vrijdag 30 december 2016

GELUKKIG NIEUWJAAR 2017.

            WENST U ALLEN:

















EEN JAAR VOL VREDE, RESPECT, TOLERANTIE, LIEFDE EN VRIENDSCHAP.



donderdag 29 december 2016

FOK, FOKKE- BOOM, LOET EN RUST. WAT ZIJN DAT?


HET HEEFT DE MAKEN MET

HET VOORSTE ZEIL

VAN EEN ZEILSCHIP.



FOK.

De fok is een voorzeil, gevoerd aan of voor de grote mast.Op Vierkant getuigde schepen het onderste razeil aan de fokkemast. Op langsscheeps getuigde vaartuigen soms een los vierkant zeil, breefok, maar in de eerste plaats het driehoekige voorzeil, doorgaans gevoerd aan een fokkestag of voorstag, dat tevens de mast naar voren steunt.
Een fok die tot vlak bij of voorbij de mast reikt, zeemansfok, beïnvloed tevens de aerodynamische werking van het grootzeil; hij versnelt de luchtstroming aan lij van het grootzeil en maakt dat deze bij grotere invalshoek niet gauw loslaat. Dit vergroot de voortstuwende kracht van het grootzeil. Daartoe moeten de snit van fok en grootzeil en hun schootvoering nauwkeurig op elkaar worden afgestemd.



( Fok, driehoekig voorzeil op een jacht.

Verklaring van de cijfers:

1. Tophoek of hijs.
2. Fokkeval.
3. Schoothoek.
4. Halsdoek.
5. Botteloef.
6. Fokkeschoot.)

Sinds uit experimenten is gebleken dat het voortstuwend rendement van de fok per oppervlakte-eenheid groter is dan dat van het grootzeil, streeft men naar steeds grotere fokken, en een smal, hoog grootzeil.
Dit wordt ook sterk in de hand gewerkt door verschillende meetformules voor de wedstrijdjachten, die niet de fok meten maar de voordriehoek, begrenst door dek, mast en fokkestag.
Zo'n brede fok werd vroeger al gevoerd door de botters. Om de fok de gewenste stand te geven heeft hij op elk boord een schoot, die aan lij wordt doorgehaald; de loefschoot blijft slap hangen.
Sommige ronde jachten voeren een smalle fok met één schoot op een overloop voor de mast.
We onderscheiden de rolfok, stormfok en de genuafok.


Fok op een vierkant getuigd schip.

Verklaring van de cijfers:
1. Leiblokken voor de buikgordings.
2. Geitouwen voor het ophalen van de schoothoorns.
3. Nokgordings.
4. Buikgordings.
5. Halzen.
6. Schoten.
7. Schoothoorn.
8. Naar achter lopende brassen.


FOKKEBOOM.

Een fokkeboom is een rondhout aan de onderkant van een fok, die de schoothoek van de fok uithoudt en door één schoot, bevestigd op de overloop, bediend wordt.
Bij overstag gaan hoeft deze schoot niet gehanteerd te worden, hetgeen voor toerjachten aantrekkelijk kan zijn, ook al is het rendement kleiner dan bij een fok die voorbij de mast reikt.
Om de fok de nodige bolling te geven, moet het draaipunt van de fokkeboom iets achter de voorstag geplaatst zijn.

FOKKELOET.

Een fokkeloet, ook fokkestutter genaamd, is een rondhout om voor de wind varende de fok loevert te zetten; men dient de schoothoek van de fok ver naar buiten te drukken, zodat de fok zoveel mogelijk wind vangt en goed blijft staan. De fokkeloet wordt in een oog in de schoothoek van de fok gestoken; de andere kant steunt met een klauw, een lummel of in een potje tegen de mast.

FOKKERUST.

Rust van een fokkemast, plank of lange klos die horizontaal tegen de buitenkant van de scheepsromp werd gebout, iets achterlijker dan de mast. Ze diende om het want meer sprei te geven en dit vrij te houden van de verschansing.

LUMMEL.

(Lummel met lummelpot.)

Een lummel is een onderdeel van de scharnierende verbinding van een laadboom, giek, bakspier of fokkeloet, aan een vast steunpunt.
De hiel van de boom heeft daartoe een vorkvormig uiteinde, dat met een horizontale bout, de lummelbout of gaffebout, scharnierend bevestigd is aan een verticale spil, de lummel.
Deze kan draaien in de lummelpot, die vast bevestigd is aan de laadboomstoel, de mast of iets dergelijks.


(Lummel met sleetje dat op de mastrail schuift.)

Om de lummelpot kan de laadboom toppen, bewegen in een verticaal vlak; om de lummel kan hij zwaaien, bewegen in een horizontaal vlak.
De verticale druk van de lummel wordt onder de lummelpot opgenomen door een taatsplaatje. Onder de geborgde stelring van de lummel bevindt zich het tonnetje, dat rond de lummel draaibaar is, zodat het daaraan bevestigde rammelblok het zwaaien van de laadboom kan volgen.



woensdag 28 december 2016

ROTORSCHIP. WAT IS DAT?

GEBRUIK MAKEN VAN DE WIND

 VOOR VOORTSTUWING.



FLETTNER ROTORSCHIP.

Het rotorschip is een schip dat, in plaats van door zeilen, werd voortbewogen door de stuwende druk die door de wind wordt uitgeoefend op snel ronddraaiende cilinders.

De uitvinding is van de Duitse ingenieur Anton Flettner (1885-1961), die gebruik maakte van het Magnuseeffect.
Hierbij doet een luchtstroom die gericht wordt op een draaiende cilinder, een kracht ontstaan waarvan de richting loodrecht staat op die van de luchtstroom.
Aan de ene kant van de cilinder ontstaat een overdruk door snelheidsvermindering, aan de andere kant een onderdruk door snelheidsvermeerdering.

Op de hele cilinder werkt dan een kracht, die een hoek van 90 graden maakt met de windrichting.

Bijgestaan door Albert Betz en Ludwig Prandtl ontwierp Jacob Ackeret met Flettner een groot experimenteel schip. Dit werd in oktober 1924 op de Germania Werf afgeleverd onder de naam Buckau. Het was een aangepaste schoener met op dek twee cilinders (of rotoren) met een diameter van 3 meter en een hoogte van 16 meter.
Zij werden aangedreven door een elektrisch systeem van 50 pk. De cilnders konden zowel rechtsom als linksom draaien en het geheel was goedkoop door het geringe vermogen benodigd om de cilinders te doen draaien.

De Buckau maakte in februari 1925 haar eerste proefvaart, over de Noordzee van Gdansk naar Schotland.
Men constateerde dat de rotoren bij stormweer prima functioneerden en dat het schip een koers van 20 tot 30 graden "aan de wind" kon vasthouden. Was het schip met originele schoenertuigage uitgerust dan kon het maar 45 garden aan de wind zeilen.
Op 31 maart vertrok de Buckau onder de naam Baden Baden, naar New York via Zuid Amerika en arriveerde op 9 mei in New York.




In 1926 werden op de 'Barbara' (rechts) drie cilinders geplaatst.
Dit schip heeft enige jaren zo gevaren, maar helaas heeft het systeem op de duur niet voldaan.
In 1931 verging het schip in en Caraïbische storm. De rotors waren toen reeds verwijderd.

Flettner richtte zijn kennis aan ander projecten en ontwierp de eerste Flettner-helikopter





In 2010 kwam het E-Schip I in de vaart. (links)
Het is een RORO-vrachtschip van de Duitse windmolenproducent Enercon, dat voornamelijk onderdelen van windturbines vervoert.
Opmerkelijk op het schip zijn de vier geplaatste rotorzeilen die het schip aandrijven dank zij het Magnuseffect.







maandag 26 december 2016

POOLZEE. WAT EN WAAR?


DE TWEE KOUDSTE GEBIEDEN

OP DEZE AARDE.



POOLZEE, TE ONDERSCHEIDEN IN DE NOORDELIJKE POOLZEE OF IJSZEE EN DE ZUIDELIJKE POOLZEE.

NOORDELIJKE POOLZEE.

De Noordelijke Poolzee behoort tot het gebied van de Atlantische Oceaan en heeft daarmee zijn voornaamste verbinding tussen Spitsbergen en Groenland met een diepte van meer dan 600 meter.
Hierlangs stroomt een polaire zeestroming naar buiten, die de Oost-Groenland Stroom vormt.
Met de Grote Oceaan staat de Poolzee in verbinding door de smalle en ondiepe Beringstraat. Randzeebekkens zijn: ten noorden van het Amerikaanse continent de Beaufortzee, voor de beringstraat de Tsjoekstjenzee en langs de Siberische kust tot de Noordkaap de Oostsibereische Zee, de Laptjew Zee, de Karische Zee, de Barentszzee en de Witte Zee.

Het grootste deel van de Noordelijke Poolzee is bedekt met permanent poolijs, de poolkap, en enigszins ovaalvormig gebied van 6 tot 7 miljoen km², waarvan de lange as ongeveer loopt van Sptisbergen naar het westen van Alaska.
De noordelijke begrenzing ligt ongeveer op 82,5 graden noorderbreedte bij Spitsbergen en Sint Jozefland, de zuidelijkste voor de noordkust van Alaska op ongeveer 72 graden noorderbreedte.
het centrum van dit gebied valt niet samen met de noordpool, maar ligt op 84 graden noorderbreedte en 175 graden westerlengte.
De poolkap bestaat uit min of meer aaneengesloten ijsvelden met een dikte van 2 tot 4 meter.
In de zomer komt daarin ook ongeveer 10% open water voor.



( Noordelijke Poolzee. Buiten de grote poolkap sterkt zich het pakijs uit, in februari-maart over het gehele licht gerasterde gebied, in augustus tot de streeplijn; ijsbergen komen in mei het verst naar het zuiden.)


Rondom is het permanent poolijs omgeven door een gordel van pakijs, die aan de landzijde begrenst wordt door landvast ijs gedurende 9 maanden van het jaar.
De grens van dit landvast ijs ligt ongeveer op de dieptelijn van 22 meter, zodat dit gebied, waar het vastelandplat zich buiten zich ver buiten de kust uitstrekt, ook zeer breed kan zijn. Dit is het geval voor de Siberische kust bij de mondingen van de rivieren Yana en de Lena, waar de ijsvlakte zich uitstrekt tot ongeveer 480 meter uit de kust.
Door de overwegend oostelijke winden heeft het ijs van de poolzee een oost-west beweging, die door de draaiing van de aarde in een rechtsom rondgaande en naar het zuiden gerichte stroming resulteert. De zeegebieden tussen Nova Zembla, Spitsbergen en Noord-Groenland vormen hierop een uitzondering, doordat  in de Barendszzee de uitloper van de Golfstroom water uit de Atlantische Oceaan in noordoostelijke  richting en langs de westkant van Spitsbergen in noordelijke richting stuwt, terwijl langs Oost-Groenland water uit de Poolzee naar het zuiden stroomt.


Een andere complicatie ontstaat doordat het Poolzeebekken door een bergketen op de zeebodem van ongeveer 3000 meter hoog, de Lomonosov Rug, in twee helften wordt gedeeld.
Deze rug loopt van de Nieuwsiberische Eilanden over de Noordpool naar Noord-Groenland. De circulatie wordt daardoor voorzover de beweging diep reikt, min of meer in tweeën gedeeld. Langs de rug stroomt het water aan beide zijden in de richting van Groenland.
Hierdoor wordt verklaard waardoor drifttochten, zoals die van Nansen met het de 'Fram' (1893-1996) en latere drijvende expedities op schepen of ijseilanden in  overeenkomstige zin verliepen wat betreft de hoofdrichting van hun baan.


IJSEILANDEN.

IJseilanden, zoals die in de Noordelijke IJszee voorkomen zijn grote platte stukken ijs, waarschijnlijk losgeraakt van het shelf-ijs van Ellesmere Eiland, tot 50 meter dik, waarvan ongeveer 5 meter boven water, 150 tot 1000 km² groot, met een gegolfd oppervlak.
Het bestaan ervan werd voor het eerst ontdekt in 1946 door radarwaarnemingen van de U.S. Airforce. Uit latere waarnemingen is bebleken dat deze eilanden jaren lang blijven bestaan en zich langzaam verplaatsen. Er is onder meer gebruik van gemaakt voor de vestiging van wetenschappelijke waarnemingsstations.
Het pakijs van het Noordpoolgebied vormt geen aaneengesloten laag ijs en is het meest bewegelijke deel van het poolijs.
Door de Oost-Groenland Stroom en de Labrador Stroom worden grote hoeveelheden hiervan zuidwaarts meegevoerd, in april het verst, voorbij Newfoundland tot 45 graden noorderbreedte.
Aan de oostkant blijft daarentegen de Barentszzee grotendeels ijsvrij, ook in de winter, onder invloed van de uitlopers van de Golfstroom. De baai van Petsamo (Petsjenga - Finland) en de haven van Moermansk (Rusland), beide op ongeveer 69 graden noorderbreedte, blijven het hele jaar voor de scheepvaart toegankelijk, zij het dan gedurende enige tijd met de hulp van ijsbrekers.  
In de Witte Zee daarentegen vormt zich gedurende vijf maanden in de winter een zware ijslaag.
tegenwoordig wordt in de zomermaanden langs de gehele Siberische noordkust gevaren, vooral in konvooien met ijsbrekers en geassisteerd door langs de route gevestigde Russische stations.
De Noordpool Zee is het leefgebied van de ijsbeer die niet voorkomt op de Zuidpool.


ZUIDELIJKE POOLZEE.



De Zuidelijke Poolzee omvat het deel van de wereld dat het Antarctische vasteland omgeeft en dus de zuidelijkste delen van de Atlantische, de Grote/ en de Indische Oceaan.
De begrenzing kan men zich ongeveer denken tussen 50 en 60 graden zuiderbreedte. In hammen van het continent vormen de Ross Zee en de Weddell Zee. Eveneens behoren tot de Zuidelijke Poolzee te worden gerekend de Zuid-Shetland Eilanden, Zuid-Orkney Eilanden, Zuid-Georgië, Zuid-Sandwich Eilanden, Bowet Eiland, Kerguelen Eilanden, Heard Eilanmd, Balleny Eilanden, Peter I eiland en de eilanden voor de kust van het schiereiland Graham Land.

De grootste diepte komt voor in de Zuid-Shetland Trog, 27 graden westerlengte, 53 graden zuiderbreedte, en is ruim 4500 meter. Het klimaat is betrekkelijk gelijkmatig, het gebied van de grootste koude ligt boven het vasteland met de pool als centrum, terwijl de oppervlakte temperatuur van de zee slechts in geringe mate varieert van zuid naar noord van minus 1,9 graad C. tot 2 à 4 graden C. In verschillende gebieden langs de rand van het zuidpoolgebied zakt het zeer koude water naar de diepte en vormt aldus het antarctische bodemwater.
Stromingen zijn in de Zuidelijke Poolzee, onder invloed van de sterke westenwinddrift, overwegend oostwaarts gericht, behalve aan de rand van het continent waar oostelijke wind en een westwaartse stroming overheersen.

(De grenzen van het pakijs van maart tot oktober en de noordelijke grens van het ijsbergengebied op het zuidelijke halfrond.) 

IJS.

IJs komt in hoofdzaak in twee vormen voor: pakijs en ijsbergen.
De Ross Zee wordt aan de landzijde afgesloten door een reusachtige verticale ijsmuur.

In hoogte variërend van enkele meters tot 70 à 80 meter hoogte over een afstand van ruim 700 kilometer. Deze muur heeft naar de ontdekker James Ross de naam Ross Barrière of ook wel Grote IJsbarrière gekregen.
Het ijsplateau, waarvan deze muur de noordelijke begrenzing vormt, overdekt ongeveer de helft van de Ross Zee en kan worden beschouwd als een voortzetting van het gletsjerijs dat het continent bedekt.



Aan de landzijde rust het op de bodem van het continentale plat en verder naar buiten op het water.
Ook elders langs het zuidpoolcontinent komen dergelijke plateaus voor, onder meer in het zuidelijkste gedeelte van de Weddell Zee en in de bocht van Graham Land.





De ijsbergen die in de Zuidelijke Poolzee ontstaan, zijn afkomstig van deze ijslagen. Ze zijn aan de bovenzijde plat (tafelijsbergen) en kunnen zeer grote horizontale afmetingen bereiken.
Door de oostelijke winden worden ze meegevoerd en komen in de zuidelijke Atlantische Oceaan veelal terecht in de koude Falkland Stroom, waardoor zij gemiddeld tot 45 graden zuiderbreedte worden meegevoerd. Door het smelten aan de oppervlakte verkrijgen zij vaak de meest grillige vormen.
In de Indische Oceaan ligt de gemiddelde grens bij 55 graden en in de Groet Oceaan bij 50 graden.


Zoals de ijsbeer het dier is van de Noordelijke Poolzee, zo zijn de pinguïns de vogels die het antarctische gebied bewonen en alleen daar voorkomen.

Op de ijskap van de zuidpool zijn door verschillende landen weerstations gebouwd, maar internationaal is vastgelegd dat niemand dit gebied als eigendom mag claimen.

Note: Door de huidige klimaatsverandering en het smelten van de poolkappen zal er aangaande de posities in lengte en breedte graden verschil zijn met welke hierboven vermeld. 







zaterdag 24 december 2016

POMP. (SCHEEPVAART) WAT IS DAT?

ALS DE RATTEN HET SCHIP 

VERLATEN, IS HET POMPEN OF

VERZUIPEN.

POMP.

Een pomp is een werktuig aan boord van schepen om vloeistoffen of gassen te verplaatsen zoals zout- en zoetwater, brandstof- en smeerolie, lucht en koelmedia. De pompen voor het verplaatsen of verdichten van gassen noemt men respectievelijk ventilatoren en compressoren. 


DE ZEILVAART.

Zuigpomp.

1. pomplichaam.
2. pompzuiger of emmer.
3. pompzwengel.

Op vroegere zeilschepen was de meest voorkomende pomp de zuigpomp, welke hoofdzakelijk werd gebruikt om het binnen gestroomde water uit het scheepsruim te verwijderen en waar dan ook de uitdrukking vandaan komt, 'pompen of verzuipen', als het schip vol dreigde te lopen bij slecht weer. 
Dit soort pomp werd door mankracht bediend.
Deze pomp bestond uit een buis, aanvankelijk een in de lengte doorboorde boomstam, sedert de 19e eeuw een metalen buis, waarin aan de onderzijde een 'bos' of een emmer zat, voorzien van een terugslagklep. 
In de buis kon door middel van een pomparm of zwengel een zuiger of 'pompschoen', eveneens voorzien van een terugslagklep, worden op en neer bewogen. de meestal van iepenhout vervaardigde pompbuizen werden omwikkeld met schiemansgaren of gekuipt met ijzeren banden om barsten tegen te gaan door indrogen. De pomp was aan de onderzijde voorzien van een koperen rooster en ze reikte tot in het hoosgat of de goot naast de kiel van het schip, meestal ter hoogte van de grote mast.
Een dubbele of emperiaalpomp had twee zuigers.





Windmolenpomp.

1. Wieken van opzij gezien.
2. Krukas.
3. Draaischijf.
4. Arm met brassen om de molen naar de wind te zetten.
5. Bevestiging van de pomp op het dek.
6. Vooraanzicht van de pomp, met twee zeilen bijgezet en twee vast-gemaakt.
7. Plaatsing van de pomp voor de grote mast op het zeilschip.

Aan boord van de Scandinavische- en ook de Duitse zeilschepen werden de pompen vaak aangedreven met behulp van een windmolen.
Dit bespaarde de inzet van mankracht welke men elders weer aan het werk kon zetten.






MECHANISCH AANGEDREVEN POMPEN.

Met de opkomst van de stalenschepen welke werden voortgestuwd door stoomwerktuigen en later motoren, werden de pompen ook aan de tijd aangepast en uit metaal vervaardigd en door stoom- of elektrisch aangedreven.
De meest voorkomende pomptypen voor vloeistoffen op hedendaagse schepen zijn; 
1. Verdringerpomp.
2. Centrifugaalpomp.
3. Ejectorpomp.

VERDRINGERPOMP.

De werking van een verdringerpomp berust op het verdringen of verplaatsen van een vloeistof door een bewegend pomponderdeel, bijvoorbeeld een zuiger, plunjer, klepvleugel, tandrad of worm.


ZUIGERPOMP.

Verklaring van de cijfers van stoom aangedreven simplexpomp.
1. Stoomcilinder.
2. Cilindervoering.
3. Zuigerstang.
4. Vloeistofcilinder.
5. Cilindervoering.
6. Vloeistofzuiger.
7. Vloeistofzuigerstang.
8. Kleppenkast.
9. Zuigerring.

Een dergelijke pomp is door middel van een krukas ook aan te drijven door middel van een elektromotor.

Deze pomp wordt onder andere gebruikt als lenspomp, om het water vanaf het vlak uit te pompen. In de uitvoering als een duplexpomp ook als brandstof- lage druk ketelvoeding-, brandblus- en ballastpomp.

PLUNJERPOMP.

Dit type pomp wordt in twee hoofdsoorten veel toegepast als stuurmachine-
pomp.
De eerste soort is de radiaal plunjerpomp (links). Hier bewegen de plunjers zich in een schijf met radiaal geboorde cilinders, per omwenteling van de schijf, binnen- en buitenwaarts respectievelijk ten gevolge van de verstelbare excentrische begrenzing rond de schijf en de centrifugaalkracht.


 

De tweede soort is de Axiaal plunjerpomp (rechts). Hier bewegen de plunjers zich in de schijf, met in de omtrek axiaal geboorde cilinders, per omwenteling axiaal heen en weer, ten gevolge van een eveneens meedraaiende, doch verstelbare, kantelring waar de plunjers met een kogelgewricht aan bevestigd zijn.

VLEUGELPOMP.

De vleugel A wordt over een bepaalde sector om zijn as in beide richtingen bewogen door een pomphendel.
Door deze heen en weer gaande beweging doen afwisselend kruislings de kleppen dienst als zuig- en persklep.
De pomp wordt het meest toegepast voor het lenspompen van sloepen, zeilbootjes en kleine jachten.
Ook wordt de pomp gebruikt voor het overpompen van kleine hoeveelheden brandstofolie of smeerolie uit drummen naar een verbruik tank.



TANDRADPOMP.


De tanden van deze pomp kunnen recht of V-vormig zijn waarbij één tandwiel uitwendig wordt aangedreven.
De te verpompen vloeistof wordt meegevoerd in de ruimten, gevormd door de twee naast elkaar liggende tanden van een tandwiel, en het pomphuis.
De pomp wordt voornamelijk toegepast als smeeroliepomp voor dieselmotoren en hulpwerktuigen.

Ook kan de pomp met rubber afgewerkte tandwielen dienst doen als lenspomp, maar de opbrengst is maar gering.


WORMPOMP.

Dit soort pomp kan uitgevoerd zijn met één, twee of drie wormen waarbij in de meervoudige uitvoering slechts één worm uitwendig wordt aangedreven.
De te verpompen vloeistof wordt meegevoerd in de ruimten gevormd door de wormgroeven en het pomphuis.
De pomp kan voor alle typen vloeistoffen worden toegepast; aan boord meestal als brandstofpomp.

CENTRIFUGAALPOMP.

(Radiaal centrifugaal pomp links en de axiaal centrifugaalpomp rechts.)








De werking van de centrifugaalpompen berust op de centrifugale kracht veroorzaakt door de draaiing van het schoepenwiel (waaier) in een slakkenhuisvormig pomphuis, waardoor de te pompen vloeistof van de zuigzijde (hart van het schoepenwiel) naar de perszijde (de omtrek van het schoepenwiel) wordt gestuwd.
Het arbeidsvermogen van beweging van de te verpompen vloeistof wordt daarna in een verwijding van het pomphuis omgezet in druk. De meeste uitvoeringen van dit soort pompen zijn, zonder speciale voorzieningen, niet zelfaanzuigend tijdens het starten.


(Waterslotpomp.)


Daartoe wordt bijvoorbeeld op de pompas een klein roterend waterslotpompje gemonteerd, dat bij het opstarten lucht wegzuigt uit het grote pomphuis. Men kan de pomp ook zodanig opstellen dat de te verpompen vloeistof vanzelf toestroomt, hetzij door een hoger vloeistofniveau dan de zuigopening van de pomp, hetzij door een speciale aanvoerpomp. Dit laatste is bijvoorbeeld het geval aan boord van stoomturbineschepen waar bij een zeer eenvoudig voedingssysteem de condensaatpomp in de condensor gecondenseerde stoom (het condensaat) wegpompt en perst naar de hogedruk ketelvoedingpompen. Bij een hoog aantal omwentelingen per minuut en in serie geschakelde schoepenwielen of pompwaaieres kan men zeer hoge persdrukken opwekken, zoals bij de ketelvoedingpomp die het voedingwater tegen de keteldruk in 60 tot 100 bar, in de ketel moet persen. 
Men kan de centrifugaalpompen indelen naar de stroomrichting van de te verpompen vloeistof ten opzichte van de pompas: axiaal, radiaal of een combinatie van die twee, al naar gelang de vorm van de schoepen. De pompen worden voor zeer veel doeleinden aan boord toegepast, zoals het verpompen van circulatiewater, condensaat, voeding- en ballastwater, op olietankers vooral van de lading.

EJECTORPOMP.

De werking van de ejector berust op het straalbuis- en venturibuiseffect.
In de straalbuis krijgt de overstromende vloeistof, stoom, gas of water, het pompmedium, een hoge snelheid.
De druk aan de uitmonding van de straalbuis verminderd daardoor sterk. Via een daar ter plaatse aangesloten zuigbuis is het apparaat dus in staat andere vloeistoffen of gassen aan te zuigen, welke dan, samen met het pompmedium door de venturibuis worden afgevoerd. Na de nauwe doortocht in de venturibuis wordt de doortocht wijder, waardoor de snelheid van de doorstromende vloeistof afneemt en omgezet wordt in een druktoename. Deze druk wordt benut om de te verpompen vloeistoffen of gassen te transporteren.
De ejector wordt aan boord onder andere toegepast als lenspomp, als luchtafzuigpomp aan de condensor van een stoomturbine-installatie en als schuimkanon in een brandblus-installatie.