zondag 25 augustus 2024

INDONESISCHE BANKBILJETTEN 100 RUPIAH MET VERHAAL.

 

HELAAS ZIJN DEZE BILJETTEN 

     MET EEN LAGE WAARDE

          VERVANGEN DOOR 

       ALUMINIUM MUNTEN.


100 RUPIAH BANKBILJETTEN MET VERHAAL.


Op de voorzijde van een bankbiljet van 100 rupiah uit 1958 staat een latex (rubber) aftapper. Op de achterzijde een traditionele woning, met recht daarvan een soort lokale kunst. Waar dit is is me niet bekend.

LATEX (RUBBER).


Op Noord-Sumatra liggen uitgestrekte plantages met bomen die de latex produceren, ook bekend als rubber plantages. Deze bomen vinden hun oorsprong in Brazilië en zijn in het verre verleden in Indonesië geïntroduceerd.
Rubber is een polymeer dat voorkomt als een emulsie in het sap van een aantal plantensoorten, dit sap is bekend als latex.
Natuur rubber wordt doorgaans geproduceerd uit latex (caoutchouc), gewonnen uit de Braziliaanse rubberboom.
Ongeveer 33% van dit sap bestaat uit rubber. De latex wordt vervolgens gefiltreerd en verdund met water. Het resultaat hiervan wordt met zuur behandeld om de rubberdeeltjes te doen stollen.
Het resultaat hiervan. ook rubber genoemd, wordt tot dunne plakken gerold en gedroogd, waarna het naar de productiefabrieken gaat.


Dit artikel werd eerder beschreven onder de titel: 'Latex het natuurlijke rubber van een boom'.
27 0ktober 2022.


Op een biljet van 100 rupiah uit 1959 staat aan de voorzijde de Amorphallus ( reuzenaronskelk) afgebeeld. (zie artikel Indonesische bankbiljetten 500 rupiah met verhaal. 17 augustus 2024)
Op de achterzijde staat een Toekan vogel afgebeeld. 

TOEKAN.

Toekans, Latijnse benaming Ramphastidae, zijn een familie van vogels uit de orde spechtvogels en komen vooral veel voor in Midden- en Zuid-Amerika. De familie telt 43 soorten.
In Indonesië kent men alleen de Javaanse- en de Balinese toekan die slecht alleen nog leven in het  Bali Bird Park.
De toekan wordt tussen de 35 en 60 centimeter hoog. De vleugels zijn relatief kort en de staart is tamelijk lang, de rugveren zijn glanzend zwart en heeft vaak op de borst een bontgekleurd verenpak.
De poten zijn als die van een specht, met twee tenen naar voren en twee tenen naar achteren.
Mannetjes en vrouwtjes zien er hetzelfde uit.


                                          (Links de Javaanse- en rechts de Balinese Toekan.)

Een opvallend kenmerk aan deze vogel is de grote maar toch zeer lichtte  veelkleurige snavel, die soms zo lang is als het dier zelf, maar meestal ongeveer een derde van zijn lichaamslengte bedraagt.
De snavel bestaat uit hoorn, dat wordt gestut door een netwerk van bot. De snavel van de toekan, die zich voornamelijk voedt met kleine vruchten, heeft inderdaad de juiste lengte, maar is veel te groot om bij het eten voordeel te hebben. Buiten vruchten eten zij ook insecten en spinnen en roven soms andere vogelnesten leeg.
De toekan is monogaam, en nestelt in holtes in bomen. Zij zijn niet in staat om zelf een holte te maken, maar gebruiken bestaande holtes die ze verder vergroten door rot hout te verwijderen. Nest wordt met verse bladeren bekleed, die worden vervangen als ze verwelkt zijn. Vrouwtje legt ongeveer twee tot vier eieren, die gedurende twee tot drie weken bebroed worden. Na zes tot negen weken vliegen de jongen uit. Beide ouders zorgen voor het groot brengen van de jongeren.


Op een biljet van 100 rupiah uit 1968 staat aan de voorzijde een Javaanse arbeider afgebeeld.
Op de achterzijde staan schepen en kranen in gebruik bij de aanleg van de nieuwe haven van Tanjung Priok.

TANJUNG PRIOK HAVEN.

Tanjung Priok is een onderdistrict (kecamatan) van Noord-Jakarta en is ook de belangrijkste haven van de stad.

De haven is uit praktische overwegingen tussen 1878 en 1883 aangelegd. Tot die tijd had Batavia slechts een kleine haven bij Pasar Ikan (rechts).
Die haven was echter dermate ondiep, dat grotere schepen en niet konden komen. De grotere schepen moesten hun vracht overladen in kleinere schepen en ook de passagiers moesten overstappen eer ze de wal konden bereiken.

De nieuwe haven was des te meer nodig omdat de schepen in het algemeen steeds groter werden, en zouden worden, en een grotere diepgang kregen.
De kleine afhaalbootjes volstonden toen niet meer.

In 1968 werd begonnen met het moderniseren van deze haven en het geschikt maken voor de moderne containervaart.
 De oude haven Pasar Ikan  werd de thuishaven voor de Pinisi zeilschepen van Buginezen uit Sulawesi, die in de Indonesische Archipel de meest kleine havens kunnen bereiken.



( Links de Pinisi zeilschepen in de oude Pasar Ikan, welke heden nog daar te zien zijn, en rechts de moderne containerhaven van Tanjung Priok.)


Op een bankbiljet van 100 rupiah uit 1977 staat aan beide zijden de Indische neushoorn afgebeeld.
Vooral de afbeelding met het dier in natuurlijke omgeving is zeer fraai.

INDONESISCHE NEUSHOORN.

In Indonesië kent men twee soorten neushoorns; de Javaanse- en de Sumatraanse neushoorn.
De Indonesische Javaanse neushoorn met de Latijnse naam Rhinoceros sondaicus sondaicus is de enige overlevende ondersoort van de Javaanse neushoorn (Rhinoceros sondaicus). Van deze soort zijn er nog naar schatting hooguit 65 exemplaren die voorkomen op Java in het National Park Ujung Kulon.


JAVAANSE NEUSHOORN.

De Indische neushoorn ( Rhinoceros unicornis) uit Java onderscheidt zich van de andere Aziatische neushoorns door zijn grootte, grote kop, sterk ontwikkelde nekplooien en slechts twee huidplooien op de buik.
De ze heeft slechts één neushoorn van 60 centimeter, die bestaat uit samengeklitte keratinevezels en niet uit hoornbeen. 
Gemiddeld is het dier ongeveer 1,75 tot 2 meter hoog (schouderhoogte) en heeft een gemiddeld gewicht van 1800 tot 2200 kilogram. De staart is ongeveer 70 tot 80 centimeter lang. 
De huid is grijsbruin van kleur. De Indische neushoorn is een herbivoor, een planteneter en leeft van bladeren en grassen. Andere dieren worden in hun territorium getolereerd, behalve in de paartijd. 
Mannetjes hebben grote, scherpe, slagtandachtige snijtanden, die ze inzetten bij gevechten met rivalen in de paartijd. Mannetjes zijn geslachtsrijp op een leeftijd van zeven tot acht jaar, vrouwtjes als ze vijf jaar oud zijn. In de paartijd leven ze samen. De draagtijd bedraagt 16 maanden. De gemiddelde levensduur is dertig jaar.

SUMATRAANSE NEUSHOORN.

De Sumatraanse neushoorn (Dicerorhinus sumatrensis) is de kleinste levende neushoornsoort. De Sumatraanse neushoorn heeft een schouderhoogte van 100 tot 140 centimeter Hij heeft twee kleine hoorns, en de huidlaag is in tweeën gedeeld door een diepe plooi over de nek en achter de schouders langs tot aan de borst bij de voorpoten. Hij is zwaarder behaard dan zijn Javaanse collega, maar naarmate het dier ouder wordt verliest het de haren langzaam. De pootafdrukken van deze neushoorn zijn ongeveer 17 tot 22 centimeter in doorsnede.


De Sumatraanse neushoorn overleeft in allerlei habitats; hij komt voor in laaggelegen delen van het oerwoud vooral daar waar veel modderpoelen en water zijn, maar ook in heuvelachtige bosgebieden.
Ondanks zijn grote kan het dier grootte vrij steile hellingen beklimmen.
De Sumatraanse neushoorn leeft solitair en heeft alleen contact met andere neushoorns voor de voortplanting, welke zeer langzaam gaat daar de vrouwtjes pas vanaf hun zesde of zevende levensjaar geslachtsrijp zijn en baren slechts iedere vier jaar een kalf, wat ongeveer 18 maanden bij de moeder blijft en vaak heel erg behaard is.
Het enige wat de verspreiding lijkt te belemmeren is dat het dier plaatsen nodig heeft waar zout te vinden is. Het dieet bestaat voornamelijk uit ondergroei, takken, gevallen fruit en de bast van jonge bomen. Overdag baadt de neushoorn veel in modderpoelen om af te koelen en insecten te vermijden.

Note: De Aziatische neushoorn heeft snijtanden en de Afrikaanse neushoorn niet. De Indische neushoorn heeft in zijn onderkaak zelfs twee lange puntige tanden, waarmee hij een belager gemeen kan verwonden.



Op het bankbiljet van 100 rupiah uit 1984 staat aan de voorzijde een vogel; de Goura Victoria, en op de achterzijde de Tangga-dam of Siguru-Gura-dam. Beide zijn reeds beschreven op 1-08-2024 onder de titel: Tangga-dam. Noord-Sumatra.


Op het bankbiljet van 100 rupiah uit 1992 staat aan de voorzijde het Pinisi zeilschip van de Bunginezen uit Sulawesi afgebeeld. Dit schip is eerder beschreven  op 22  maart 2013 onder de titel; Pinisi zeilschip. Indonesië. Op de achterzijde van het biljet staat de vulkaan Anak Krakatau afgebeeld.


ANAK KRAKATAU.


EERST DE MOEDER DAN HET KIND.

De Krakatau was een vulkaan gelegen in de Straat Soenda tussen de eilanden Sumatra en Java, samen met twee kleine eilanden Verlaten en Lang. Deze was gelegen in een van de vulkanisch actiefste delen van Indonesië, in de 'Ring of Fire'. 
Op 27 augustus 1883, even na middernacht , vond een grote uitbarsting van de Krakatau plaats, waarschijnlijk tussen de pieken Danan en de Perboewatan. De berg rees op, scheurde open en stortte in, waarna de zee in het gat stroomde.
Het gevolg was een catastrofale explosie.
Door een pyroclastische stroom die voor de ontstane tsunami  uit over de Soenda Straat heen raasde kwamen ongeveer 36.417 mensen om het leven. De tsunami zelf was 30 meter hoog en vloedgolven overspoelden de kusten van Java en Sumatra.


DE NAAM KRAKATAU.

Het woord 'Krakatua' komt van het woord 'karkata', Sandkriet voor 'krab'. Waarschijnlijk heeft de vulkaan of de eventuele daarbij behorende atollen ooit de vorm van een krab gehad of iets wat er op leek.

VERMOEDELIJK ONTSTAAN.

De Krakatau is vermoedelijk een overblijfsel van de Proto-Krakatau uit een tijd dat de eilanden Java en Sumatra nog met elkaar verbonden waren. Wanneer deze Proto-Krakatau is uitgebarsten in onbekend en de eilanden Verlaten, Lang en Krakatau gevormd zijn.
In de 19e eeuw bevonden zich op het eiland Krakatau drie pieken: de Rakata met 820 meter, de Danan met 450 meter en de Perboewatan met 120 meter. De laatste uitbarting voor 1883 zou vermoedelijk in 1680 zijn geweest.

HET KIND.


In 1927 waren er opnieuw vulkaanuitbarstingen op 185 meter onder de zeespiegel en er ontstond een nieuw eiland, dat weer door de zee werd verzwolgen. Dit herhaalde zich twee keer.
Op 12 augustus 1930 kwam voor de vierde keer sinds 1883 op de zelfde plaats een nieuw eiland boven water en sindsdien is de aanwas groter dan de erosie. Dit eiland kreeg de naam Anak Krakatau.
Tot in de zestiger jaren bestond het eiland alleen uit as, nadien ook uit lava.
In 1952 en 1972 liet de Anak weer van zich spreken door heftige uitbarstingen. Bij die in 1952 verdween zelfs alle vegetatie van het eiland. In de daarop volgende jaren bereikte de vulkaan een hoogte van meer dan 300 meter.


Op 22 december 2018 vond er een tsunami in de Straat Soenda plaats, die met name de westkust van Java trof en honderden doden eiste. De tsunami was het gevolg van een uitbarsting van de Anak Krakatau en een daaropvolgende onderzeese aardverschuiving. Door de uitbarsting bleef er maar een kwart van het eiland over en daalde de hoogte van de vulkaan van 338 meter naar 110 meter. 













zaterdag 17 augustus 2024

INDONESISCHE BANKBILJETTEN 500 RUPIAH MET VERHAAL.

 

HELAAS ZIJN DEZE BILJETTEN 

    MET EEN LAGE WAARDE 

        VERVANGEN DOOR 

      ALUMINIUM MUNTEN.


500 RUPIAH BANKBILJETTEN MET VERHAAL.


Het bankbiljet uit 1957 toont op de voorzijde de Sumatraanse tijger en op de achterzijde het ploegen van de sawa's op Bali met behulp van de waterbuffel.

SUMATRAANSE TIJGER.

De Sumatraanse tijger (Panthera tigris sumatrae) is kleiner dan de andere soorten tijgers. Verder is de vacht donker oranje. Het strepen patroon bestaat vaak uit twee parallelle rijen.
De tijger verschild in afmetingen van de andere tijgers zoals de schedel.
Vroeger kwam het dier voor op geheel Sumatra, maar tegenwoordig zijn er nog maar een kleine 800 exemplaren over, waarvan slechts 350 in het wild.


Deze tijger leefde vooral in het natuurreservaat in Atjeh, het noordelijkste puntje van Sumatra. 
Tijden de tsunami van 2004 is een groot deel van dit reservaat weggespoeld.
ER zijn heden verschillende instanties bezig met de wederopbouw van dit natuurgebied opdat de Sumatraanse tijger zal overleven. Ook soortgenoten die in gevangenschap, in dierentuinen etc, zullen hier weer in hun eigen leefomgeving worden uitgezet.


WATERBUFFEL.

De waterbuffel of karbouw, Latijnse naam Bubalus arnee bubalis, is een zoogdier uit de familie van de holhoornigen. Het dier heeft een schofthoogte van 1,5 tot 1,9 meter en een lengte van 2,4 tot 3 meter. De staart kan een lengte bereiken van 60 tot 100 centimeter lang en borstelig aan het uiteinde
De buffel heeft een dunne grijszwarte vacht met lange haren. Het onderste deel van de poten is soms vaalwit tot op de knieën. De stieren hebben grote horens die maanvormig naar achteren buigen.
De hoorns hebben diepe groeven en kunnen tot twee meter overspannen. De koeien zijn kleiner dan de stieren. Volwassen dieren kunnen een gewicht bereiken van tussen de 300 en 1200 kilogram. De stieren zijn over het algemeen 800 kilogram zwaarder.

De karbouw wordt over het algemeen vooral in Aziatische landen gebruikt als een werkdier, voor het trekken van een kar of het ploegen van de sawa's. Waterbuffels leven van gras en bladrijke watervegetatie. 

Heeft een boer waterbuffels dan groeien ook de kinderen daarmee op. Zij zijn het die voordat ze naar school gaan de buffel naar de weide brengen waar deze kan grazen als er niet gewerkt hoeft te worden. De buffel graast 's morgens en 's avonds, af en toe ook 's nachts. Op het heetst van de dag zoeken ze de modder aan een water op  om af te koelen en zich te beschermen tegen insecten. Voor ze  naar hun stal gaan, worden ze eerst gewassen door hun jonge begeleiders. De buffels kennen geen territorium, maar ze ruiken en horen zeer goed, wat een belangrijke rol speelt bij de communicatie bij hun begeleiders.



Op een bankbiljet van 500 rupiah staat aan de voorzijde een afbeelding van een inwoners die de kokosnoot aan het splijten is. Op de achterzijde staat een traditionele woning vermoedelijk Kalimantan, het vroegere Borneo.

KOKOSVEZEL.

Kokosvezel of klappervezel een naam uit de koloniale tijd, is afkomstig van de bast van de kokosnoten.
De vezel zit in de pulplaag tussen de harde kern van de noot en de buitenste schil. Er bestaan twee types: de bruine en de witte. De bruine vezel komt van rijpe noten en de witte komt van onrijpe noten.
De kokosvezel is een cellulosevezel. Ze is veel dikker dan andere cellulosevezels, zoals katoen en vlas. De vezel is goed bestand tegen vocht en net als de andere cellulosevezels slecht bestand tegen zuren.
In de internationale handel staat het vezel bekend onder de Engelse naam coir fibre.

Om de vezels vrij te maken moet de pulplaag losgemaakt worden van de kern. Dit werd vroeger met de hand gedaan door de noot te splijten op een puntig stuk hardhout. Nu zijn er machines die de noot verbrijzelen en zo de vezellaag vrij maken.

(Machines voor het winnen van kokosvezels en het kloppen van de vezels in de koloniale tijd.)

De resten van de schaal met de bruine vezels worden in stromend water gelegd om de vezels los te weken van de bast. Terwijl ze zwellen worden ze soepeler. Daarna worden de lange vezels gescheiden van de kortere.
De lange vezels worden gewassen, gedroogd en dan machinaal gehekeld of met de hand geslagen om de vezels te richten en de korte vezels te verwijderen.

De kortere worden gereinigd en een deel wordt vochtig gehouden zodat ze soepel blijven. Deze vezels zijn geschikt voor het maken van touwen. De kokosvezel is elastisch genoeg om te twijnen zonder te reken en houdt de golving die door het twijnen ontstaat.
De bruine kokosvezel wordt gebruikt in deurmatten, borstels, matrassen en zakken, maar ook in ecologische tuinafscheidingen.
De vezels maken slechts 30% uit van de massa van de kokosnoot. De rest was vroeger afval, maar wordt tegenwoordig gebruikt als mulch, voor bodemverbetering en als groeimedium.

In de tuinbouw worden de zeer korte vezels gebruikt als vervanger van veen, als strooisel tussen planten en als groeisubstraat.

Het grote deel van de witte vezel wordt getwijnd tot garen of touw, van dit product worden  onder andere kokosmatten als vloerbedekking geweven.

De grootste producent van witte kokosvezel is India met 60% van de wereldproductie. Sri Lanka levert 36% van de wereldproductie aan bruine vezel, hierna Indonesië en Vietnam.
Meer dan 50% van de wereldproductie wordt gebruikt in de landen van herkomst.


Op het bankbiljet van 500 rupiah uit 1968, staat aan de voorzijde  het hoofd van een Javaanse boer afgebeeld. Dit heeft te maken met de afbeelding op de achterzijde van het biljet dat weergeeft het spinnen van katoen in een fabriek.

KATOEN.

Katoen is een zachte, eencellige vezel, die uit de opperhuid van de zaden van de katoenplant (Gossypium) groeit.
De vezels worden doorgaans tot draden gesponnen en als zodanig gebruikt om zacht luchtdoorlatend textiel van de maken.
Zowel de textielvezel als het uiteindelijke textiel wordt aangeduid als katoen.

Katoen wordt in gebieden met een tropisch klimaat al duizenden jaren gebruikt om zeer fijn lichtgewicht doek van de weven. De oudste geschreven bron heeft betrekking op katoen uit India. Katoen wordt in India al meer dan drieduizend jaar verbouwd en wordt beschreven in de Veda's uitrond 3000 v.Chr.

De Griekse historicus Herododus, uit de 4e eeuw voor Chr, schreef: "Er zijn daar bomen die in het wild groeien en het fruit daarvan is een wol die mooier is en beter is dan die van de schapen. De Indiërs maken hun kleren van deze boomwol".

Ook in voormalige Nederlands Indië kende men op Java katoenplantages en het verwerken van de vezels tot de stof katoen.
Het oogsten van de katoenbol werd vroeger met de hand gedaan. De katoenbol bestaand uit twee delen, het katoenzaad en de katoenvezels, waarbij het zaad zo'n twee derde van het gewicht van bol vormt. Het zaag wordt geperst en de olie is geschikt voor menselijke consumptie. De buitenste schil wordt gebruikt als veevoer.

De Indonesische katoen industrie raakte in verval ten tijde van de Britse industriële revolutie. De uitvinding van de Spinning Jenny, in 1764, en de spinmachine van Richard Arkwright in 1769, maakten goedkope massaproductie in het Verenigd Koninkrijk mogelijk.


Op een bankbiljet van 500 rupiah uit 1959 staan aan de voorzijde in het blauw enige afbeeldingen die mij niet duidelijk zijn. Op de achterzijde in het rood staat een koppel (burung Merak) Javaanse pauwen.

JAVAANSE GROENE PAUW.

De Javaanse p[auw of groene pauw (Pavo muticus) is een vogel uit de orde hoedervogels. Hij is familie van de Sumatraanse blauwe pauw (Polyplectron chalcurum).
Net als de andere pauwensoort, de blauwe pauw, is de groene pauw een kleurrijke vogel.
De groene pauw leeft in kleine groepjes bestaande uit een haan, zijn harem en de jongen.
Nadat de eieren zijn uitgekomen zorgt de hen nog lange tijd voor het jong.
Mannetjes en vrouwtjes maken hun nest meestal in een kuiltje in de grond tussen struikgewas, soms in een dikke boom, of in in een leegstaand roofvogelnest en zelfs op een gebouw.
Het nest wordt bedekt met dorre bladeren en gras.
Helaas wordt er op de vogel gejaagd voor het vlees en voor de handel van de sierveren. Daarnaast wordt het leefgebied aangetast door versnippering en ontbossing voor de aanleg van agrarisch gebied. De vogel staat als bedreigde soort op de Rode Lijst van IUCN.


De staart van het mannetje kan uitgewaaierd worden tot een grote waaier die indruk moet maken op het vrouwtje.
het vrouwtje is minder gekleurd dan het mannetje en heeft geen staart die ze kan uitvouwen.

Het onderscheid tussen beide seksen is echter niet zo groot als bij de blauwe pauw uit Sumatra.






Op het bankbiljet van 500 rupiah uit 1982 staat aan de voorzijde een afbeelding van een gebouw, Bank Indonesia. Op de achterzijde staat de Reuzenaronskelk afgebeeld.

AMORPHOPHALLUS.

De reuzenaronskelk met de Latijnse naam Amorphophallus titnium is een plant welke alleen in het wild groeit in de equatoriale regenwouden van Sumatra. 
De plant werd in 1878 ontdekt door de It6aliaanse botanicus Odoardo Beccari.
De plant bloeit slechts één keer in de drie jaar in het wild en kan dan groter dan drie meter worden. 
De plant bestaat uit een bloeikolf (spadix), die omgeven wordt door een schutblad (spatha).
De geur van de plant trekt bestuivers aan als aaskevers en vleesvliegen.




De plant heeft de grootste onvertakte bloeiwijze van alle bekende planten.
De grootste solitaire bloem is van de Rafflesia arnoldii (rechts op de afbeelding) en de grootste vertakte bloeiwijze is van de parasolwaaierpalm (Corypha umbraculifera).
De reuzenaronskelk is een aasbloem vanwege zijn geur van rottend vlees.

Mannelijke en vrouwelijke bloemen groeien in dezelfde bloeiwijze. De vrouwelijke bloemen gaan als eerste open en na twee dagen gaan de mannelijke bloemen open. Zo wordt zelfbestuiving voorkomen.








Als de bloeiwijze afsterft, wordt en één enkel blad gevormd ter grote van een kleine boom, dat direct vanuit de bodem groeit. Het blad groeit op een bleekgroene steel, die zich aan de kop in drieën vertakt en bestaat uit meerdere deelblaadjes. De bladstructuur kan tot zes meter lang en vijf meter breed worden. Elk jaar sterft het blad af en wordt er een nieuw blad gevormd. Als de bolvormige wortelstok genoeg energie heeft opgeslagen, gaat de plant een rustperiode van vier maanden in. Hierna herhaalt de cyclus zich. Deze cyclus blijft zich drie jaar herhalen eer de plant weer een bloemwijze geeft.



Op het biljet van 500 rupiah uit 1984 staat aan de voorzijde een gebouw afgebeeld, de Gedung Bank in Ceribon. Op de achterzijde staat het Javaans hert afgebeeld.

JAVAANS HERT.

Het Javaans hert met de Latijnse naam Rusa timorensis of Cervus timorensis, wordt ook wel timorhert, manenhert of rusa genoemd en is een Indonesische hertensoort.

Het soort kwam oorspronkelijk alleen voor op de eilanden Java en Bali, maar is door de jaren heen geïntroduceerd op Sulawesi, de Molukken en de Kleine Soenda-eilanden. 
Verder over de eilanden in de Stille Oceaan.

Het hert heeft een grijzig donkerbruine vacht.
De buikzijde en de onderzijde van de staart zijn lichter van kleur. De staart heeft dezelfde kleur als de rest van de vacht, met een pluim aan de punt.

Jonge herten zijn onbevlekt. De oren zijn breed en licht afgerond. De poten zijn vrij kort.
Het gewei, dat alleen door het mannetje wordt gedragen, is getakt en heeft zes punten, 65 tot 75 centimeter lang en bij hoge uitzondering boven de meter.
het dier heeft een lichaamslengte van 142 tot 185 centimeter. De staart is 20 centimeter lang. De schouderhoogte van het mannetje is 0,83 tot 1.10 meter en die van het vrouwtje 0,86 tot 0,98 meter hoog. Het lichaamsgewicht is 50 tot 115 kilogram.


Het Javaans hert eet voornamelijk gras en kruiden, aangevuld met bladeren en knoppen van struiken en bomen. Het dier graast voornamelijk 's nachts, maar ook overdag. Het hert drinkt zeer weinig maar haalt het vocht uit het voedsel, wat hem in staat stelt om in drogere gebieden te overleven.
Aan de zeekust drinken ze soms zeewater om zouten binnen te krijgen. het hert is zeer sociaal. Hinden leven met kalveren in kleine groepen van tien tot twintig dieren. De mannetjes leven buiten de paartijd solitair of met andere hertenbokken.
Paringen kunnen het gehele jaar plaats vinden en na een draagtijd van 250 tot 280 dagen wordt één, soms twee jongen geboren. Na de geboorte wordt het jong tot acht maanden gespeend en is na 18 tot 24 maanden geslachtsrijp. Bij gevaar slaakt het dier een blaffende alarmkreet.

Ook het Javaans hert wordt veelvuldig bejaagd op de eilanden waar zij leven. belangrijke vijanden naast de mens zijn: de Rode Hond, Pythons, Krokodillen en de Komodovaraan.


Op het bankbiljet van 500 rupiah, uit 1992, staat aan de voorzijde een traditioneel huis (rumah adat) van de Dayaks leven in  Kalimantan Timur. Op de achterzijde van dit biljet staat de Orang Utang afgebeeld welke vrij leeft in in het natuurreservaat Gunung Leuser National Park. Dit is eerder beschreven onder de titel: Bukit Lawang. Orang-Oetang. Noord-Sumatra terugkeer. (deel 3).