EEN REIS OVER ZES
INDONESISCHE EILANDEN.
SURABAYA - MADURA.
Maandag 5 februari 1990.
Het was drie uur in de vroege ochtend toen de muggenplaag me teveel werd en ik de receptionist achter de hotel-balie vandaan haalde om onze kamer een grondig muggenvrij te spuiten. Mijn linker wang was dik opgezet van de beten en mijn reisgezel was er niet veel beter aan toe. Het was zo geen slapen meer. Men ging behoorlijk met de spuit tekeer en we bleven dan ook ruim een uur op de waranda buiten zitten om zelf niet om zeep te gaan.Toen we uiteindelijk de kamer weer betraden, lagen er overal op de geest gevende muggen op de vloer, die we dan ook maar een handje hielpen naar het hiernamaals te keren. ( hopelijk hebben die krengen dat niet). Wat achterbleef waren onze eigen bloedvlekken op de witte tegels. Het was een nacht met zeer weinig slaap geworden, ondanks de goede voornemens.
Een groot deel van onze bagage konden we bij de hotel-balie in bewaring achterlaten, zodat we dat niet mee dienden te nemen op onze Madura reis. Na eerst de bushalte gezocht te hebben, vertrokken we met de bus naar de aanlegplaats van de veerboot naar Madura.
Het was er onvoorstelbaar druk en we konden niet bij de kassa komen om een bewijs voor de overtocht te kopen. Onverwachts kregen we hulp van een heer, die zelf op Madura woonde en schijnbaar wat in de melk te brokkelen had, daar een ieder plaats voor hem en ons maakte en zo kwamen we alsnog aan boord. Tijdens de overtocht naar het eiland, die zeer traag verliep, verzamelden we de nodige informatie hoe we het beste onze bestemming konden bereiken en dat was een klein plaatsje enige kilometers van Bankalan verwijderd. Ook hierbij was de heer ons zeer van dienst. In het dorpje woonde een oud medewerker van me en ik had hem vanuit Jakarta een berichtje gestuurd dat ik aan zou komen.
MADURA.
Na aankomst te Kamal, de haven, nam,en we de bus naar Bankalan, de hoofdstad van Madura, om bij de busterminal over te stappen op een minibusje naar het dorpje waar Sukran woonde. Gelukkig kende onze chauffeur de familie en werden we voor het woonerf afgezet. Het was ons al opgevallen dat de Madurezen zeer slecht de Indonesische taal beheersen en over het Engels maar niet te spreken. Hun voertaal is het Madurees.
We werden ontvangen door de moeder van Sukran die gelijk de buurjongen er op uit stuurde om Sukran op te sporen. Ze hadden mijn berichtje ontvangen, maar alleen was de datum wat later geworden dan ik had opgegeven. Terwijl we buiten op het erf onder een boom in de schaduw op een "tampat tidur" zaten te wachten, werden we van de nodige lekkernijen voorzien, waaronder heerlijke verse ananas. Het was voor Sukran die even later arriveerde een hele verrassing, dat we als nog gekomen waren en we moesten gelijk meer de omgeving bekijken. Mijn reisgezel verkoos het om een tukje te doen op de "tampat tidur" onder de boom.
Via allerlei smalle weggetjes tussen de landerijen door kwamen we in een kampong terecht vlak aan zee. Men was er druk bezig met het roken van de gevangen vis en ik werd aan iedereen voorgesteld die we maar tegen kwamen. Strand was er niet aan de zee, maar wel veel mangrove beplanting met er tussen watergeulen gevormd door het getij. Na weer terug gekeerd te zijn bij de woning kregen we te eten en werd ons aangeboden om daar te overnachten, wat we graag accepteerden.
Na het eten reden we naar Arasbaya, wat dichterbij bleek te liggen dan Bankalan, en vandaar was het ruim een kilometer lopen naar Air Mata, waar de koninklijke graftomben lagen van Cakraningrat. De plaats lag op een punt van een ravijn, vanwaar uit de riviervallei goed was te overzien. Air Mata betekend tranen. Het waren prachtig bewerkte stenen graftomben van het oude koninklijke geslacht van Rata Ibu.
In een overvol busje reden we weer naar huis en na wat gegeten te hebben vertrokken we met een hele groep, vrienden van Sukran, op en achterop de motorfiets naar Bankalan. De wegen waren redelijk goed, maar enige straat verlichting was nergens te bekennen.
Na in Bankalan wat rond gewandeld te hebben en een potje bier te hebben gedronken, waar ze niet vies van waren, kochten we bij een toko nog wat flessen bier en arak en de nodige snacks om deze bij Sukran thuis op de waranda met de vrienden ploeg op te maken. Sukran vertelde, dat zijn vader ergens op zee, als bootsman, was en zodoende niet thuis was.
Terwijl we daar van de tropische avond zaten te genieten, werd het steeds drukker om ons heen van de lokale bewoners, die de blanke tuan en de andere gast wel eens wilden zien. De vrouwen hielden zich sterk gescheiden van de mannen en het was erg jammer, dat het zo moeilijk was om een gesprek te beginnen, daar de meesten alleen Madurees spraken. Zo werd het tijd om naar bed te gaan en gelukkig was onze kamer reeds muggenvrij gespoten. De volgende dag zouden we verder reizen over het eiland.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten