vrijdag 29 oktober 2010

WAREN DE MAYA'S OP JAVA ? DE SUKUH TEMPEL.


WAREN DE MAYA'S OP JAVA? 

DE SUKUH TEMPEL.




CANDI SUKUH TEMPEL.

J.l. kwam ik via vrienden in het bezit van een serie opnamen van deze tempel, gelegen op 910 meter hoogte, op de hellingen van Gunung Lawu (A) welke berg op de grens ligt van Centraal-Java en Oost-Java in Indonesië. De tempel ligt vlak bij het dorpje Karangpandan zo'n 16 kilometer ten oosten van de stad Solo (Surakarta).
Net zoals bij de Borubudur werd op onverklaarbare wijze het complex door de toenmalige bouwers verlaten en nam de natuur het over en overwoekerde het geheel.
Deze één van Java's mysterieuze en frepante tempels werd in 1815 weer ontdekt door een inwoner van Sukarta, Johnson, tijdens de periode van het Raffles bestuur over Indonesië. Nederland werd in die periode door de Fransen overheerst.





In de volksmond heet dit complex Sukuh tempel. De tempel strek zich uit van het oosten naar het westen op de helling. De hoofdingang ligt aan de westelijke zijde. De bouw van de tempel wordt geschat uit de periode van de 15e eeuw en doet pre-historisch aan en doet denken aan het tijdperk van Meghalitic Punden Berundak (terras graven).




Echter, waar de meeste tempels een groot plein als heiligdom hebben is de vorm van deze tempel een afgeknotte piramide opgebouwd uit ruw uitgekapte stenen, wat het geheel een indruk geeft van de bouwstijl van de Maya's uit Midden-Amerika, terwijl de uitgekapte beelden in de 'wayang stijl' zijn, wat speciaal is voor Oost-Java. De tempel heeft drie concentrische terrassen welke onderling verbonden zijn met een toegangspoort en trappen. De afbeeldingen zijn ruw en rommelig. De tempel is zeer wild erotisch, maar in een humoristische manier gepresenteerd zoals de stenen penis en de bedoelde vruchtbaarheidselementen van de vagina is normaal zichtbaar weergegeven



Overal waar je ook kijkt rondom de tempel, staan beelden van mannelijke leden in overvloed. Het zijn niet de abstracte fallussen als het Hindoe-lingam symbool. Uitgehouwen in de vloer voor de eerste toegangspoort ligt een mannelijk en vrouwelijk geslachtsdeel in de liefdes daad. Ook op de stenen panelen staan de mannen naakt vanaf hun middel. Afbeeldingen van bloemen zijn overal te vinden als het symbool van de dorpelingen dat hun huwbare vrouwen nog maagd zijn. De vrouw draagt een sarong en gaat naar de (ligam) penis en als de sarong is gebroken betekend dat, dat haar (yoni) vagina onbeschadigd is als bewijs.
Voor de ingang van de piramide staan willekeurig opgesteld drie afgeknotte beelden van schildpadden welke vermoedelijk gebruikt werden als altaar voor het aanbieden van offers.



Andere interessante afbeeldingen staan tussen de bomen zoals een groot monument voor de god Bima, de Mahabharata oorlogsheld, de zwaard maker, met Narada, de boodschapper van god in een baarmoeder afbeelding bij de geboorte van Bima.
Candi Sukuh wordt ook wel een 'vruchtbaarheids' tempel genoemd. In het geval van Candi Sukuh is deze naam ergens niet op zijn plaats. De tempel werd gebouwd rond de tijd van een bloedige burgeroorlog tussen het islamitische noorden en het hindoe zuiden, dat de moslims aan het winnen waren. Veel hindoe's vluchten in die tijd naar het eiland Bali.
Daar de tempel gewijd is aan de god Bima, de zwaard maker, lijkt het redelijk te veronderstellen dat de tempel meer een is van het soort "we zullen winnen, want onze lullen zijn groter dan de hunne" , wat een oude militaire mentaliteit vertegenwoordigd.





zondag 24 oktober 2010

EENS STOND HIER - - - (3)



HIER STOND EENS ---- (3)





EEN WITTE- EN EEN ZWARTEMOLEN.



               ( De 'Wittemolen' gezien vanuit de 'Zwartemolen' in het landschap rond Posterholt.)

In 1856 vroeg Jan Verbeek te Posterholt aan het provinciaal bestuur toestemming voor de bouw van een windmolen. Verbeek zelf maakte geen gebruik van de vergunning, dat deed Peter Smeets, landbouwer, brouwer en wethouder van Posterholt. In 1857 was de 'Wittemolen' gereed. Peter Smeets en Gerardus Bosch waren samen eigenaar. In dat zelfde jaar verkochten zij de molen weer aan de landbouwer Bartholemeus van Apperen te Posterholt. In 18867 brandde de molen af en van Apperen verkocht het erf aan Jan Verbeek die de molen liet herbouwen en een jaar later in gebruik nam.
Jan Verbeek was afkomstig uit Geldrop (N.B.). Hij werkte op de 'Zwartemolen' en wilde in 1847 de molen van de familie Janssens kopen. De transactie ging echter niet door. Jan Verbeek bleef twee jaar in het bezit van de 'Wittemolen'. In 1870 werd Mechtitdis Jeurissen, de weduwe van Hendrik Reumers te Posterholt door koop eigenaresse. In 1890 verkochten de erfgenamen de molen aan Lambert Verbeek te Posterholt. In de loop der jaren kwamen in de familie Verbeek een aantal boedelscheidingen voor. Uiteindelijk na 1935 waren de Gebr. Jan en Jos Verbeek de laatste eigenaren.


De 'Wittemolen' was een fraaie slanke molen, met een stenen romp, op een belt met een vlucht van 25 meter, een bovenkruier met buitenkruiwerk. In de jaren twintig brak de houten askop en het houten gevlucht stortte neer. De molen kreeg een ijzeren as, afkomstig van de achtkante stellingmolen, de Teurlingsmolen uit Tilburg, die in 1926 werd onttakeld.

Door de Gebr. Sjang en Sjef Hendrickx uit Beegden en Heel werden tevens een gebruikte ijzeren potroede en een nieuwe stalen roede, gebouwd door Gebr. Fransen te Vierlingsbeek, gestoken. Op de molen lagen een koppel 17-er blauwe Duitse stenen en een koppel 17-er kunststenen. Beide koppels waren van een regulateur voorzien, die de maaldruk van de stenen en daarmee de draaisnelheid van de molen regelde. De handbediening van de steenlicht kon grotendeels achterwege blijven. Bij niet te grote uitschieters van de windsnelheid kon een goedgebouwde en goed afgestelde regulateur de windmolen automatisch regelen.

In de jaren dertig na de koop van de 'Zwartemolen' werd door de Gebr. Hendrickx een elektrisch drijfwerk op een van de twee koppel stenen aangebracht. Dit drijfwerk bestond uit een horizontaleas, die met een riem door een elektromotor werd aangedreven en een conische tandwieloverbrenging op de steenspil. Het staakijzer met het rondsel werd gehandhaafd voor de aandrijving van de koning waarop het luiwerk en de mengketel waren aangesloten. Ook stond op een van de zolders nog een koekenbreker, waarmee lijnkoeken werden gebroken voordat ze tot meel werden vermalen. Werd er elektrisch gemalen dan werden enige kammen uit het aswiel genomen zodat de koning vrij kon draaien.
In de zomer van 1943 brachten de Gebr. Hendrickx op aanwijzingen van Chr. van Bussel uit Weert stroomlijwieken aan voorzien van uitneembare stormborden of steekborden. In 1944 vond nog een grote herstelbeurt plaats. Begin september van dat jaar zouden de wiekverbetering en het herstel met een groot feest gevierd worden. Vanwege de dichterbij komende oorlogshandelingen bleef het feest tot een kleine kring beperkt.


Posterholt nam evenals Montfort in november 1944 duizenden evacués op, afkomstig uit de dorpen in het frontgebied van de Roer driehoek. Onder zeer moeilijke omstandigheden hebben de windmolens van oktober 1944 tot half januari 1945 gemalen om het benodigde meel voor de broodvoorziening te kunnen leveren. Andere vormen van energie dan wind waren in Posterholt niet meer beschikbaar.
In de nacht van 24 op 25 januari 1945 werden de beide molens boven de molenberg door de Duitsers opgeblazen en verdwenen daarbij voorgoed uit het landschap. In de vroege ochtend van 25 januari werd Posterholt bevrijd. De zelfde dag werd het dorp zo hevig door de Duitse artillerie beschoten dat een groot deel van de bevolking op Brits bevel naar het zuiden geëvacueerd moest worden.
In 1945 maakte Chr. van Bussel uit Weert een schade rapport op van beide molens. Zij werden echter niet meer herbouwd. De Gebr. Verbeek schakelden over op een elektrische maalderij. De nakomelingen van Jan Verbeek vestigden zich op wind- en watermolens en gedurende een eeuw was Verbeek een bekende molenaarsfamilie in Limburg.

Het enigste wat nu nog herinnerd aan deze twee molens zijn de straatnamen die er nog eens duidelijk op wijzen dat de molens 'WEG' zijn.







vrijdag 22 oktober 2010

EENS STOND HIER - - - (2)



EENS STOND HIER ---- (2)





HOEVE 'DE BRIGIT'.






De Linnerheide is vandaag nog maar een klein restant van het vroegere uitgestrekte gebied met woeste gronden. Alleen de naam duidt nog op de uitgestrekte heidevelden die men hier vroeger aantrof. De Linnernaren lieten hier hun schapen weiden en haalden er hun strooisel voor de stallen. Einde 19e eeuw werden grote delen van de heide ontgonnen en in cultuur gebracht.

Nieuwe boerenbedrijven ontstonden op de schrale heidegrond en maakten van de heide vruchtbare akkers. Pas in de periode tussen 1935 en 1948 werden de overblijvende woeste gronden door de gemeente Linne beplant en als cultuurbos in exploitatie genomen.

Het gehele gebied is na herindeling aan de gemeente Roerdalen toegekomen.


Zo stonden er aan de Heiweg ook nog enige boerderijen, zoals de Hoeve Buurhofshof  (Buurhaofshaof) of te wel de Hoeve de Brigit welke in 1918 werd gebouwd. Men sprak ook wel van Bregit afkomstig van de naam Brigitta, een waarschijnlijk oude bewoonster.

Vermoedelijk is de naam Buurshof een verschrijving van de naam Burgshof, een familie die in het bezit was van veel landerijen.

Op de afbeelding, welke is gemaakt in 1943, is duidelijk de zware oorlogschade te zien. Na de oorlog werd de hoeve niet meer herbouwd en raakte in verval.

Vanwege instortingsgevaar werd de hoeve gesloopt en de kelders volgestort met zand.

Een keldergewelf werd gedeeltelijk afgesloten met een stalen deur en de toegang werd ommuurd daar er vleermuizen in huizen.

( Aan de ingang van het bospad staan twee enorme Kastanjebomen. Op het kaartje gemerkt als groene stippen. Na ruim veertig meter is de plaats waar de hoeve heeft gestaan en het keldergewelf ligt met de vleermuizen behuizing. Gemerkt als rode ster op het kaartje.)


donderdag 21 oktober 2010

EENS STOND HIER - - - (1)



EENS STOND HIER ----- (1)





VILLA BETULA.



In de gemeente Linne (Maasgouw) ligt tussen de Ossenbergweg en de loop van de Vlootbeek een natuurlijke verhoging aan de rand van het uiterwaarden land van de rivier de Maas. Rond 1890 werd daar, voor die tijd een lux en fraai, woonhuis gebouwd en een park met vijver aangelegd: VILLA BETHULA zoals men toen de naam schreef. Op de zwart-wit opname uit 1918 is de achterzijde van dit fraaie woonhuis te zien.



Door het geweld van de 2e Wereldoorlog raakte dit fraaie woonhuis zwaar beschadigt en werd het onbewoonbaar. Het is na de oorlog niet meer herbouwd en de resten bleven nog jaren lang staan in het afgesloten gebied.
Rond de zeventiger jaren van de 20ste eeuw werd door de eigenaar besloten tot gehele sloop in verband met instortingsgevaar. Resten van het sloopwerk zijn in de afgelopen jaren overwoekerd door de natuur en het park raakte verwilderd.



Intussen is het gebied weer open voor het publiek en loopt en een wandelroute doorheen langs de Vlootbeek en door de verwilderde natuur.



maandag 18 oktober 2010

TERUGBLIK NAAR TOEN IN DE LINNERWEERD.



TERUGBLIK NAAR TOEN 

IN DE LINNERWEERD.





JAREN SIERDEN ZE HET LANDSCHAP VAN DE LINNERWEERD.
SINDS ENIGE JAREN IS DE TIJD VOOR ZE GEKEERD.
WATEROVERLAST, STORM EN REGEN,
DAT HADDEN ZE TEGEN.
ZODOENDE VIELEN ZE TRAAG,
VOOR HET GEWELD VAN DE KETTINGZAAG.
MAAR IN FEITE LIET DE NATUUR ZE VERGAAN.
GELUKKIG IS DE LINNERWEERD BLIJVEN BESTAAN.

( De Linnerweerd is in het Midden-Limburgse Maasdal nog een van de minst geschonden uiterwaard landschappen met de loop van de Vlootbeek er doorheen.)


zondag 10 oktober 2010

OUD ROTTERDAM VAN VOOR WO-II.



OUD ROTTERDAM VAN VOOR WO-II.






VERLOREN KARAKTERISTIEK
VAN

ROTTERDAM.
TEKENINGEN VAN
LEO ZELDENRUST.
( Gedeelte van de tekst is van H.C.Hazewinkel)

Rotterdam was vroeger vanouds een stad van werkers, waar het geld verdienen op de voorgrond stond, waar het, als je hierin geslaagd was, wel plezierig was om te wonen en je aan de oevers van de Maas of in de Polderlanen naar behagen in te richten, maar waar je als toerist toch niet op de eerste plaats heen trok om nieuwe verrassende indrukken op te doen, omdat je er gauw uitgekeken was en er eigenlijk niet veel te beleven viel.


O ja, die zelfde toeristen roemen in hun nagelaten reisbeschrijvingen met opvallende eenstemmmigheid de properheid van de stad en haar onvergetelijke mooie ligging aan de bocht van de brede rivier de Maas en, geneigd als wij mensen zijn nu eenmaal om causale verbanden te leggen, komt ons bij het lezen daarvan onwillekeurig het woord "naschrijverij" op de lippen. Toch is dit laatste vermoedelijk maar een heel enkelen keer het geval en hebben we te doen met onafhankelijk van elkaar gevormde observaties: want Rotterdam wás vroeger een aantrekkelijke stad, waar het frisse rivierwater de havens doorspoelde en schoonheid en geen kwalijk riekende geuren uit de stilstaande grachten opstijgen konden als zo vaak in andere steden, die op hogere ouderdom en eerbiedwaardige herinneringen konden bogen, een stad bovendien met veel eigen bekoring: drukte van laden en lossen uit de zeeschepen, die tot in het hart van de stad konden doordringen, gerij van sleden en sleperswagens, gewapper van vlaggen en wimpels van fregatten en korvetten boven de kruinen van de bomen uit, gerucht van passagierend scheepsvolk in zeemanskroegen, geuren van specerijen uit verre landen, volle pakhuizen en deftige koopmanswoningen.


Maar dit alles mocht dan de gemiddelde reiziger slecht voor korte tijd boeien: behalve het standbeeld van Erasmus, waar iedere humanist een pelgrimstocht heen maakte, en de grote kerk met zijn zeehelden-monumenten, bood de woelige handelsstad in architectonisch opzicht weinig interessants en ontspanningsmogelijkheden waren er ook al niet veel: hij verlangde naar het naburige 's-Gravenhage, waaraan het hofleven een kosmospolitisch cachet gaf en waar wellicht een of ander galant avontuur lokte, of naar Amsterdam, waar het leven met volle teugen genoten kon worden, waar kunsten en wetenschappen bloeiden en verworven rijkdommen met statige pronk werden genoten en ten toon gespreid.

Maar er kwam een tijd, dat er zelfs op het eerste gezicht weinig bekoring meer uitging van Rotterdam, da het koor van de lofredenaars plotseling verstomde. Dat was toen de aanleg van het spoorwegviaduct door het lichaam van de oude binnenstad de intieme beslotenheid van de stadskern onherroepelijk schond en de ontluistering van wat allengs van woonwijk tot zakenkwartier degradeerde, snel om zich heen greep onder de leuze: sanering (waarvan we overigens niet gaarne iets kwaads zouden willen zeggen) hele straten te offer vielen aan de verkeers- en hygiënische eisen van de moderne tijd. Dagelijks stonden de slopers gereed om zich op een nieuwe prooi te werpen.


Tussen de beide Wereldoorlogen heeft het ontluisteringsproces zich verder voltrokken. Zeker de brede havens waren er nog wel en het loog van iepen en platanen verborg barmhartig de armoede van veel moderne gevel architectuur, maar wie bekommerde zich eigenlijk nog om die gore gribus van steegjes en sloppen, waar je bij het passeren van Visserdijk of Goudsesingel tersluiks, en niet zonder kippenvel te krijgen, even in gluurde? En toch vielen er voor een geoefend oog wel kleine vreugden te beleven in deze ongure doolhof, waar bezinksel van de maatschappij zijn leven doorbracht in vervuiling en ontucht: een scheefgezakt oud huisje, een tuitelig trapgeveltje hier, een schilderachtig binnenplaatsje, een uitgestorven straatje daar. Kort voor de 2e Wereldoorlog, die Rotterdams binnenstad op een enkele middag wegvaagde, heeft de tekenaar L.K.Zeldenrust deze tekeningen gemaakt.

Kaartje van de binnenstad van Rotterdam met nummers die overeenkomen met de tekeningen.


Rotterdam is direct na het bombardement begonnen met puinruimen en de wederopbouw. Panden die het bombardement hebben overleefd staan nu nog overeind tussen het moderne hart van deze, nog altijd bouwende en vernieuwende, kosmospolistische wereldhaven met zijn fraaie skyline. Rotterdam leeft!
( Het boekje werd uitgegeven in 1945 door Ad Donker - Uitgever Antwerpen en Rotterdam.)





GESPREK MET 'OOME AI'. ANNO 3 APRIL 1940.



GESPREK MET 'OOME AI' 

     ANNO 3 APRIL 1940.



HET GESPREK.

In het boothuis aan een van onze plassen treffen we "Oome Ai": Vanzelfsprekend.
Oome Ai is bij ons weten altijd aanwezig: s'zomers als er gezeild wordt, in het najaar als de booten worden opgeborgen, in den winter als er boten worden gebouwd of opgeknapt en in het voorjaar als ze weer te water gaan.
Oome Ai, klein stevig mannetje, felle blauwe zeemansoogjes, grijs haar ( hij is al zeventig), onafscheidelijk pijpje en blauwe schipper trui, is steeds bezig op of bij het water. Hij is bij iedere watersporter in de omgeving bekend om zijn humor en om zijn verhalen over het leven als zeeman en later als binnen schipper, die soms werkelijk aan het ongeloofelijke grenzen.
Maar Oome Ai wordt ook algemeen gewaardeerd op zijn hulpvaardigheid. Heel wat nieuwelingen heeft hij ingewijd in de geheimen van de edele watersport. En in zijn motorboot, een halve woonschuit van alle gemakken voorzien, hebben heel wat Hollandsche jongens de eerste aarzelende stappen gezet op het glibberig pad van het splitsen en knopen.
Was er iets kapot of wist je ergens geen raad mee, Oome Ai stond altijd klaar om je te helpen of een vaderlijke raad te geven.

Vandaag is hij in overall gekleed en druk in de weer met bussen verf en blikken vernis. Wij begroeten hem, na onze winterslaap, als watersport liefhebbers als een soort lentebode en er ontspint zich een gesprek. We vinden dat Oome Ai er goed uit ziet. Ja, dat klopt, zegt hij, want deze winter heeft hij weer een poosje gevaren op een Rijnschip en dat heeft hem weer opnieuw jong gemaakt. Hij haalt zijn portefeuille uit zijn zak en vertoont ons fotokaarten uit Duitsland en België en vertelt een en ander van zijn belevenissen met zijn gewonnen humor.



Natuurlijk komt het gesprek op den oorlog. Een van ons zegt ongezouten zijn mening over het torpederen en beschieten van onze schepen.
"Ja, jongens" zegt Oome Ai op een gegeven ogenblik, als het gaat over het onlangs getorpedeerd schip, "zo is het nou ook gegaan met de X..... Hein, mijn kleinzoon, was machinist op die boot".
We kennen Hein. Een flinke aardige kerel, vol enthousiasme voor zijn werk, knap om te zien in zijn blauw uniform. Met zijn meisje kwam hij tijdens zijn spaarzame verlofdagen wel eens zeilen.
We kenden hem nog meer uit de verhalen van Oome Ai. Wat was hij trots op "zijn enige jongen".

"Is Hein gered, Oome Ai?" vraagt een van ons. de blik van Oome Ai zwerft af naar buiten, waar de voorjaarszon tere tinten tovert op het wijde water. dan zegt hij: "Hein zat in die sloep waar ze nooit meer iets van hebben gehoord ..... Hein is gebleven, jongens".
Zijn lichte blauwe ogen staren over de plassen. Er vertrekt geen spier op zijn bruin gegroefde gezicht. Dan kijkt hij ons weer aan en langzaam zegt oome Ai: "Die meneer in Den Haag weet er meer van. Op die onderzeeër wisten ze precies wat de X..... in had en waar hij naar toe ging".
Er is geen spoor van toorn of verwijt in zijn stem. Onbegrijpelijk. Geen van ons durft iets te zeggen of te vragen. We probeerden de betekenis van Oome Ai's woorden tot ons te laten doordringen. Het lijkt opeens kil op dezen mooie lentedag. Het tocht natuurlijk ook bij de open deur van die loods.

Oome Ai pakt zijn bussen op, recht zijn rug en zegt: "Nou jongens, ik ga nog een beetje kwasten, hoor. Als je me soms nodig hebt, hé . . . . "



( Dit artikel, dd 3 april 1940, vermoedelijk uit het Rotterdams Dagblad kwam ik tegen in een oud boekje met tekeningen uit Rotterdam van voor de 2e Wereldoorlog bij het opruimen van de zolder. Ik heb hierbij de originele tekst aangehouden.)

vrijdag 8 oktober 2010

MOLENS AAN DE ROODEBEEK (LIMBURG).



MOLENS AAN DE ROODEBEEK.

MEINWEGGEBIED - LIMBURG.







Naar Vlodrop-Station gereden aan het spoorlijn traject van de "IJzeren Rijn" dat door het Nationaal Park 'de Meinweg' loopt. Na een mooie wandeling door de natuur kwamen we bij de Dalheimer Mühle net over de grens in Duitsland gelegen.

Dalheimer Mühle, du Waltidyll; Perle der Grenze, so traut und still, Du bist es wert, daß man dein Bild verwendet und mit viel Grüßen in die Ferne sendet.


DALHEIMER MÜHLE.

De Dalheimer Mühle aan de stroom van de Rothenbach (Roodebeek) is in een geschreven schenkingsakte gedateerd 1231, dat zou betekenen dat het de oudste molen tussen de Maas en de Rijn zou zijn. Waarschijnlijk was de gehele molen opgebouwd uit hout.

Tot 1802 behoorde de molen toe aan het vlakbij gelegen Cisterciënser Klooster; ook wel "Vallei van de Hemel" genoemd, waarvan de laatste aanhangers de molen in 1775 geheel renoveerden. Deze verklaring is op een steen te zien boven de ingang van de molen. Na de verplichte sluiting van de abdij door de Fransen kende de molen verschillende eigenaars. Voor het einde van de 19e eeuw werd er een gasthuis aan de molen bijgebouwd met de naam "Waldesruh" (bosrust) en werd het een populaire bestemming voor bezoekers van beide zijden van de grens. in een advertentie uit 1910 schrijft men; "schoonste stopplaats voor een zomerse verfrissing op slechts 5 minuten lopen van Vlodrop-Station in Nederland".

Deze ontspannen stemming werd verstoord door het gevolg van agitatie door de opkomst van het Nationaalsocialisme, wat een moeilijke situatie tot gevolg had. Ook na de oorlog was de situatie in het grensgebied gevaarlijk en iedereen werd beschouw als smokkelaar en werd vaak zonder pardon neergeschoten. Het was bekend uit de geschiedenis dat de molenaar een dubieuze reputatie had en het werd ook verspreid door de roddel in het grensgebied. De grens oversteken zonder in het bezit zijn van een officieel identificatiebewijs was crimineel tot de opening van de EU-grens in 1990.


In 1998 werd de molen door een brand verwoest. Onder de nieuwe eigenaar Willemsen, werd de oude molen langzaam met liefde weer opgebouwd en vernieuwd. Helaas draait het schoepenrad loos en is het gemaal buitenwerking, maar het aandrijfmechanisme en de stenen zijn nog aanwezig.

GITSTAPPERMOLEN.

Aan de Roodebeek of Rothenbach, die bij Wilenrath in Duitsland ontspringt en in Nederland bij Vlodrop in de Roer uitmondt, bevindt zich de Gitstapper watermolen in het dorpje Etsberg (gemeente Roerdalen). De Roodebeek vormt tevens het grootste gedeelte van haar loop, de grens tussen Nederland en Duitsland.

In vroegere tijden werden de wegen en de paden tussen de dorpen zo uitgekozen, door de rondtrekkende mensen, dat zij gemakkelijk beken en rivieren konden passeren. Deze oversteekplaatsen werden de 'stappen' genoemd. Naar een van deze 'stap-namen' is later de Gitstapper watermolen genoemd. In 1296 is er nog sprake van een "Geystap in dem Kersel Vlootdorp". In 1377 wordt door het echtpaar de hertog en de hertogin van Gelre en Gulick de "Geitstapperbeeck beneden den Geitstapperberg" als een geschikte plaats aangewezen voor het bouwen van een molen.


Uit een akte uit 1447 blijkt dat de echtelieden Willem van Vlodrop en Ffelytz een schenking doen aan de pastoor van het begijnhof van Roermond en diens opvolgers. De nakomelingen van deze echtelieden blijven nog vele generaties in het bezit van de molen. het oorspronkelijke molengebouw was uit hout opgetrokken. Pa in 1750 kwam er een stenen molengebouw waarin naast de korenmolen ook een oliemolen was opgenomen. Iedere molen had toen zijn eigen scheprad. Hierna raakte de molen op onverklaarbare redenen in verval.

In 1982 komt er een rapport van de Rijksdienst voor Monumenten, dat het van belang is, dat het gebouw en molenwerk ongeschonden moet blijven, dat het een staaltje vakmanschap uit de 18e eeuw is. In 1987 komt de molen in handen van de gemeente Vlodrop (Roerdalen) en wordt geheel gerestaureerd onder leiding van architect Palmen. De molen is weer volledig in bedrijf met kan er granen laten malen en worden er meelproducten verkocht.



LEONARDUSMOLEN MAASBRACHT.


              LEONARDESMOLEN 

                  MAASBRACHT.



De Leonardusmolen ligt in Maasbracht (gemeente Maasgouw) en is een beltkorenmolen. Tot voor de 19e eeuw had Maasbracht alleen een rosmolen. Een rosmolen is een molen waarbij de aandrijfkracht wordt geleverd door een paard (ros) of een ezel.
Op 16 november 1865 werd aan de heer Renier Hubert Vos vergunning verleend voor de bouw van een windmolen welke in 1867 gereed kwam. Op een plankje gevonden in de molen komt deze naam nog voor 
met het jaartal. De molen welke op naam stond van Helena Vos, echtgenote van Renier Hubert ging verscheidene keren over van eigenaar in de Vos familie.
In 1899 werd de molen met huis en tuin verkocht aan Jacques van de Venne, landbouwer te Maasbracht, met als mede eigenaar Theodoor van de Venne. In 1905 werd de molen met bijgebouwen verkocht aan de familie Faems te Melick welke reeds eigenaar was van de standaardmolen op de Melickerheide. De molen bleef daarna in het bezit van deze familie.
Kort na de 1e Wereldoorlog plaatste Christiaan Faems nog een hulpgemaal in de schuur aan zijn huis. In het midden van de jaren twintig liet hij de molenaars Gebr. Sjang en Sjef Hendrikx uit Beegden-Heel de houten as van de molen vervangen door een gebruikt ijzeren exemplaar. De houten borstroeden werden in de jaren dertig door ijzeren vervangen. Na het overlijden van Chr, Faems in 1933 werd het bedrijf in de familie voort gezet tot na de boedelscheiding in 1947 toen Leo Faems de laatste molenaar was. Een naamplaatje herinnerd aan de laatste molenaar.




Tijdens de slag om de Roerdriehoek in de 2e Wereldoorlog richten granaten enige schade aan toen ze dicht bij de romp insloegen. In 1946 werd de romp hersteld en een andere buitenroede gestoken. In 1947 raakte de bovenas en kap zwaar beschadigd toen de buitenroede tijdens het malen doorschoof en vast sloeg op de belt, waardoor het ashuis afbrak. Een andere molenas werd niet aangebracht vanwege de hoge kosten en werd daarna alleen nog elektrisch gemalen. In 1950 werd de binnenroede uitgenomen en daarna volgde snel de onttakeling door het verwijderen van de kap, de staart, de molenas en het binnenwerk. Een kleine elektrische hamermolen nam de functie van de maalstenen over. In 1973 werd het bedrijf opgeheven.



Rond 1987 begon men zich in te zetten voor het herstel van deze molen. Er werd een stichting opgericht die in korte tijd geld bijeen wist te krijgen om de romp te laten herstellen, de zolders weer aan te brengen en de eerste restauratie tot een maalvaardige molen. De molen heeft een ronde uit bakstenen opgetrokken romp met een houtenkap die is gedekt met dakleer en staat op een belt van 2,9 meter hoog. De wieken hebben een vlucht van 16,3 meter. De wieken zijn in oud-Hollandse vorm in 1992 vervaardigd door "Derckx" en de gietijzeren bovenas met een lengte van 5,53 meter werd in 1877 door "De Prins van Oranje" gemaakt voor de voormalige Oranjemolen in Lewedorp die in 1793 werd onttakeld. (zie foto) De molen is voorzien van een Engelskruiwerk met 30 rollen en kruilier en een Vlaamse vangtrommel. De molen heeft nu één koppel maalstenen. Op 17 juni 2000 werd de nu weer maalvaardige korenmolen officieel hernieuwd in gebruik genomen. De huidige eigenaar is de Molenstichting Maasbracht. Zondag 3 oktober 2010 werd het 145 jarig bestaan van deze molen feestelijk gevierd.

De molen die eerst aan de zuidelijke kant van Maasbracht lag is door de stadsuitbreiding intussen binnen de bebouwde kom komen te liggen. Vanuit de top van de molen heb je prachtig uitzicht over het landschap. (klik op de afbeelding met de linkermuisknop om hem vergroot te bekijken)



dinsdag 5 oktober 2010

MOLENS VAN LINNE.


  MOLENS VAN LINNE. 

( GEM. MAASGOUW) 






Op het grondgebied van Linne (gemeente Maasgouw) stonden vroeger verschillende molens.
Bekend zijn nog de gebouwen van de oude watermolen aan de Vlootbeek en de molenstomp van de toenmalige beltkorenmolen aan de Maasbrachterweg. Beide zijn nu tot een woning omgebouwd en bewoond.
In het dorp lag vroeger de stoomkorenmolen St. Hendricus in de Marktstraat en bij het voormalige landgoed Osen heeft ook nog een watermolen gelegen.




De watermolen bestaande uit het molenaarshuis en bijgebouwen ligt aan de Maasbrachterweg die logischerwijs door de bevolking Molenweg werd genoemd.
Deze watermolen werd in 1833 gebouwd voor de weduwe Janssens (geb. van der Schoor). Vermoedelijk bestaat de huidige schuur nog uit die eerste bouwperiode.
Twintig jaar later werd aan de heer Frans Janssens toestemming verleend om de sluiswerken te herstellen. Door het opstuwen van het water van de Vloot- of Grachtbeek liepen de landerijen van de landbouwbedrijven in de plaatsen Posterholt, Montfort en Maasbracht onder water, wat de nodige gewas schade tot gevolg had.
Na veel protest leidde dit er toe dat in 1874 het Waterschap De Vlootbeek met zijvertakkingen het stuwrecht afkocht en in 1882 besloot de waterkerende werken en sluis naar het molenrad te ruimen. Het huis bleef staan en werd een vaste stopplaats voor de reizigers om hun dorst te lessen op hun weg van Roermond via Linne naar Maastricht.
Het doet vreemd aan, dat de oude watermolen in een diep dal ligt naast de huidige weg en dat is te wijten aan het feit, dat bij de aanleg van het spoor van de stoomtram tussen Roermond en Roosteren door de Limburgsche Tramweg Maatschappij in 1922 er een nieuwe brug moest worden aangelegd over de Vlootbeek en het baanvak zo horizontaal mogelijk aangelegd moest worden. Na het opheffen van deze stoomtram verbinding werd de weg over dit traject aangelegd. Door het enorme verval ter plaatse is er nu een vistrap in de Vlootbeek aangelegd.



De familie Janssens was ook eigenaar van de aan de andere kant van de weg gelegen beltkorenmolen die door hun twee zoons werd beheerd. de bouw van deze molen die ouder is dan de watermolen dateert uit 1800.
Pas nadat de watermolen, die volgens gegevens uit het Rijksarchief de "Linnermolen" heette, zijn functie als graanmolen had verloren ging de naam over op deze beltkorenmolen.
Deze beltkorenmolen heeft een bakstenen onderbouw en romp. Aan het einde van de 2e Wereldoorlog waren de wieken en het interieur verdwenen. Het is nu een woning.