zaterdag 17 augustus 2024

INDONESISCHE BANKBILJETTEN 500 RUPIAH MET VERHAAL.

 

HELAAS ZIJN DEZE BILJETTEN 

    MET EEN LAGE WAARDE 

        VERVANGEN DOOR 

      ALUMINIUM MUNTEN.


500 RUPIAH BANKBILJETTEN MET VERHAAL.


Het bankbiljet uit 1957 toont op de voorzijde de Sumatraanse tijger en op de achterzijde het ploegen van de sawa's op Bali met behulp van de waterbuffel.

SUMATRAANSE TIJGER.

De Sumatraanse tijger (Panthera tigris sumatrae) is kleiner dan de andere soorten tijgers. Verder is de vacht donker oranje. Het strepen patroon bestaat vaak uit twee parallelle rijen.
De tijger verschild in afmetingen van de andere tijgers zoals de schedel.
Vroeger kwam het dier voor op geheel Sumatra, maar tegenwoordig zijn er nog maar een kleine 800 exemplaren over, waarvan slechts 350 in het wild.


Deze tijger leefde vooral in het natuurreservaat in Atjeh, het noordelijkste puntje van Sumatra. 
Tijden de tsunami van 2004 is een groot deel van dit reservaat weggespoeld.
ER zijn heden verschillende instanties bezig met de wederopbouw van dit natuurgebied opdat de Sumatraanse tijger zal overleven. Ook soortgenoten die in gevangenschap, in dierentuinen etc, zullen hier weer in hun eigen leefomgeving worden uitgezet.


WATERBUFFEL.

De waterbuffel of karbouw, Latijnse naam Bubalus arnee bubalis, is een zoogdier uit de familie van de holhoornigen. Het dier heeft een schofthoogte van 1,5 tot 1,9 meter en een lengte van 2,4 tot 3 meter. De staart kan een lengte bereiken van 60 tot 100 centimeter lang en borstelig aan het uiteinde
De buffel heeft een dunne grijszwarte vacht met lange haren. Het onderste deel van de poten is soms vaalwit tot op de knieën. De stieren hebben grote horens die maanvormig naar achteren buigen.
De hoorns hebben diepe groeven en kunnen tot twee meter overspannen. De koeien zijn kleiner dan de stieren. Volwassen dieren kunnen een gewicht bereiken van tussen de 300 en 1200 kilogram. De stieren zijn over het algemeen 800 kilogram zwaarder.

De karbouw wordt over het algemeen vooral in Aziatische landen gebruikt als een werkdier, voor het trekken van een kar of het ploegen van de sawa's. Waterbuffels leven van gras en bladrijke watervegetatie. 

Heeft een boer waterbuffels dan groeien ook de kinderen daarmee op. Zij zijn het die voordat ze naar school gaan de buffel naar de weide brengen waar deze kan grazen als er niet gewerkt hoeft te worden. De buffel graast 's morgens en 's avonds, af en toe ook 's nachts. Op het heetst van de dag zoeken ze de modder aan een water op  om af te koelen en zich te beschermen tegen insecten. Voor ze  naar hun stal gaan, worden ze eerst gewassen door hun jonge begeleiders. De buffels kennen geen territorium, maar ze ruiken en horen zeer goed, wat een belangrijke rol speelt bij de communicatie bij hun begeleiders.



Op een bankbiljet van 500 rupiah staat aan de voorzijde een afbeelding van een inwoners die de kokosnoot aan het splijten is. Op de achterzijde staat een traditionele woning vermoedelijk Kalimantan, het vroegere Borneo.

KOKOSVEZEL.

Kokosvezel of klappervezel een naam uit de koloniale tijd, is afkomstig van de bast van de kokosnoten.
De vezel zit in de pulplaag tussen de harde kern van de noot en de buitenste schil. Er bestaan twee types: de bruine en de witte. De bruine vezel komt van rijpe noten en de witte komt van onrijpe noten.
De kokosvezel is een cellulosevezel. Ze is veel dikker dan andere cellulosevezels, zoals katoen en vlas. De vezel is goed bestand tegen vocht en net als de andere cellulosevezels slecht bestand tegen zuren.
In de internationale handel staat het vezel bekend onder de Engelse naam coir fibre.

Om de vezels vrij te maken moet de pulplaag losgemaakt worden van de kern. Dit werd vroeger met de hand gedaan door de noot te splijten op een puntig stuk hardhout. Nu zijn er machines die de noot verbrijzelen en zo de vezellaag vrij maken.

(Machines voor het winnen van kokosvezels en het kloppen van de vezels in de koloniale tijd.)

De resten van de schaal met de bruine vezels worden in stromend water gelegd om de vezels los te weken van de bast. Terwijl ze zwellen worden ze soepeler. Daarna worden de lange vezels gescheiden van de kortere.
De lange vezels worden gewassen, gedroogd en dan machinaal gehekeld of met de hand geslagen om de vezels te richten en de korte vezels te verwijderen.

De kortere worden gereinigd en een deel wordt vochtig gehouden zodat ze soepel blijven. Deze vezels zijn geschikt voor het maken van touwen. De kokosvezel is elastisch genoeg om te twijnen zonder te reken en houdt de golving die door het twijnen ontstaat.
De bruine kokosvezel wordt gebruikt in deurmatten, borstels, matrassen en zakken, maar ook in ecologische tuinafscheidingen.
De vezels maken slechts 30% uit van de massa van de kokosnoot. De rest was vroeger afval, maar wordt tegenwoordig gebruikt als mulch, voor bodemverbetering en als groeimedium.

In de tuinbouw worden de zeer korte vezels gebruikt als vervanger van veen, als strooisel tussen planten en als groeisubstraat.

Het grote deel van de witte vezel wordt getwijnd tot garen of touw, van dit product worden  onder andere kokosmatten als vloerbedekking geweven.

De grootste producent van witte kokosvezel is India met 60% van de wereldproductie. Sri Lanka levert 36% van de wereldproductie aan bruine vezel, hierna Indonesië en Vietnam.
Meer dan 50% van de wereldproductie wordt gebruikt in de landen van herkomst.


Op het bankbiljet van 500 rupiah uit 1968, staat aan de voorzijde  het hoofd van een Javaanse boer afgebeeld. Dit heeft te maken met de afbeelding op de achterzijde van het biljet dat weergeeft het spinnen van katoen in een fabriek.

KATOEN.

Katoen is een zachte, eencellige vezel, die uit de opperhuid van de zaden van de katoenplant (Gossypium) groeit.
De vezels worden doorgaans tot draden gesponnen en als zodanig gebruikt om zacht luchtdoorlatend textiel van de maken.
Zowel de textielvezel als het uiteindelijke textiel wordt aangeduid als katoen.

Katoen wordt in gebieden met een tropisch klimaat al duizenden jaren gebruikt om zeer fijn lichtgewicht doek van de weven. De oudste geschreven bron heeft betrekking op katoen uit India. Katoen wordt in India al meer dan drieduizend jaar verbouwd en wordt beschreven in de Veda's uitrond 3000 v.Chr.

De Griekse historicus Herododus, uit de 4e eeuw voor Chr, schreef: "Er zijn daar bomen die in het wild groeien en het fruit daarvan is een wol die mooier is en beter is dan die van de schapen. De Indiërs maken hun kleren van deze boomwol".

Ook in voormalige Nederlands Indië kende men op Java katoenplantages en het verwerken van de vezels tot de stof katoen.
Het oogsten van de katoenbol werd vroeger met de hand gedaan. De katoenbol bestaand uit twee delen, het katoenzaad en de katoenvezels, waarbij het zaad zo'n twee derde van het gewicht van bol vormt. Het zaag wordt geperst en de olie is geschikt voor menselijke consumptie. De buitenste schil wordt gebruikt als veevoer.

De Indonesische katoen industrie raakte in verval ten tijde van de Britse industriële revolutie. De uitvinding van de Spinning Jenny, in 1764, en de spinmachine van Richard Arkwright in 1769, maakten goedkope massaproductie in het Verenigd Koninkrijk mogelijk.


Op een bankbiljet van 500 rupiah uit 1959 staan aan de voorzijde in het blauw enige afbeeldingen die mij niet duidelijk zijn. Op de achterzijde in het rood staat een koppel (burung Merak) Javaanse pauwen.

JAVAANSE GROENE PAUW.

De Javaanse p[auw of groene pauw (Pavo muticus) is een vogel uit de orde hoedervogels. Hij is familie van de Sumatraanse blauwe pauw (Polyplectron chalcurum).
Net als de andere pauwensoort, de blauwe pauw, is de groene pauw een kleurrijke vogel.
De groene pauw leeft in kleine groepjes bestaande uit een haan, zijn harem en de jongen.
Nadat de eieren zijn uitgekomen zorgt de hen nog lange tijd voor het jong.
Mannetjes en vrouwtjes maken hun nest meestal in een kuiltje in de grond tussen struikgewas, soms in een dikke boom, of in in een leegstaand roofvogelnest en zelfs op een gebouw.
Het nest wordt bedekt met dorre bladeren en gras.
Helaas wordt er op de vogel gejaagd voor het vlees en voor de handel van de sierveren. Daarnaast wordt het leefgebied aangetast door versnippering en ontbossing voor de aanleg van agrarisch gebied. De vogel staat als bedreigde soort op de Rode Lijst van IUCN.


De staart van het mannetje kan uitgewaaierd worden tot een grote waaier die indruk moet maken op het vrouwtje.
het vrouwtje is minder gekleurd dan het mannetje en heeft geen staart die ze kan uitvouwen.

Het onderscheid tussen beide seksen is echter niet zo groot als bij de blauwe pauw uit Sumatra.






Op het bankbiljet van 500 rupiah uit 1982 staat aan de voorzijde een afbeelding van een gebouw, Bank Indonesia. Op de achterzijde staat de Reuzenaronskelk afgebeeld.

AMORPHOPHALLUS.

De reuzenaronskelk met de Latijnse naam Amorphophallus titnium is een plant welke alleen in het wild groeit in de equatoriale regenwouden van Sumatra. 
De plant werd in 1878 ontdekt door de It6aliaanse botanicus Odoardo Beccari.
De plant bloeit slechts één keer in de drie jaar in het wild en kan dan groter dan drie meter worden. 
De plant bestaat uit een bloeikolf (spadix), die omgeven wordt door een schutblad (spatha).
De geur van de plant trekt bestuivers aan als aaskevers en vleesvliegen.




De plant heeft de grootste onvertakte bloeiwijze van alle bekende planten.
De grootste solitaire bloem is van de Rafflesia arnoldii (rechts op de afbeelding) en de grootste vertakte bloeiwijze is van de parasolwaaierpalm (Corypha umbraculifera).
De reuzenaronskelk is een aasbloem vanwege zijn geur van rottend vlees.

Mannelijke en vrouwelijke bloemen groeien in dezelfde bloeiwijze. De vrouwelijke bloemen gaan als eerste open en na twee dagen gaan de mannelijke bloemen open. Zo wordt zelfbestuiving voorkomen.








Als de bloeiwijze afsterft, wordt en één enkel blad gevormd ter grote van een kleine boom, dat direct vanuit de bodem groeit. Het blad groeit op een bleekgroene steel, die zich aan de kop in drieën vertakt en bestaat uit meerdere deelblaadjes. De bladstructuur kan tot zes meter lang en vijf meter breed worden. Elk jaar sterft het blad af en wordt er een nieuw blad gevormd. Als de bolvormige wortelstok genoeg energie heeft opgeslagen, gaat de plant een rustperiode van vier maanden in. Hierna herhaalt de cyclus zich. Deze cyclus blijft zich drie jaar herhalen eer de plant weer een bloemwijze geeft.



Op het biljet van 500 rupiah uit 1984 staat aan de voorzijde een gebouw afgebeeld, de Gedung Bank in Ceribon. Op de achterzijde staat het Javaans hert afgebeeld.

JAVAANS HERT.

Het Javaans hert met de Latijnse naam Rusa timorensis of Cervus timorensis, wordt ook wel timorhert, manenhert of rusa genoemd en is een Indonesische hertensoort.

Het soort kwam oorspronkelijk alleen voor op de eilanden Java en Bali, maar is door de jaren heen geïntroduceerd op Sulawesi, de Molukken en de Kleine Soenda-eilanden. 
Verder over de eilanden in de Stille Oceaan.

Het hert heeft een grijzig donkerbruine vacht.
De buikzijde en de onderzijde van de staart zijn lichter van kleur. De staart heeft dezelfde kleur als de rest van de vacht, met een pluim aan de punt.

Jonge herten zijn onbevlekt. De oren zijn breed en licht afgerond. De poten zijn vrij kort.
Het gewei, dat alleen door het mannetje wordt gedragen, is getakt en heeft zes punten, 65 tot 75 centimeter lang en bij hoge uitzondering boven de meter.
het dier heeft een lichaamslengte van 142 tot 185 centimeter. De staart is 20 centimeter lang. De schouderhoogte van het mannetje is 0,83 tot 1.10 meter en die van het vrouwtje 0,86 tot 0,98 meter hoog. Het lichaamsgewicht is 50 tot 115 kilogram.


Het Javaans hert eet voornamelijk gras en kruiden, aangevuld met bladeren en knoppen van struiken en bomen. Het dier graast voornamelijk 's nachts, maar ook overdag. Het hert drinkt zeer weinig maar haalt het vocht uit het voedsel, wat hem in staat stelt om in drogere gebieden te overleven.
Aan de zeekust drinken ze soms zeewater om zouten binnen te krijgen. het hert is zeer sociaal. Hinden leven met kalveren in kleine groepen van tien tot twintig dieren. De mannetjes leven buiten de paartijd solitair of met andere hertenbokken.
Paringen kunnen het gehele jaar plaats vinden en na een draagtijd van 250 tot 280 dagen wordt één, soms twee jongen geboren. Na de geboorte wordt het jong tot acht maanden gespeend en is na 18 tot 24 maanden geslachtsrijp. Bij gevaar slaakt het dier een blaffende alarmkreet.

Ook het Javaans hert wordt veelvuldig bejaagd op de eilanden waar zij leven. belangrijke vijanden naast de mens zijn: de Rode Hond, Pythons, Krokodillen en de Komodovaraan.


Op het bankbiljet van 500 rupiah, uit 1992, staat aan de voorzijde een traditioneel huis (rumah adat) van de Dayaks leven in  Kalimantan Timur. Op de achterzijde van dit biljet staat de Orang Utang afgebeeld welke vrij leeft in in het natuurreservaat Gunung Leuser National Park. Dit is eerder beschreven onder de titel: Bukit Lawang. Orang-Oetang. Noord-Sumatra terugkeer. (deel 3).







 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten