KLEINE SNELLE SCHEEPJES
IN DE STRIJD TEGEN
SMOKKELAARS OP ZEE.
DOUANEKOTTER.
Een douanekotter was een opvallend scherpgesneden scheepje en werd ingezet voor de specifieke taak van het voorkomen van smokkel en het afdwingen van de douanewetten.
(Britisch custom cutter Greyhound.)
De belangrijkste eisen voor een dergelijk vaartuig waren een maximaal haalbare snelheid om ieder verdacht vaartuig te kunnen inhalen, bijzondere wendbaarheid om de achtervolging zo kort mogelijk te kunnen laten duren en de mogelijkheid om een bemanning en een bewapening te voeren die groter was dan die van iedere mogelijke tegenstander opdat deze tot stoppen kon worden gedwongen en, indien nodig geënterd.
Het voor deze taken uitgezochte vaartuig, de kotter, was een klein gedekt schip met een enkele mast en een boegspriet. Het voerde een grootzeil met gaffel en giek, een rechthoekig topzeil aan een ra en twee of drie voorzeilen, stagfok, binnen- en buitenkluiver. Dit type werd rond 1740 geïntroduceerd en bleek relatief snel te zijn, hoog aan de wind te kunnen zeilen en genoeg draagvermogen te hebben om tot wel 22 stuks 4-ponders te kunnen voeren, soms vervangen door 10 verdragende 9-ponders met een lange loop om de tegenstander, die gewoonlijk niet over dergelijke kanonnen beschikte, op grotere afstand vleugellam te maken.
Dergelijke kotter hadden een tonnage van 130 ton, een lengte van 25,9 meter, breedte 7,3 meter en een diepgang van 3,4 meter. Onder volle tuigage konden ze een snelheid lopen van 8 knopen.
Ze hadden een bemanning van 25 tot 30 koppen.
De hoogtij dagen van de douanekotter lagen in de laatste decennia van de 18e en de eerste van de 19e eeuw, met als hoogtepunten tijdens de oorlogen rond de Franse Revolutie (1792-1800) en de Napoleontische oorlogen (1800-1815).
Het verbod op de handel in bepaalde goederen en de hoge invoerrechten die op andere moesten worden betaald, maakten het voor de smokkelaars aantrekkelijk dergelijke goederen buiten de autoriteiten om naar verschillende landen, en vooral naar Groot-Brittannië, te vervoeren.
Vaste kustwachtplaatsen waren er nauwelijks zodat op veel plaatsen aan de kust de smokkelwaar gemakkelijk aan land kon worden gebracht. De enige manier om deze illegale handel aan te pakken, was een combinatie van een inlichtingendienst en de inzet van snelle kotters om de loggers te onderscheppen die meestal door de smokkelaars werden gebruikt.
(Douane kotter Resolution.)
Deze loggers waren twee- of vaker, dreimastvaartuigen die bekend stonden om hun vermogen om hoog aan de wind te zeilen en een flinke snelheid te ontwikkelen, terwijl ze dikwijls behoorlijk bewapend waren.
Noordzeesmokkelaars hadden ook vaak een voorliefde voor schoeners.
Een bekend smokkelvaartuig was de 250 ton metende Ranger die vanuit Zuidwest-Engeland opereerde, 22 kanonnen voerde en een bemanning had van 100 koppen, waarmee dit schip de douanekotter heel aardig partij kon geven.
De grootste douanekotter was de in Clouchester geregistreerde Repulse, die 210 ton mat, maar niet meer dan 33 bemanningsleden had.
Na de Repulse waren de Tartar, de Speedwell en de Rose met hun 190 ton de grootste; ze voerden elk ongeveer 12 kanonnen en hadden een bemanning van 30 koppen. Hun thuishaven was respectievelijk Dover, Weymouth en Southampton. Veel andere kotter waren kleinen, van 40 tot 55 ton.
Veel smokkelwaar kwam uit Frankrijk, waarvan de Iris onderweg was naar Engeland en door de douane kotter Badger in het nauw werd gedreven en zijn bemanning er bij Boulogne er tussenuit kneep. Bij inspectie van het verlaten schip bleek deze geladen te zijn met 1736 liter cognac, 2478 liter jenever, 55 zakken thee en 161 kg tabak.
Het voor deze taken uitgezochte vaartuig, de kotter, was een klein gedekt schip met een enkele mast en een boegspriet. Het voerde een grootzeil met gaffel en giek, een rechthoekig topzeil aan een ra en twee of drie voorzeilen, stagfok, binnen- en buitenkluiver. Dit type werd rond 1740 geïntroduceerd en bleek relatief snel te zijn, hoog aan de wind te kunnen zeilen en genoeg draagvermogen te hebben om tot wel 22 stuks 4-ponders te kunnen voeren, soms vervangen door 10 verdragende 9-ponders met een lange loop om de tegenstander, die gewoonlijk niet over dergelijke kanonnen beschikte, op grotere afstand vleugellam te maken.
Dergelijke kotter hadden een tonnage van 130 ton, een lengte van 25,9 meter, breedte 7,3 meter en een diepgang van 3,4 meter. Onder volle tuigage konden ze een snelheid lopen van 8 knopen.
Ze hadden een bemanning van 25 tot 30 koppen.
De hoogtij dagen van de douanekotter lagen in de laatste decennia van de 18e en de eerste van de 19e eeuw, met als hoogtepunten tijdens de oorlogen rond de Franse Revolutie (1792-1800) en de Napoleontische oorlogen (1800-1815).
Het verbod op de handel in bepaalde goederen en de hoge invoerrechten die op andere moesten worden betaald, maakten het voor de smokkelaars aantrekkelijk dergelijke goederen buiten de autoriteiten om naar verschillende landen, en vooral naar Groot-Brittannië, te vervoeren.
Vaste kustwachtplaatsen waren er nauwelijks zodat op veel plaatsen aan de kust de smokkelwaar gemakkelijk aan land kon worden gebracht. De enige manier om deze illegale handel aan te pakken, was een combinatie van een inlichtingendienst en de inzet van snelle kotters om de loggers te onderscheppen die meestal door de smokkelaars werden gebruikt.
(Douane kotter Resolution.)
Deze loggers waren twee- of vaker, dreimastvaartuigen die bekend stonden om hun vermogen om hoog aan de wind te zeilen en een flinke snelheid te ontwikkelen, terwijl ze dikwijls behoorlijk bewapend waren.
Noordzeesmokkelaars hadden ook vaak een voorliefde voor schoeners.
Een bekend smokkelvaartuig was de 250 ton metende Ranger die vanuit Zuidwest-Engeland opereerde, 22 kanonnen voerde en een bemanning had van 100 koppen, waarmee dit schip de douanekotter heel aardig partij kon geven.
De grootste douanekotter was de in Clouchester geregistreerde Repulse, die 210 ton mat, maar niet meer dan 33 bemanningsleden had.
Na de Repulse waren de Tartar, de Speedwell en de Rose met hun 190 ton de grootste; ze voerden elk ongeveer 12 kanonnen en hadden een bemanning van 30 koppen. Hun thuishaven was respectievelijk Dover, Weymouth en Southampton. Veel andere kotter waren kleinen, van 40 tot 55 ton.
Veel smokkelwaar kwam uit Frankrijk, waarvan de Iris onderweg was naar Engeland en door de douane kotter Badger in het nauw werd gedreven en zijn bemanning er bij Boulogne er tussenuit kneep. Bij inspectie van het verlaten schip bleek deze geladen te zijn met 1736 liter cognac, 2478 liter jenever, 55 zakken thee en 161 kg tabak.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten