dinsdag 10 januari 2017

OTTER. (SCHIP) WAT IS DAT?

NIET HET DIER,

MAAR EEN SCHIP MET

DE ZELFDE NAAM.





OTTER.

Een 'Otter' of 'Otterschip' is een Belgisch binnenvaartschip, vooral voortkomende op de Schelde en Rupel in het begin van de 20ste eeuw. Het is een zwaargebouwde versie van de hektjalk.
In Nederland komt de eerste vermelding over het type schip voor in 1645 in het gemeentearchief van bergen-op-Zoom. In België komt de benaming otter voor het eerst voor in de 18e eeuw, onder meer in een reglement van de stad Mechelen van 11 juni 1711: 'Nopens het Trecken, Lossen ende t'Huysdoen van de coop-mans Goederen binnen dese Stadt te schepe arriverende.....', waarin naast andere binnenschepen 'hert-velders oft otters gelaeden met hoy' worden vermeld. Mogelijk kan hieruit worden afgeleid dat dit scheepstype al voor de 18e eeuw in de vaart was. Of de otter ook hertvelder werd genoemd blijft een open vraag.

De otter was een binnenschip dat veel gelijkenis vertoonde met de pleit, in mindere mate ook met de tjalk. Er bestonden varianten van de otters, in zoverre dat het uit elkaar houden van otters, pleiten en tjalken niet altijd eenvoudig was.

De otter was een sierlijk schip met veel zeeg. ten opzichte van de pleit was de otter zwaarder gebouwd  en voerde groter tuig.
In het algemeen lag het iets wat bredere voorschip van de otter dieper in het water.
Aan beide zijden van de steven waren rond de kluisgaten groen of wit geschilderde vakken.
Het dek liep bij het voorschip sterk op. Het achterschip liep slanker uit met een oplopend berghout. Hek, roer en helmstok waren mooi geschilderd, doorgaans wit, rood en groen. Op de greep van de helmstok bevond zich doorgaans een klein koperen tonnetje dat als handvat dienst deed.
Op het dek tegen het hek was het zoetwatervaatje geplaatst. Her ruim van de otter was afgedekt met ronde luiken. Voor de roef was vaak de denneboom verhoogd; dit verhoogde luikhoofd werd laad of laadroef genoemd.
De otter voerde een hoog tuig met meestal het staande gaffeltuig. Behalve de grote mast, die zeer voorlijk was geplaatst, stond achteraan in de statie een kleine mast, waaraan een sprietzeil.
Bij grote otters was dit mastje tegen de achterkant van de roef aangebracht; in dat geval was het zeil voorzien van een giek en gaffel.


                                    (Otters en gezicht op de Koolvliet te Antwerpen in 1875.)

De lengte van de otter varieerde van 16 tot 30 meter; de breedte van 4 tot 5,5 meter; de diepgang van 1,7 tot 2,2 meter, maar in de meeste gevallen 1,8 meter. De tonnenmaat schommelde van 70 tot 180 ton.
In Belgisch Binnenvaart Register van 1906 komen 321 otters voor, in dat van 1912-1914 nog 158.
Op enkele uitzonderingen na betrof het hier uitsluitend houten otters, ofschoon ook enkele ijzeren otters werden vermeld. De otters werden het langst gebruikt door de stad Antwerpen tot 1951 voor het afvoeren van faecaliën en kregen zodoende de naam beerotters, naar analogie met beerput.

Tot de verzameling van het Nederlands Historisch Scheepvaart Museum te Amsterdam behoort een otter uit de 18e eeuw; het Nationaal Scheepvaartmuseum te Antwerpen bezit modellen van meer recente types van otterschepen.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten