VOOR ONDERSTEUNING
VAN DE MASTEN
EN BEDIENING VAN DE ZEILEN. (1)
STAAND EN LOPEND TUIG.
Het staande en het lopende tuig kunnen bestaan uit metalen kabels, plantaardig touwwerk of kettingen die met hun toebehoren tot de uitrusting van de masten en zeilen behoren.
STAAND TUIG.
Het staande tuig heeft tot doel de masten van een bewegend schip te ondersteunen en de werking van de wind op de zeilen op te vangen. Opdat iedere mast de noodzakelijke vastheid bezit, zijn er drie soorten van steuntouwen nodig. deze worden gevormd door de hoofdtouwen of het want, door de pardoens en door de stagen. Tot het staand touwwerk behoren voorts de kluiver- en buitenkluiverleiders, de toppenants van de onder ra's en de onder marsera's, maar ook de boegstaven en de waterstagen.
het staand wordt wordt stijf gezet door middel van bepaalde inrichtingen. Dit stijfzetten of spannen gebeurt met behulp van jufferblokken of spanschroeven. De laatste op modernere zeilschepen.
het staand wordt wordt stijf gezet door middel van bepaalde inrichtingen. Dit stijfzetten of spannen gebeurt met behulp van jufferblokken of spanschroeven. De laatste op modernere zeilschepen.
STAAND TUIG VAN EEN DRIE- OF VIERMASTBARK.
A. Bezaanstop.
1. Ondermast (bezaansmast); 2. Bezaanssteng, barksteng; 3. Bovenste deel van de bezaanssteng;
4. Bovenvliegerestag; 5. Vliegerstag; 6. Bezaansstengewant; 7. Bezaansstag; 8. Bezaanswant.
B. Voortop (identiek aan de grote top en de kruistop, behalve wat de loop van de stagen betreft).
1. Ondermast (fokkemast); 2. Voormarssteng; 3. Voorbramsteng; 4. Voorbovenbramsteng;
5. Voorbovenbramsteng; 6. Voorbramsteng; 7. Buitenkluiverleider; 8. Binnenkluiverleider;
9. Voorstengestag; 10. Fokkestag; 11. Fokkewant, fokkehoofdtouwen; 12. Voorezelshoofdpardoens;
13. Voorstengepardoens; 14. Voorstengewant; 15. Voorbramezelshoofdpardoen;
16; Voorbrampardoens; 17. Voorbrampardoen; 18. Voorbramwant; 19. Grootbovenbramstag;
20. Grootbramstag; 21. Grootsengestag; 22. Grootstag; 23. Waterstag; 24. Buitenwaterstag.
Staand want van een 19e eeuws zeilschip met de mast schuin naar voren.
1. Ondermast.
2. Mars.
3. Marssteng.
4. Bramsteng.
5. Bramzaling.
6. Onderwant.
7. Stengewant.
8. Bramstenggewant.
9. Puttingwant.
10. Stengepardoens.
11. Bramstengepardoens.
12. Bovenbramstengepardoens.
13. Hanger.
14. Marseval (het bovenste stuk is de marsedraaireep).
15. Stagen.
Elke ondermast bezit zijn eigen, naar zichzelf genoemd want: grote, fokke- kruiswant. Deze lopen vanaf het punt waar zij met hun ogen over de toppen van de ondermasten zijn gelegd tot aan de bevestiging op de rusten; men noemt ze in het algemeen het onder want.
De stengewanten (voormarssteng-, grootmarssteng- en kruismarsstengwant zijn de wanten, die van de zalings tot aan de zijkant van de grote, fokke- en kruismars lopen.
het want van de kleinere stengen, de bramstengen, loopt van de bramhommers waaroverheen de ogen zijn gelegd tot aan de dwarszalings.
PARDOEN.
1. Onderwant.
2. Ezelshoofdpardoens.
3. Puttingwant.
4. Bovenbrampardoens.
5. Brampadoens.
6. Bramezelshoofdpardoens.
7. Stengepardoens.
8. StengewantBramputtingwant.
10. Bramwant.
Pardoen, ook pardoen, is een touwspan dat over de zalings van de stengen, respectievelijk, bramstengen van de zeilschepen wordt gelegd om deze tegen doorbuigen naar voren en zijdelings te behoeden.
Door aanwezigheid van pardoens is het mogelijk de desbetreffende steng van minder wanttouwen te voorzien en ook minder sterke en zware dwarszalings en marsen te gebruiken. Ze worden genoemd naar de plaats van waaruit ze 'ontspringen'.
Zij zijn door middel van talrepen of jufferblokken achter de hoofdtouwen van de ondermasten op de rusten vastgezet. Ook worden zij wel vervaardigd van staaldraad, aan beide einden voorzien van een oog dat op verschillende manieren kan worden aangebracht. het boveneind van het oog wordt aan de steng bevestigd, terwijl het ondereind met een spanschroef aan een rustijzer op dek of reling wordt stijfgezet.
SPANINRICHTINGEN.
Doormiddel van valrepen stijfgezette hoofdtouwen en pardoens.
1. Hoofdtouwen.
2. Pardoens.
3. Jufferblok van het want.
4. Jufferblok van het puttingijzer.
5. Puttingijzer.
6. Katplaten.
7. Talrepen.
8. Spreilat.
9. Rust.
Staand want van een zeilschip uit het einde van de 18e eeuw.
1. Onderwant.
2. Stengewant.
3. Bramstegewant.
4. Rust.
5. Rustijzers.
6. Puttingwant.
7. Puttingwant.
8. Pardoens.
Rust en rustijzers van een 18e eeuws zeilschip.
1. Jufferblokken van rustijzers.
2. Rust.
3. Steunijzer of takelputting.
4. Steunknie.
5. Naald.
6. Schalm van het rustijzer.
7. Katplaat.
8. Puttingbouten.
JUFFERBLOKKEN VAN HET WANT EN DE PUTTINGIJZERS.
Jufferblokken van het want, het bevestigen hieraan van het hoofdtouw gebeurt met een oog. men legt het oog om de groef in de rand van het blok en verbindt deze boven aan de juffer met een rondbindsel oif een platbindsel, vervolgens bevestigd men het om het jufferblok lopende einde van het hoofdtouw aan zichzelf vast met twee of drie platbindsels
Jufferblokken van puttingijzers hebben rondom een rechthoekige verdieping waarin een ijzeren strop past. Deze strop is door middel van een bout met het puttingijzer verbonden.
De talreep is een lijn diie door de gaten van het jufferblok wordt geschoren en waarmee een soort takel wordt gevormd dat dient voor het stijfzetten van de hoofdtouwen en de pardoens.
METALEN WANT.
Het metalen onderwant is net als als het hennepwant gemonteerd.
Op moderne zeilschepen zijn de spanrichtingen met jufferblokken door spanschroeven vervangen.
Er zijn verschillende soorten spanschroeven; alle bestaan zij echter in beginsel uit twee schroeven met een rechtse en een linkse schroefdraad van gelijke spoed en uit een buis waarbinnen zich op beide helften een schroefdraad bevindt welke in tegengestelde richting gaat.
In feite dient de ene helft van de buis als een moer van de desbetreffende schroef, maar kan ook voorkomen dat beide schroeven een geheel vormen en elk uiteinde is voorzien van een een gevorkte buis.
De verbinding van de spanschroeven met het want gebeurt door middel van kousen, die rechtstreeks door middel van bouten aan de schroeven vast- zitten of aan de buizen; de verbinding met de rusten, d.w.z. de puttingijzers, gebeurt op dezelfde wijze.
In het eerstgenoemde geval door het draaien van de schroef.
Een want stijfgezet met behulp van spanschroeven van een modern zeilschip.
1. Hoofdtouwen (of staaldraden)..
2. Pardoens.
3. Rustijzers.
4. Spreilat.
5. Kous.
6. Nagelbank (bij touwen).
7. Weeflijnen of latten.
Geweldige info. Veel van opgestoken.Ga ik gebruiken als naslag voor een verhaal wat ik aan het schrijven ben.
BeantwoordenVerwijderenHoi Kees,
BeantwoordenVerwijderenJe hebt mooi werk geleverd hier. Goede, uitgebreide informatie en uitleg. Ik wil een handleiding schrijven over de ontwikkeling in tuigage van zeilschepen, voor jongeren die aan houten schepen en/of modellen gaan werken, zodat ze weten waar ze aan werken, hoe zaken benoemd worden, enz.
Ik kan deze informatie daar mooi voor gebruiken, met bronvermelding uiteraard.