'QUA PATET ORBIS'
'ZO WIJD DE WERELD STREKT'. (3)
DE TWEEDE WERELDOORLOG.
In 1933 besloot men in geval van mobilisatie één of meer bataljons marinetroepen samen te stellen uit overcompleet dienstplichtig personeel onder leiding van getraind marinekader.
Deze 'L-Marinetroepen' oefenden regelmatig en hebben tussen 10 en 17 mei 1940 zeer goed werk verricht, voornamelijk in Zeeland.
Bij de verdediging van Rotterdam tegen de Duitse invallers speelden de mariniers een hoofdrol. De medio 1941 opgerichte Marine Bewakings Afdeling (MBA) Nederlands Oost-Indië, vertoonde grote overeenkomst met de Marinetroepen.
Twee compagnieën mariniers uit de Goebengkazerne en twee MBA compagnieën vormden samen het Marine bataljon dat bij Kertosono met de Japanse overvallers slaags raakte.
(Schilderij Slag op de Javazee.)
De detachementen mariniers aan boord van de kruisers Hr. Ms. Java en De Ruyter gingen in de slag op de Javazee met hun schepen strijdend ten onder.
Tijdens de WO-II werd het Korps mariniers op een nieuwe leest geschoeid. Op 17 mei 1943 gaf de minister van Marine, in ballingschap in Londen, het groene licht voor een gevechtseenheid van ruim 5.000 man, bestaande uit een staf, drie infanteriebataljons, een afdeling artillerie, een tankafdeling, een afdeling zware ondersteuningswapens, een verbindingsafdeling en verschillende verzorgingseenheden.
(Mariniers in opleiding in Camp Le Jeune in de VS.)
De organisatie en uitrusting was gestoeld op de ervaringen van het Amerikaanse Korps mariniers dat in de Stille Oceaan tegen de Japanners vocht en zeer tot de verbeelding van de Nederlandse mariniers sprak.
Deze nieuwe eenheid, de Mariniersbrigade, werd in de Verenigde Staten opgeleid en diende drie maanden na het beëindigen van de vijandelijkheden in Europa gereed te zijn om aan de strijd tegen Japan deel te nemen. Reeds in 1943 werden zoveel mogelijk mariniers die nog in het vrije westen waren naar de Amerikaanse mariniers opleidingen gestuurd. Deze 250 man moesten dan de recruten opleiden die na de bevrijding van Nederland als oorlogsvrijwilliger bij het Korps in dienst zouden komen.
Tegelijkertijd werden er nog ruim 100 mariniers uitgeleend aan de prinses Irenebrigade. Zij vormden de kern van één van de drie infanterie-gevechts-compagnieën en landden begin augustus 1944 in Normandië waarna zij deelnamen aan de strijd tegen de Duitsers tot op Nederlands grondgebied.
NA DE TWEEDE WERELD OORLOG IN DE OOST.
Na de Japanse overgave in augustus 1945 was de noodzaak voor een Nederlandse bijdrage aan de strijd tegen Japan met een mariniersbrigade weggevallen.
Een nieuwe taak diende zich aan in de vorm van herstel van het Nederlands gezag in Indië waar op 17 augustus 1945 Soekarno de republiek Indonesië had uitgeroepen.
Van de Amerikanen kon niet verwacht worden dat zij meehielpen de oude koloniale relatie van vóór de oorlog te herstellen. De steun aan de Brigade die in het Amerikaanse Camp Le Jeune oefende en uitgerust werd, hield dan ook op. De Brigade vertrok naar Nederlands-Indië, waar zij pas in maart 1946 na een verblijf op Malakka door de Britten werd toegelaten.
Na de oorlog hadden de Japanners Indië in een ontredderde situatie achtergelaten. Daar poogden Britse troepen de orde op zaken te stellen, waarbij zij hulp van de Nederlanders aanvankelijk mondjesmaat toestonden. Het liefst hadden ze Indië bij hun kolonies gevoegd, zoals ze met Ceylon hadden gedaan.
Een in december 1945 gedebarkeerd mariniers-infanteriebataljon en de Marine Bewakings Afdeling, die kort na de val van Japan in Batavia weer was opgericht, hebben in die chaotische maanden veel goed werk geleverd.
De mariniers stelden zich te weer tegen geregelde en ongeregelde troepen van de republiek Indonesië. Ondanks de onderhandelingen tussen Nederland en de nieuwe Republiek, die moesten leiden tot een Nederlandse-Indonesische Unie, overheerste aan de Nederlandse zijde het streven naar een herstel van de vooroorlogse verhoudingen. Dit leidde tot een groot aantal incidenten tussen de Nederlandse en Indonesische troepen.
Een nieuwe taak diende zich aan in de vorm van herstel van het Nederlands gezag in Indië waar op 17 augustus 1945 Soekarno de republiek Indonesië had uitgeroepen.
Van de Amerikanen kon niet verwacht worden dat zij meehielpen de oude koloniale relatie van vóór de oorlog te herstellen. De steun aan de Brigade die in het Amerikaanse Camp Le Jeune oefende en uitgerust werd, hield dan ook op. De Brigade vertrok naar Nederlands-Indië, waar zij pas in maart 1946 na een verblijf op Malakka door de Britten werd toegelaten.
Na de oorlog hadden de Japanners Indië in een ontredderde situatie achtergelaten. Daar poogden Britse troepen de orde op zaken te stellen, waarbij zij hulp van de Nederlanders aanvankelijk mondjesmaat toestonden. Het liefst hadden ze Indië bij hun kolonies gevoegd, zoals ze met Ceylon hadden gedaan.
Een in december 1945 gedebarkeerd mariniers-infanteriebataljon en de Marine Bewakings Afdeling, die kort na de val van Japan in Batavia weer was opgericht, hebben in die chaotische maanden veel goed werk geleverd.
De mariniers stelden zich te weer tegen geregelde en ongeregelde troepen van de republiek Indonesië. Ondanks de onderhandelingen tussen Nederland en de nieuwe Republiek, die moesten leiden tot een Nederlandse-Indonesische Unie, overheerste aan de Nederlandse zijde het streven naar een herstel van de vooroorlogse verhoudingen. Dit leidde tot een groot aantal incidenten tussen de Nederlandse en Indonesische troepen.
(Een van de vele wervingsposters uit die periode.)
Het Korps mariniers bereikte in deze periode zijn grootste sterkte van ruim 13.000 man, waarvan 5.000 voor de Brigade.
Deze aantallen werden bereikt door in eerste instantie oorlogsvrijwilligers (OVW-ers) aan te trekken uit bevrijd Nederland. Wat later werden zij aangevuld met mariniers-zeemilicien, dienstplichtigen die bij het Korps hun dienstplicht wilden vervullen.
In juli 1947 begon, in het kader van de Eerste Politionele Actie, één van de grootste landingsoperaties die ooit door de mariniers is uitgevoerd. De Brigade landde op twee punten op Oost-Java, bij Pasir Poetih en in de Meneng Baai, en stootte daarop snel door tot in het binnenland, gesteund door het eigen genie-bataljon. Hoewel militair gesproken de actie een succes was, moest op last ven de veiligheidsraad van de Verenigde Naties de strijd gestaakt worden. Omdat op politiek gebied geen overeenstemming werd bereikt, begon de Mariniersbrigade in afgeslankte vorm in december 1948 aan een Tweede Politionele Actie die militair bezien aan de opdracht beantwoordde, maar in politiek opzicht geen internationale steun kreeg.
De landingen werden deze keer uitgevoerd door twee bataljons bij Glondon. Onder druk van de VN en door toedoen van de VS moest de actie worden gestaakt.
De Nederlandse regering moest uiteindelijk instemmen met de onafhankelijkheid van de Republiek Indonesië, die op 27 december 1949 door Koningin Juliana met haar handtekening werd bekrachtigd.
Inmiddels was de bestaansgrond en de noodzaak voor de brigade weggevallen. De OVW-ers en de miliciens wier diensttijd verstreken was, moesten naar Nederland terug keren. Daardoor was het onmogelijk geworden de Brigade op volle sterkte te handhaven. Zij werd op 7 juli 1949 door vice-admiraal A.S.Pinke eervol opgeheven. het Korps werd daarna gereorganiseerd en toegerust voor nieuwe vredestaken. Op dat moment hadden 263 Mariniers hun leven gegeven in de strijd in Nederlands-Indië.
De mariniersbrigade is na opheffing vervangen door een Amphibisch Bataljon. Delen van dit bataljon reisden spoedig af naar Nederlands Nieuw-Guinea, waar zij vanaf de jaarwisseling van 1949-1950 beveiligingstaken op zich namen.
In de jaren vijftig, na de Nieuw-Guinea crisis liep de sterkte van het Korps terug van 4.000 naar 3,400 man.
In de vergadering van de VN van 24 september 1963 stelde de Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken een contingent mariniers, op verzoek van de VN en na goedkeuring van de Nederlandse regering, beschikbaar voor VN taken.
Het huidige Korps bestaat uit snel inzetbare amfibische gevechtsgroepen, die in alle klimeten zijn getraind, van het winterse Noorwegen in de bergachtige streken tot het tropisch junglewoud in Zuid-Amerika. Verder heeft de organisatie een Bijzonder Bijstandeenheid, welke is opgericht in 1973, na aanleiding van de gijzeling van deelnemers aan de Olympische Spelen in Munchen. Omdat Nederland lid is van de NAVO, moeten de mariniers in internationaal verband kunnen opereren.
Mariniers kom je tegen in alle rangen. Het Korps is dan ook in al zijn facetten een keurkorps te noemen, wat een groot aantal positieve aspecten heeft.
(Het vaandel van het Korps Mariniers.)
De samenbindende en vormende factoren voor het Korps kunnen we als volgt samenvatten:
* het Korps is homogeen; alle leden kunnen hetzelfde werk doen en hebben de zelfde basisopleiding doorlopen. Dat kweekt teamgeest.
* het Korps is veelzijdig; de leden rouleren langs diverse specialisaties en opleidingen. Dan ben je van alle markten thuis.
* het Korps is degelijk; toelatingseisen zijn hoog en de cursussen veeleisend; dat leidt tot vakmanschap.
* het Korps is solidair; je staat er nooit alleen en je kan altijd terugvallen op de buddy. Dat geeft zekerheid.
* het Korps is aantrekkelijk; je kan er een prima carrière opbouwen. Bijvoorbeeld als paracommando of kikvorsman.
* het Korps is internationaal, je komt overal in de wereld en je vaart mee op de vloot en op je eigen schip. Daar wordt je bereisd van.
* het Korps is tenslotte uitdagend, afwisselend, flexibel en slagvaardig. Daar leer je afzien.
Een marinier is en blijft een zeesoldaat. Draagt zijn eigen wapen en uitrusting, springt zo nodig in zee en rent door de branding naar het land, om een bruggehoofd te vormen en zich te handhaven, samen met zijn collega-zeesoldaten.
(Zie vervolg deel 4.)
Het Korps mariniers bereikte in deze periode zijn grootste sterkte van ruim 13.000 man, waarvan 5.000 voor de Brigade.
Deze aantallen werden bereikt door in eerste instantie oorlogsvrijwilligers (OVW-ers) aan te trekken uit bevrijd Nederland. Wat later werden zij aangevuld met mariniers-zeemilicien, dienstplichtigen die bij het Korps hun dienstplicht wilden vervullen.
In juli 1947 begon, in het kader van de Eerste Politionele Actie, één van de grootste landingsoperaties die ooit door de mariniers is uitgevoerd. De Brigade landde op twee punten op Oost-Java, bij Pasir Poetih en in de Meneng Baai, en stootte daarop snel door tot in het binnenland, gesteund door het eigen genie-bataljon. Hoewel militair gesproken de actie een succes was, moest op last ven de veiligheidsraad van de Verenigde Naties de strijd gestaakt worden. Omdat op politiek gebied geen overeenstemming werd bereikt, begon de Mariniersbrigade in afgeslankte vorm in december 1948 aan een Tweede Politionele Actie die militair bezien aan de opdracht beantwoordde, maar in politiek opzicht geen internationale steun kreeg.
De landingen werden deze keer uitgevoerd door twee bataljons bij Glondon. Onder druk van de VN en door toedoen van de VS moest de actie worden gestaakt.
De Nederlandse regering moest uiteindelijk instemmen met de onafhankelijkheid van de Republiek Indonesië, die op 27 december 1949 door Koningin Juliana met haar handtekening werd bekrachtigd.
Inmiddels was de bestaansgrond en de noodzaak voor de brigade weggevallen. De OVW-ers en de miliciens wier diensttijd verstreken was, moesten naar Nederland terug keren. Daardoor was het onmogelijk geworden de Brigade op volle sterkte te handhaven. Zij werd op 7 juli 1949 door vice-admiraal A.S.Pinke eervol opgeheven. het Korps werd daarna gereorganiseerd en toegerust voor nieuwe vredestaken. Op dat moment hadden 263 Mariniers hun leven gegeven in de strijd in Nederlands-Indië.
De mariniersbrigade is na opheffing vervangen door een Amphibisch Bataljon. Delen van dit bataljon reisden spoedig af naar Nederlands Nieuw-Guinea, waar zij vanaf de jaarwisseling van 1949-1950 beveiligingstaken op zich namen.
In de jaren vijftig, na de Nieuw-Guinea crisis liep de sterkte van het Korps terug van 4.000 naar 3,400 man.
In de vergadering van de VN van 24 september 1963 stelde de Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken een contingent mariniers, op verzoek van de VN en na goedkeuring van de Nederlandse regering, beschikbaar voor VN taken.
IN VREDESTIJD.
Het huidige Korps bestaat uit snel inzetbare amfibische gevechtsgroepen, die in alle klimeten zijn getraind, van het winterse Noorwegen in de bergachtige streken tot het tropisch junglewoud in Zuid-Amerika. Verder heeft de organisatie een Bijzonder Bijstandeenheid, welke is opgericht in 1973, na aanleiding van de gijzeling van deelnemers aan de Olympische Spelen in Munchen. Omdat Nederland lid is van de NAVO, moeten de mariniers in internationaal verband kunnen opereren.
Mariniers kom je tegen in alle rangen. Het Korps is dan ook in al zijn facetten een keurkorps te noemen, wat een groot aantal positieve aspecten heeft.
(Het vaandel van het Korps Mariniers.)
De samenbindende en vormende factoren voor het Korps kunnen we als volgt samenvatten:
* het Korps is homogeen; alle leden kunnen hetzelfde werk doen en hebben de zelfde basisopleiding doorlopen. Dat kweekt teamgeest.
* het Korps is veelzijdig; de leden rouleren langs diverse specialisaties en opleidingen. Dan ben je van alle markten thuis.
* het Korps is degelijk; toelatingseisen zijn hoog en de cursussen veeleisend; dat leidt tot vakmanschap.
* het Korps is solidair; je staat er nooit alleen en je kan altijd terugvallen op de buddy. Dat geeft zekerheid.
* het Korps is aantrekkelijk; je kan er een prima carrière opbouwen. Bijvoorbeeld als paracommando of kikvorsman.
* het Korps is internationaal, je komt overal in de wereld en je vaart mee op de vloot en op je eigen schip. Daar wordt je bereisd van.
* het Korps is tenslotte uitdagend, afwisselend, flexibel en slagvaardig. Daar leer je afzien.
Een marinier is en blijft een zeesoldaat. Draagt zijn eigen wapen en uitrusting, springt zo nodig in zee en rent door de branding naar het land, om een bruggehoofd te vormen en zich te handhaven, samen met zijn collega-zeesoldaten.
(Zie vervolg deel 4.)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten