HET HEEFT DE MAKEN MET
HET VOORSTE ZEIL
VAN EEN ZEILSCHIP.
FOK.
De fok is een voorzeil, gevoerd aan of voor de grote mast.Op Vierkant getuigde schepen het onderste razeil aan de fokkemast. Op langsscheeps getuigde vaartuigen soms een los vierkant zeil, breefok, maar in de eerste plaats het driehoekige voorzeil, doorgaans gevoerd aan een fokkestag of voorstag, dat tevens de mast naar voren steunt.
Een fok die tot vlak bij of voorbij de mast reikt, zeemansfok, beïnvloed tevens de aerodynamische werking van het grootzeil; hij versnelt de luchtstroming aan lij van het grootzeil en maakt dat deze bij grotere invalshoek niet gauw loslaat. Dit vergroot de voortstuwende kracht van het grootzeil. Daartoe moeten de snit van fok en grootzeil en hun schootvoering nauwkeurig op elkaar worden afgestemd.
( Fok, driehoekig voorzeil op een jacht.
Verklaring van de cijfers:
1. Tophoek of hijs.
2. Fokkeval.
3. Schoothoek.
4. Halsdoek.
5. Botteloef.
6. Fokkeschoot.)
Sinds uit experimenten is gebleken dat het voortstuwend rendement van de fok per oppervlakte-eenheid groter is dan dat van het grootzeil, streeft men naar steeds grotere fokken, en een smal, hoog grootzeil.
Dit wordt ook sterk in de hand gewerkt door verschillende meetformules voor de wedstrijdjachten, die niet de fok meten maar de voordriehoek, begrenst door dek, mast en fokkestag.
Zo'n brede fok werd vroeger al gevoerd door de botters. Om de fok de gewenste stand te geven heeft hij op elk boord een schoot, die aan lij wordt doorgehaald; de loefschoot blijft slap hangen.
Sommige ronde jachten voeren een smalle fok met één schoot op een overloop voor de mast.
We onderscheiden de rolfok, stormfok en de genuafok.
Fok op een vierkant getuigd schip.
Verklaring van de cijfers:
1. Leiblokken voor de buikgordings.
2. Geitouwen voor het ophalen van de schoothoorns.
3. Nokgordings.
4. Buikgordings.
5. Halzen.
6. Schoten.
7. Schoothoorn.
8. Naar achter lopende brassen.
Een fok die tot vlak bij of voorbij de mast reikt, zeemansfok, beïnvloed tevens de aerodynamische werking van het grootzeil; hij versnelt de luchtstroming aan lij van het grootzeil en maakt dat deze bij grotere invalshoek niet gauw loslaat. Dit vergroot de voortstuwende kracht van het grootzeil. Daartoe moeten de snit van fok en grootzeil en hun schootvoering nauwkeurig op elkaar worden afgestemd.
( Fok, driehoekig voorzeil op een jacht.
Verklaring van de cijfers:
1. Tophoek of hijs.
2. Fokkeval.
3. Schoothoek.
4. Halsdoek.
5. Botteloef.
6. Fokkeschoot.)
Sinds uit experimenten is gebleken dat het voortstuwend rendement van de fok per oppervlakte-eenheid groter is dan dat van het grootzeil, streeft men naar steeds grotere fokken, en een smal, hoog grootzeil.
Dit wordt ook sterk in de hand gewerkt door verschillende meetformules voor de wedstrijdjachten, die niet de fok meten maar de voordriehoek, begrenst door dek, mast en fokkestag.
Zo'n brede fok werd vroeger al gevoerd door de botters. Om de fok de gewenste stand te geven heeft hij op elk boord een schoot, die aan lij wordt doorgehaald; de loefschoot blijft slap hangen.
Sommige ronde jachten voeren een smalle fok met één schoot op een overloop voor de mast.
We onderscheiden de rolfok, stormfok en de genuafok.
Fok op een vierkant getuigd schip.
Verklaring van de cijfers:
1. Leiblokken voor de buikgordings.
2. Geitouwen voor het ophalen van de schoothoorns.
3. Nokgordings.
4. Buikgordings.
5. Halzen.
6. Schoten.
7. Schoothoorn.
8. Naar achter lopende brassen.
FOKKEBOOM.
Een fokkeboom is een rondhout aan de onderkant van een fok, die de schoothoek van de fok uithoudt en door één schoot, bevestigd op de overloop, bediend wordt.
Bij overstag gaan hoeft deze schoot niet gehanteerd te worden, hetgeen voor toerjachten aantrekkelijk kan zijn, ook al is het rendement kleiner dan bij een fok die voorbij de mast reikt.
Om de fok de nodige bolling te geven, moet het draaipunt van de fokkeboom iets achter de voorstag geplaatst zijn.
FOKKELOET.
Een fokkeloet, ook fokkestutter genaamd, is een rondhout om voor de wind varende de fok loevert te zetten; men dient de schoothoek van de fok ver naar buiten te drukken, zodat de fok zoveel mogelijk wind vangt en goed blijft staan. De fokkeloet wordt in een oog in de schoothoek van de fok gestoken; de andere kant steunt met een klauw, een lummel of in een potje tegen de mast.
FOKKERUST.
Rust van een fokkemast, plank of lange klos die horizontaal tegen de buitenkant van de scheepsromp werd gebout, iets achterlijker dan de mast. Ze diende om het want meer sprei te geven en dit vrij te houden van de verschansing.
LUMMEL.
(Lummel met lummelpot.)
Een lummel is een onderdeel van de scharnierende verbinding van een laadboom, giek, bakspier of fokkeloet, aan een vast steunpunt.
De hiel van de boom heeft daartoe een vorkvormig uiteinde, dat met een horizontale bout, de lummelbout of gaffebout, scharnierend bevestigd is aan een verticale spil, de lummel.
Deze kan draaien in de lummelpot, die vast bevestigd is aan de laadboomstoel, de mast of iets dergelijks.
(Lummel met sleetje dat op de mastrail schuift.)
Om de lummelpot kan de laadboom toppen, bewegen in een verticaal vlak; om de lummel kan hij zwaaien, bewegen in een horizontaal vlak.
De verticale druk van de lummel wordt onder de lummelpot opgenomen door een taatsplaatje. Onder de geborgde stelring van de lummel bevindt zich het tonnetje, dat rond de lummel draaibaar is, zodat het daaraan bevestigde rammelblok het zwaaien van de laadboom kan volgen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten