NERGENS ZIJN DE DANSEN
ZO VOL GRATIE
ALS OP BALI.
DEEL 2.
BALINESE DANSEN.
KECAK (APENDANS).
Geen ander dansspel op Bali is zo boeiend als de met adembenemende intensiteit en fanatieke overgave gespeelde kecak. Oorspronkelijk was het een bezwerende , pantomimische koordans op epidemieën en catastrofes af te wenden.
Het dansen duurt de gehele nacht, totdat de dansers volledig uitgeput zijn.
Bij de kecak speelt geen gamelan. Het muzikale gedeelte wordt overgenomen door het koor.
Met zijn trommelende, sissende, fluisterende, knisterende geluiden is deze muziek niet minder indrukwekkend dan die van de gamelan.
Hij is ontstaan uit de Sanghjang-Dedan, waarin uitgebeeld wordt, hoe twee widadaris (hemelnimfen) die door de goden naar de aarde gestuurd worden, zich voor hun reis gereedmaken; hoe zij via een regenboog en de hoge meru-daken bij de Sanghjang-Dedari-danseressen komen en in hun lichamen kruipen. De danseressen fungeren dan als een medium en geven de priester, die steeds bij deze dansen aanwezig is, het antwoord van de goden. Zij delen hem mede, wat er gedaan moet worden om het door ongeluk getroffen dorpje te redden. Aan het eind verteld het koor, hoe de widadaris afscheid nemen en hoe zij terug keren naar de hemel.
Ook hierin wordt het goed en kwaad weer duidelijk weergegeven in het wit en het zwart.
Aan het scherp gescandeerde, ritmische kecak-ecak-ecak-geroep van het koor heeft deze dans haar naam te danken.
Tijdens het opzwepende kecakgeroep wordt de alleen in een lendendoek geklede mannen als door een storm voortgejaagd; ze worden tegen de grond geworpen, weer omhooggetrokken, dan weer van rechts naar links door hun eigenstemmen.
De kecak, beter bekend als de 'apendans' vormt op Bali de grootste toeristische attractie, men heeft er zelfs een openlucht theater voor gebouwd, vlakbij Tanah Lot. Al is deze dans in de loop der tijden aanzienlijk veranderd, het is en blijft een extatisch-rituele dans.
Aan het einde van deze voorstelling wordt vaak een transdans opgevoerd waarbij aan het einde een priester volledig in trans over een vuurplaats loopt. Na de opzwepende kecak dans heerst er onder het publiek een doodse stilte.
(Boven van links naar rechts: Twee danseressen die tijdens de dans volledig in trans raken en met behulp van een priester weer bij positieven worden gebracht.
Onder van links naar rechts; De priester danst in het brandende houtskool en trap het vuur volledig uit.
Nog in trans komt hij tot rust met zijn zwartgeblakerde voetzolen.)
LEGONG.
Deze dans, die door jonge vrouwen en kleine meisjes wordt uitgevoerd, is eveneens uit een tempeldans ontstaan.
Volgens de legende betekend legong 'hemelse dans van goddelijke nimfen'. Er bestaan vele versies van de legong, steeds weer met andere legenden erin verwerkt.
De bekendste versie is de legong kraton, die opgevoerd werd aan de vorstenhoven.
Vroeger had vrijwel iedere raja zijn eigen legong-groep. De opvoeringen vonden plaats in de puri, de residentie van de koninklijke familie.
Het verhaal waarop de dans stoelt kent veel variaties, de rollen echter van de drie jonge danseressen staan vast: jondong, de dienares aan het hof en de twee steeds identieke geklede legongs, de koninklijke figuren.
Zij treden op in kostbare goudbrokaten kleding; hun gebaren zijn uiterst fijn en zorgvuldig afgemeten.
Met een ongelofelijke zekerheid voeren zij samen gelijke passen en bewegingen uit, alsof de een het spiegelbeeld van de ander is; soms gaan ze plotseling uit elkaar: elk danst dan weer haar eigen rol.
Al is ook de dans het belangrijkste onderdeel van de legong, toch beeldt deze als alle andere Balinese dansen een verhaal uit. Een bijzonder geliefd onderwerp is de vertelling over koning Lasem, uit de 12e of 13e eeuw, van Oost-Java.
Als de prins Daha, een broer van Rang Kesari dit hoort, bedreigt hij koning Lasem met oorlog om zijn zus vrij te krijgen. De koning geeft echter niet toe en bereidt zich voor op de strijd.
Op weg naar het slagveld ziet hij een teken van zijn naderende dood: een zwarte vogel komt uit het noordoosten aangevlogen en blijft boven hem zweven. Lasem laat zich hierdoor echter niet weerhouden en begeeft zich in de strijd; hij wordt gedood.
Op Bali waren altijd al beroemde legong-leraren.
De les begint zonder gamelan; de leraar demonstreert niet slechts de bewegingen, maar gaar achter het meisje staan en danst samen met haar deel voor deel, pas voor pas. Hij houdt haar bij de armen vast, draait soms met zijn handen haar hoofdje in de juiste richting op plaatst een voetje zoals hij het hebben wil.
Hierbij imiteert hij zingend en neuriënd de verschillende instrumenten van de gamelan. Zo leren de kinderen de passen en houdingen aanvoelen.
De meisjes lijken helemaal niet zoveel aandacht aan hun leraar te schenken. Meer dromend dan bewust maken zij zich uiteindelijk alle gecompliceerde bewegingen eigen. Later wordt er ook met een orkest gerepeteerd; bij de legong is dat de grote gamelan gong.
Hij doet in zekere mate dienst als souffleur: hij geeft de muzikanten elke belangrijke inzet aan en geeft de dansers een teken wanneer zij moeten opkomen.
Zonder de kendang-speler zou het hele orkest uit elkaar vallen.
BARIS.
De baris mocht vroeger bij geen enkel ritueel feest ontbreken; nu wordt hij nog bij een crematie gedanst.
Uit deze dans, de baris gedé, waarbij tien of twaalf met speren bewapende dansers een krijgsdans opvoerden, ontstond later de baris pendét , een dramatisch schouwspel waarbij vooral de rol van de solodanser opvalt.
Een goede baris-danser moet zich aan een zeer zware training onderwerpen; werkelijk goede baris-dansers zijn zeldzaam.
Hij moet elk lichaamsdeel velledig beheersen en zijn gezicht moet in plotselinge afwisseling elke emotie zoals bewondering, angst, wreedheid en zachtmoedigheid kunnen uitdrukken.
De grote gamelan gong moet op iedere verandering van uitdrukking van de danser reageren; hierbij onderwerpt namelijk de krijgsdanser het orkest aan zijn overwicht.
Vroeger behoorde het bij de opvoering van een prins om de baris te leren dansen; dat was een goede training voor de volledige beheersing van zijn lichaam.
KEBIYAR.
Deze dans wordt in tegenstelling tot de andere dansen door slechts één persoon uitgevoerd.
Het bijzondere van deze dans is dat hij zittend, met gekruiste benen wordt gedaan. Hiermee is natuurlijk niet gezegd dat de danser niet van zijn plaats komt. Met buitengewone behendigheid glijdt en hupt hij tijdens de dans van de ene plaats naar de andere.
De belangrijkste bewegingen voert hij met zijn bovenlichaam en zijn armen uit, terwijl bovendien zijn gelaatstrekken buitengewoon bewegelijk en vol uitdrukking zijn. De hele dans wordt met een soepelheid van een slang of een wilde kat uitgevoerd.
Een andere bijzonderheid van de kebiyar is dat hier de danser niet de gamelan beheert, zoals bij de baris, maar dat hij zelf iedere nuance, iedere stemming, elk ritme van de muziek in beweging omzet.
De kebiyar kan alleen gedanst worden door iemand, die ook ieder instrument van de gamelan kan bespelen, zoals Marco eens zei:
'Alleen een goed musicus kan een goed kebiyar-danser worden'.
De danser zit in het midden van het vierkant, dat door de instrumenten van de gamelan wordt gevormd. Bijzonder opvallend is de kleding, die bestaat uit een lange, met gouddraad doorstikte doek die strak om het lichaam is gewikkeld en in een lange sleep eindigt. De bewegingen met de doek spelen in het verloop van de dans een belangrijke rol.
De dans bereikt zijn hoogtepunt als de danser plotseling zijn waaier laat vallen, twee stokken pakt en zelf spelend in de muziek invalt, doordat hij tussen het aanslaan van de tonen met de stokken bezwerende handbewegingen uitvoert. Het instrument, dat hij nu bespeelt, heet trompong. Dit is verwant aan de bonang en bestaat uit een rij kleine knop-gongs.
Het instrument wordt anders alleen gebruikt bij een eredienst, de enige uitzondering hierop is de kebiyar.
DE MASKERDANSEN.
JAUK.
Evenals bij de baris dirigeert de danser ook bij de jauk het orkest. Dit betekend dat iedere schokkende
of slaande beweging door een slag op de trommel gemarkeerd moet worden.
De danser, die niet aan een verhaal gebonden is, draagt een wit demonenmasker met uitpuilende ogen en handschoenen met extreem lange vinger-
nagels. In de jauk wordt gesproken noch gezongen. Het is een pure pantomime, waarbij de danser veel ruimte tot improviseren heeft. Hij stelt een griezelige figuur voor, die de toeschouwers angst aanjaagt.
TOPENG.
Het zijn meestal oudere mannen, waarvan de hoofdrolspeler steeds met een ander masker verschijnt. Daardoor kan hij verschillende figuren, van een jonge prins tot een oude gebrekkige man, uitbeelden.
Het woord topeng betekend masker. De stof voor de topeng-pantomimes wordt gevonden in episodes van de Balinese geschiedenis, babad, die familie betrekkingen van de vorsten en de oorlogen tussen diverse koninkrijken behandelen.
Daarbij hult de hoofdrolspeler zich herhaaldelijk in een ander kostuum en een ander masker.
Zij dragen halve maskers, die de mond vrij laten, want zij spreken en zingen, terwijl de hoofdrolspeler steeds puur mimisch optreedt; of maskers waarvan de onderkaak vrij kan bewegen.
Het maskerspel staat op Bali op een hoog peil.
Het vereist een absolute concentratie, vooral bij de statische dansen, waarbij het vaak alleen maar op de lichte beweging van slechts een vinger aankomt.
Het begin is altijd bijzonder spannend, wanneer het doek zachtjes gebint te bewegen. Plotseling verschijnt dan tussen een kier van de gordijnen het hoofd van de danser, getooid met een masker; daarna gaat het doek iets verder open en de danser wordt helemaal zichtbaar, in een onbeweeglijke houding. Dit houdt hij minuten lang vol, om plotseling voor het doek te springen en zijn dans te beginnen. Als de danser later plotseling weer verdwijnt, speelt de gamelan door tot hij weer terug komt met een ander masker. Hij is nu een ander personage.
In de topeng padjagan, dat waarschijnlijk het oudste maskerspel is, treedt de speler met dertig tot veertig verschillende maskers op, die alle zijn persoonlijk eigendom zijn.
Deze maskers, die in een doek gewikkeld in een mand liggen, zijn voor hem heilige maskers, geladen met magische krachten. Bij deze oude vorm van de topeng gebruikt men gewoonlijk geen doek. De gehele voorstelling is een ritueel, waarbij de speler als een priester fungeert. De mand wordt voor de gamelan geplaatst met aan beide zijden offergaven. Als de topeng-speler voor de mand knielt en het ene masker na het andere eruit neemt, dit opzet en half in trance de bijpassende bewegingen uitvoert, heeft hij de geesten van de voorvaderen bezworen, die hij in zijn maskerdans, de een na de ander, belichaamt.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten