mogelijk het eerste van de grote snelvarende  passagiersschepen, de latere 'Queen Mary' van 80.774 brt, af te bouwen. In met 1936 maakte dit schip haar eerste overtocht over de Atlantische Oceaan.
Dat zelfde jaar werd de kiel gelegd voor de 'Queen Elizabeth' van 83.673 brt, die in februari 1940 onverwacht, onder  de grootste geheimhouding, naar New York vertrok.



(Maatschappijvlag en schoorsteen van Cunard Line, Queen Mary I en de Queen Elizabeth I. )




Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog werd een groot aantal passagiersschepen in dienst gesteld als hulpkruiser of troepentransportschip. In totaal  vervoerden de schepen van de Cunard Line meer dan vijf miljoen personen en legden daarbij een afstand af van meer dan vijf miljoen mijl.
Na de oorlog werden de beide 'Queens' en de 'Mauretania' weer passagiersschepen en in de transatlantische dienst geplaatst; ook kwam de 'Caronia' van 34.183 brt in januari 1949 in de vaart voor de transatlantische route en toeristenreizen.


In 1947/48 werden enkele passagiers/vrachtschepen gebouwd voor de dienst tussen Liverpool en New York, de 'Media' en de 'Parthia' van 13.350 brt.

In 1950 onderging de naam van de maatschappij een verandering, nu in Cunard Steamship Company Ltd.

In 1954 tot 1957 kwamen vier nieuwe passagiersschepen van bijna 22.000 brt in dienst.
In 1962 ging de Cunard Line een fusie aan met de Atlantische belangen van de Britse luchtvaartmaatschappij BOAC (Britisch Overseas Airways Corporation).

In 1959 waren onderhandelingen begonnen met de Britse regering over een vervanger van de beide
'Queens'. De plannen voor het nieuwe schip, de later 'Queen Elizabeth II', moesten enkele malen worden gewijzigd. Pas in december 1964 werd het contract voor de bouw met de werf van John Brown getekend. De bouwkosten, geraamd op 24 miljoen Britse ponden, kwamen gedeeltelijk voor rekening van de regering. Begin 1969 zou dit schip in de vaart komen.
Intussen had de rederij de 'Queen Mary' en de 'Queen Elizabeth' verkocht; eerstgenoemde in juli 1967 en de 'Elizabeth' in april 1968. beide gingen naar de Verenigde Staten, waarbij de 'Queen Mary' tot maritiem museum zou worden ingericht en de 'Queen Elizabeth' naar Philadelphia om als hotel-restaurant te fungeren.



Deze laatste firma ging failliet en in september 1970 kocht de Chinese reder C.Y. Tung het schip voor 3,2 US-dollar en werd na een reis vol tegenslag in Hong Kong waar het schip zou worden omgebouwd tot drijvende universiteit; de Seawise University. Kort vóór de oplevering op 9 januari 1972 uitgebrand en gezonken.





De laatste jaren had de passagiersdienst steeds groter verliezen opgeleverd door de opkomst van het vliegverkeer; in 1967 werden dan ook drastische wijzigingen in de organisatie doorgevoerd en een aantal passagiersschepen werd verkocht. Drie oude 'Queens' werden vervangen voor nieuwe moderne cruiseschepen. 

(Het nieuwe loge van de Cunard Line, de 'Queen Elizabeth II (boven), de 'Queen Mary II (rechts) en de 'Queen Victoria' (onder).  






'QUEEN ELIZABETH II'.

Het schip werd besteld op 30 december 1964. het werd gebouwd op de werf van John Brown and Company te Clydebank. De kiellegging vond plaats op 5 juli 1965 en de te waterlating op 20 september 1967 en het werd gedoopt door Koningin Elizabeth II van het Verenigd Koninkrijk. De technische proefvaarten hadden plaats in november en december 1968. Op 2 mei 1969 kwam het schip in de vaart.
De thuishaven van het schip was Dubai en de Cunard Line was de eigenaar.
Het passagiersschip had een lengte van 293,5 meter, een breedte van 32,03 meter, een diepgang van 9,87 meter, een waterverplaatsing van 48.923 ton en een tonnenmaat van 70.327 brt.
Het schip had een dieselelektrische voortstuwing; 9 x 10.625 kW bij 400 rpm MAN 9-cilinder middelsnellopende turbo dieselmotoren, twee vijfbladige scheepschroeven. Vaarsnelheid van 32,5 knopen. Het schip had 12 dekken voor 1.777 passagiers en 1.892 bedden. De bemanning bestond uit 1015 koppen. In 2008 werd het schip uit de vaart genomen en voor bijna 100 miljoen dollar verkocht aan Dubai World.



'QUEEN MARY II'.

Het schip werd besteld op 6 november 2000 en werd gebouwd op de Franse werf Chantiers de l'Atlantique, Saint Nazaire. De kiellegging vond plaats op 4 juli 2002.
Het schip werd op 25 september 2003 te water gelaten en op 8 januari 2004 gedoopt door Koningin Elizabeth II. De kostprijs van het schip 800 miljoen dollar. Op 12 januari 2004 kwam het schip in de vaart. 
Thuishaven is Hamilton. Het schip vaart onder de vlag van Verenigd Koninkrijk en is eigendom van de Cunard Line.
Het schip; type passagierschip heeft een lengte van 345 meter, een breedte van 41 meter, een diepgang van 10 meter en een totale hoogte van 72 meter. Waterverplaatsing is 79.000 ton en tonnenmaat 151.500 brt.
Voortstuwing 157.00 pk, 117 MW, General Electric LM2500 gasturbine dieselelektrisch, aandrijving twee vaste en twee roerschroeven. Vaarsnelheid 30 knopen.
Het schip heeft 1310 hutten, waarvan 920 met uitzicht op zee en 97 suites tot 202 m².
De bemanning bestaat uit 1253 koppen.


'QUEEN VICTORIA'.

Het schip werd op 3 december 2004 besteld bij de Italiaanse scheepswerf Fincantiere. De kiellegging vond plaats op 12 mei 2006 en de te waterlating op 15 januari 2007.
Het schip werd op 10 december 2007 gedoopt door Camilla Parker Bowles. Kostprijs van het schip 470 miljoen dollar.
het schip vaart onder Britse vlag en de thuishaven is Southhampton.
Eigenaar is de Cunard Line.
Het schip type passagiersschip heeft een lengte van 294 meter, een breedte van 32,2 meter, een diepgang van 8 meter, totale hoogte  62,5 meter en een tonnenmaat van 90.000 brt.
Voortstuwing Sulzer ZA40 dieselmotoren van 63.400 kW (85.000 pk) en twee ABB Azipoden van 166,7 MW (schroeven).Maximale snelheid 23,7 knopen en dienstsnelheid 18 knopen.
Het schip heeft 16 dekken, 12 voor de 2.081 passagiers en vier voor de 900 bemanningsleden.



Alle drie de 'Queen-schepen' maakten in de winter perioden cruises voor de Carnival Cruise Lines in de Caribische Zee kustlanden en eilanden.















dinsdag 27 juli 2021

COMPAGNIE MARITIME BELGE. (BELGIË)

 

          REDERIJ MET VAART OP 

      EEN AFRIKAANSE KOLONIE.



COMPAGNIE MARITIME BELGE.


Compagnie Maritime Belge (CMB), de grootste rederij van België, werd op 24 januari 1895 te Antwerpen opgericht als Compagnie Belge Maritime du Congo, (CBM) met tussenkomst van de African Steamship Company van Elder Dempster & Co te Liverpool.
De maatschappij ontwikkelde zich voorspoedig en werd in 1911 geheel zelfstandig.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog onderhield men de dienst op Congo vanuit Engeland; een van de schepen, de 'Elisabethville'  van 7745 brt werd getorpedeerd.
Pas op 7 maart 1919 na het beëindigen van de oorlog kon de 'Albertville' weer thuisvaren.

Had de rederij tot dan uitsluitend passagiersschepen geëxploiteerd, nu werd besloten vrachtschepen aan te schaffen in verband met het grote aanbod van lading.

Daartoe werd op 31 januari 1920 een dochter-maatschappij opgericht, de Compagnie Africaine de Navigation S.A. (CAN) met haar zetel te Antwerpen.

De dienst werd geopend met twee schepen, de 'Matadi' van 3097 brt en de 'Mateba' van 2955 brt van Elder Dempster & Co, die pas in 1921 onder Belgische vlag kwamen te varen.

Ook werden enkele nieuwe schepen schepen in de vaart gebracht, onder andere in 1928/29 de 'Albertville' van 10.769 brt en de 'Leopoldville' van 11.256 brt, die in 1936 werden gemoderniseerd en verlengd.
In 1929 werd de vloot van de CAN opgenomen in die van de CBM en op 20 februari fusioneerde de CBM met de Lloyd Royal Belge (LRB) en ontstond de Compagnie Maritime Belge (Lloyd Royal) S.A.

Sedert 1895 had de maatschappij haar diensten beperkt tot de Congo, maar door deze fusie werden de diensten van de LRB op Noord- en Zuid-Amerika overgenomen en werden enkele nieuwe lijnen  in het leven geroepen. 


Na de crisisjaren werd een aantal snelle vrachtschepen gebouwd, waarbij drie van 7340 brt met accommodatie voor 20 passagiers in de eerste en 120 in de toeristenklasse.
In 1939 kwam de 'Baudouinville' van 13.761 brt in dienst, het grootste passagiersschip dat de rederij gehad heeft.



In de Tweede Wereldoorlog verloor de rederij 24 van de 31 schepen met 148.058 brt, inclusief de gecharterde 'Gandia', waarbij 271 opvarenden omkwamen.
Met behulp van de schepen, teruggevonden in Duitse havens en twee in de oorlog gebouwde schepen in september 1944 te Antwerpen tot zinken gebracht, konden de diensten worden hervat.
In 1946 werden enkele Empire-, Victory- en Libertyschepen overgenomen, alsmede drie schepen, die door de Norddeutsche Lloyd bij een Belgische werf waren besteld. Nadat de rederij tussen 1954 en 1956 zeven motorschepen van 8800 brt in de vaart had gebracht, volgden tussen 1957 en 1962 twaalf  van 9000 brt en enkele nieuwe passagiersschepen.

Toen Congo in 1960 onafhankelijk werd, moesten de diensten worden gereorganiseerd: drie passagiersschepen werden naar Engeland verkocht. Als gevolg van de veranderde omstandigheden werd op 22 juli 1960 een nieuwe Company Africaine de Navigation opgericht met zetel te Antwerpen, maar in 1966 werden deze schepen onder Congolese vlag gebracht.
 


In november 1960 kwam Armement Deppe onder beheer van de CMB en in 1964 werd een dochtermaatschappij onder Liberiaanse vlag gesticht, de United Transoceanic Shipping Corp.

In de zestiger jaren werden de acticiteiten van de CMB uitgebreid tot het ertsvervoer waarvoor twee bulkcarriers werden gebouwd.
Bovendien houdt de maatschappij zich sedert 1966 actief bezig met het containervervoer op de Noord-Atlantische Oceaan.

Met dit doel werd een overeenkomst gesloten met Bristol City Line of Steamship Ltd, Bristol en Clarke Traffic Services, Montreal, tot gemeenschappelijke exploitatie en een volledige deur-tot-deur dienst, onder de vlag van de Dart Container Line. Drie full-containerschepen met een capaciteit van 1500 eenheden werden in 1970 in de vaart gebracht om Antwerpen en Groot-Brittannië met de Verenigde Staten en Canada te verbinden.
Buiten de scheepvaartactiviteiten houdt de CMB zich tegenwoordig ook bezig met vliegtuigleasing.