EEN REIS OVER ZES
INDONESISCHE EILANDEN.
PAMEKASAN - WARU - PASEAN - SUMENEP.
Woensdag 7 februari 1990.
Na een verkwikkende nachtrust en de nodige energie te hebben opgedaan vertrokken we na een zeer mager ontbijt met een fietstaxi naar het busstation. We hadden intussen besloten niet via de zuidelijke eiland route naar Sumenep te gaan, daar we deze weg op de terugweg te zien zouden krijgen en kozen er dus voor het eiland dwars over te steken en de noordelijke route te nemen. Voor deze tocht moesten we drie keer van vervoersmiddel wisselen.
Met het eerste busje reden we door een mooie iets bergachtige streek naar Waru. Het was aan de natuur goed te merken, dat we noordwaarts gingen, want de gehele begroeiing veranderde ziender-ogen en het land zag er steeds armoediger uit.
In Waru moesten we naar een ander vervoersmiddel uitkijken, daar ons busje niet verder bleek te gaan, wat niet de afspraak was en we eisten dan ook prompt een gedeelte van ons geld terug, wat we tot mijn stomme verbazing nog kregen ook. We betaalden hiermee gelijk de chauffeur van een klein vrachtwagentje die ons dan ook verder mee liet rijden achter in de laadbak tussen zijn lading, die varieerde van spiegels tot manden met kokosnoten en groenten. Zo hobbelden we dan met zeggen en schrijven verder richting de noordkust en de plaats Pasean.
In Pasean bleek het markt te zijn en was het een enorme drukte, wat wel een kleurrijk geheel was. We keken er wat rond en zochten ondertussen naar een nieuw vervoersmiddel wat ons naar Sumenep zou brengen.
Van onze nieuwe chauffeur kregen we een plaatsje voorin het busje aangeboden, maar we hadden net zo goed voorop de bumper van een race wagen kunnen gaan zitten, want die vent reed alsof de duivel hem op zijn hielen zat. Intussen waren we al verscheidene keren gestopt en was het aantal passagiers opgelopen tot zesentwintig. Alles zat zo op elkaar gepakt, dat ik een klein kind op mijn schoot nam. Gelukkig moest hij nu om zijn motor niet over de kop te draaien, wat langzamer gaan rijden.
De noordkust had een prachtig wit strand met duinen en palmen. Het deed een beetje denken aan de Noord-Afrikaanse Middellandsezee kust. Het was heel anders dan de zuidkust van het eiland, wat echt zo groot niet is, maar het had zijn eigen charme. Toen we afbogen naar Sumenep, wat op het oostelijke deel van het eiland ligt, werd de begroeiing weer wat dichter en groener.
In de voormiddag en in de gietende regen bereikten we Sumenep en wisten er onderdak te vinden in Losmen Wijaya II.
Na het vuil van de reis van ons af gewassen te hebben en de inwendige mens te hebben verzorgd gingen we de stad verkennen. Alhoewel het intussen droog was geworden namen we voor alle zekerheid onze regenkleding mee daar het vrij koel bleef. De oude Portugese invloed was hier nog zeer duidelijk te zien in architectuur van de huizen.
Veel oude huizen hadden nog de Portugese-Madurese bouwstijl, gebouwd met een uitlopend dak, dat ruste op Romeins aandoende witte zuilen. Het was verder een rustige stad en gaf een schone indruk.De ingang van de moskee leek meer weg te hebben, van de resten van een toegangspoort van een oud Portugees fort. De smalle oude straatjes waren rustiek.
We bezochten de oude kraton (sultanpaleis) met zijn taman sari, de tuin van plezier. Volgens de vertellingen zat de sultan meestal onder het afdak van het torentje boven de ingangspoort en hiervandaan kon hij precies in het, in de taman sari, gelegen vrouwen bad kijken. Zodoende kreeg het torentje de bijnaam van; "het torentje van de glimlach".
De regen dreef ons via de markt weer terug naar ons logement, waar we ons na het avondeten op ons terras voor de kamer te goed deden aan een fles lokale wijn en namen het besluit om de volgende dag via de zuidkant van het eiland terug te reizen naar Kamal en over te steken naar Surabaya.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten