BALI IN DE KOLONIALE PERIODE
GEZIEN DOOR EEN NEDERLANDER.
DEEL 7.
BALI.....
DODENBAAR EN OFFERS.
In afwachting van de crematie wordt de overledene op een dodenbaar opgesteld in de bale-bandung, een loods op het erf voor de woning. Soms is dit een tijdelijke loods; op de erven van de meer gegoeden staat voor dit doel echter een permanent gebouwtje, in de vorstelijke puri's is een afzonderlijk ommuurd gedeelte voor het dodenritueel bestemd. Alles wat de dode in het degelijks leven placht te gebruiken wordt hem nu in uiterste perfectie voorgezet; schalen met bloemen, met spijzen, vruchten, sirihbenodigdheden, toilet- en opschikartikelen, potjes met wijwater, enz. worden bij de lijkbaar neergezet. In de nabijheid van de bale-bandung zijn een tweetal offernisjes opgericht: de sanggar Surja voor de zonnegod (Surja) en de sangar pradjapati voor de dode, waar eveneens talrijke offers (banten) in worden opgesteld.
( Van links naar rechts: Vrouwen brengen wijwater; Offers; Gebed in de huistempel.)
Het lichaam, gewikkeld in verschillende stukken wit katoen, legt men in de voorlopige kist (tupang-salu). Pakjes Chinese muntjes, kruiden, kamsumba-bast, papiertjes met heilige syllaben beschreven, worden er bij ingepakt. Deze lettertekens geven de negen hoeders van de hemelstreken aan en de papiertjes bevorderen dus, dat deze godheden, die ook de verschillende delen van het lichaam van de dode moeten beschermen, zullen neerdalen.
De pakjes Chinese munten, ingepakt met gele rijst en op verschillende gewrichten gelegd, moeten ervoor zorgen, dat de dode bij zijn wedergeboorte schoner en volmaakter verrijst dan ooit tevoren. En op alles, wat bij het dodenritueel wordt gebruikt, korfjes, schalen, mandjes, kokosschalen, enz krast men een heiligsymbool in; in de regel de padma, de lotus, waar men zich de negen hoeders van het heelal in verenigd denkt.
Het bovenste doek is vooral bij de gegoede Balinezen rijk versierd en weer met heilige syllaben beschreven. Zo ligt de dode dan beschermd door magische spreuken en wijwater, omringt door offers, door opschik- en versieringsartikelen, door huisdieren en gereedschap in beeltenis en miniatuur, door gebruiksartikelen, opgebaard in de bonte praalkamer. Een voorhang van kleurige zijden en prada-doeken, sierlijke bonte hangers, spiegeltjes, verguldsel, gouden bloemtakjes en bladeren, kralen hangers, enz helpen mede om van deze bale-bandung een kleurige, bonte dodenkamer te maken, geheel passend in de lijn van het met grote opgewektheid en veel praal en pracht te vieren verbrandingsfeest.
Niets is de Balinees te veel, om de dode alles te geven, wat hij nodig kan hebben, wat hem gedurende, voor en ook na de crematieplechtigheid van dienst kan zijn en hem tegen demonen en boze geesten kan beschermen. De overledene wordt na het overlijden gebalsemd en heden gebruikt men formaline op het lichaam langer houdbaar te houden.
( van links naar rechts: Doodskist in de vorm van een zwart rund; doodskist in de vorm van een gevleugelde leeuw.)
PANGURUJAGA EN PESANGDJATI.
Wanneer de huisgenoten de dagelijkse maaltijden gebruiken (twee maal per dag), zal men nooit vergeten om ook voor de dode zijn gewone eten bij de baar gereed te zetten. Op de derde, zevende, twaalfde en vierentwintigste dag na het overlijden breiden deze offers zich zelfs uit tot een feestmaaltijd op mooie en kostbare schapen opgediend.
Onder de talrijke offers en beeltenissen zijn er echter twee, waar men zeer bijzondere zorg aan besteedt en die reeds van de eerste dag dag af aan bij de baar worden opgesteld, namelijk de pangurujaga en de pesangdjati (links). Beide bestaan uit cilindervormige, uit palmbladeren aan elkaar geregen mandjes, waarin een grote hoeveelheid miniatuuroffertjes liggen opgestapeld, alles in kleine pakjes van palmblad ingepakt: spijzen, toebereid en in natura, ingrediënten voor het sirihkauwen en ander genotsmiddelen, vruchten, specerijen, enz.
In de pesang-djati is bovendien als hoofdbestanddeel een jonge pisangspruit aanwezig, waarvan de grote groeikracht de wedergeboorte van de dode symboliseert. Het bovenstuk van de pasang-djati wordt gevormd door een in de vorm van een gelaat samengestelde waaier van lontarblad, waarop is bevestigd een beeltenis van de dode, uitgesneden en getekend op een stukje van het heilige, welriekende tjendana-hout. Terwijl de pangurujaga meer als een algemeen offer wordt beschouwd, zo volledig mogelijk samengesteld, opdat het de dode in het hiernamaals aan niets mag ontbreken, is de pesangdjati meer bedoeld als een samengestelde afbeelding, dat de dode zelf moet voorstellen, en dat zijn wedergeboorte, schoner en volmaakter dan in zijn laatste aardse bestaan, moet bevorderen.
( Van limlks naar rechts: Vrouwen met adegan; Vrouwen met offers.)
DE UKUR.
Ook de zo geheten ukur, welke over de dodenbaar wordt uitgespreid, dient om voor de wedergeboorte gunstige omstandigheden te scheppen.
Deze ukur (links) is een uit Chinese munten en wit garen samengesteld afbeeldsel van de dode.
Armen, benen, lichaamsdelen, enz. moeten volkomen dezelfde afmetingen hebben als het lichaam van de dode (ukur betekend meten).
Ook hierdoor heeft men een waarborg, dat, als zouden ook bij de crematie enkele beenderen of lichaamsdelen niet behoorlijk verbrand zijn, bij de wedergeboorte het lichaam wederom gaaf te voorschijn komt.
[De munten worden ook gebruikt om een afbeelding van de god Shiva te maken. (rechts)]
DE DAMAR-KURUNG.
Intussen moet er ook voor gezorgd worden, dat de rondzwervende geest van de overledene de weg naar de bale-bandung gemakkelijk terug kan vinden. Vanaf de eerste dag af brandt daarom bij de ingang van het erf de damar-kurung, een papieren lampion met bambu geraamte, opgehangen aan een lange bambu staak.
Op de dodenbaar zelf is de angenan opgesteld, een lampje met een eierschaal als reservoir en een kokosnoot als voetstuk, dat weer dient om "de gedachten van de dode wakker te houden".
Zo bestaat het gehele ritueel en de voorbereiding tot de crematie uit tal van symbolische handelingen, uit het aanbieden en opstellen van op zijn kleurigst en fraaist samengestelde en versierde offers, en uit de zorgen voor een gelukkige wedergeboorte van de overledene, waarbij tal van wensen worden gematerialiseerd.
HET HALEN VAN HET WIJWATER.
Bij dit alles treft bovenal de blijmoedige en opgewekte geest, waarmee al die kleine en grote zorgen worden gewijd, die talrijke bewijzen van eerbied, respect en vroomheid worden afgelegd.
Zie de kleurrijke stoet van bewegelijke vrouwengestalten, door het zonnige landschap schrijdend, plassende door in het zonlicht sprankelende sawa terrassen, langs zonnige dijkjes en lommerrijke kampongweggetjes.
Allen met hun kruikjes wijwater op het hoofd, welke bij heilige beekjes of heilige bronnen en vijvers gevuld werden.
Allen in feestkleding van zijde, prada- en goudweefsel, en in de stoet de familiestukken, de pusaka-wapens( familiewapens welke als fetisjesme worden vereerd), gouden en zilveren schalen, eveneens met wijwater gevuld, en tenslotte de gamelan, waarvan de heldere tonen ver over de wijde sawa vlakten uit klinken.
Al ontbreekt ook hier weer niet het onmisbare ritueel: het offeren bij de bron of vijver, het onderdompelen van de familiewapens, het besprenkelen met wijwater van gouden en zilverenschalen, van waaiers, van lange bambu staken, waaraan de gringsing en de kamben wangsul worden meegedragen, het afschieten van bloempijlen door de priesters - toch is het gehele tafereel al levendigheid, kleur en schittering.
(Gringsing of kamben is een weefsel, gringsing is de dubbel geikatte Tenganan-doek; kamben wangsul is een weefsel, waarvan de rondlopende scheringdraden niet zijn doorgesneden, zodat het weefsel een kokervorm behoudt. Aan deze doeken worden magische krachten toegeschreven.)
OPGRAVEN EN CREMATIE VAN HET GEBEENTE.
Na het bovenstaande is het wel begrijpelijk, dat het van te voren begraven van het stoffelijk overschot in de voorbereiding en de rituele plechtigheden van de crematie niet veel wijzigingen behoeft te brengen. Wanneer de beenderen moeten worden opgegraven van de doden, die meestal jaren, soms vele jaren geleden zijn begraven, verenigen de familieleden zich op de begraafplaats, dat in de regel in de nabijheid van de sema is gelegen.
Nadat het graf is geopend, worden de beenderen zorgvuldig bij elkaar gezocht, op een matje uitgespreid, behoorlijk schoon gewassen, op een bambu rijstwan gelegd en vervolgens door alle aanwezigen om beurten een kort ogenblik boven het hoofd gehouden. Dan spreidt men de beenderen nog eens, nu in de juiste ligging, op het matje uit en zodra men de overtuiging heeft, dat er geen belangrijke skeletdelen meer ontbreken, wordt alles in een wit katoenen lap ingepakt en mee genomen naar het familie erf van de dode.
ADEGAN, PERERAGAN, PERERAI.
Even als bij het opbaren van het lijk zelf worden weer offers aangeboden, de verschillende ceremoniën verricht en tal van beeltenissen samengesteld. het voornaamste van de beeltenissen is wel de adegan, namelijk een tweetal lontarbladrepen, uitgeknipt in de vorm van een menselijk lichaam, op de gebruikelijke wijze opgemaakt in een kegelvormig mandje van lontarblad, en dit laatste met zilver- en goudloovers, bloemen en tal van kleine offeranden in een gouden of zilveren schaal geplaatst.
Andere belangrijke beeltenissen, pereragan en pererai, bestaan uit stukjes sandelhout, waarvan op de voorzijde beeltenissen van de overledene of van zijn gelaat zijn ingesneden en op de achterzijde heilige syllaben zijn aangebracht. (midden op afbeelding). Versierd met bloemen, goudloovertjes en bloemtakken van zilver- en goudwerk, worden ze op een schaal geplaatst en dienen vooral om het stoffelijk overschot of een deel daarvan te vervangen, wanneer de dode bij voorbeeld in de vreemde mocht zijn overleden of wanneer bij het opgraven het gebeente niet meer volledig was.
In enkele streken van Bali brengt men in het laatste geval de adegan en andere beeltenissen in een plechtige optocht onder begeleiding van gamelan muziek naar het graf, om daar de ziel van de dode "op te wekken". Dit laatste is een plechtigheid, welke hoofdzakelijk door vrouwen en meisjes wordt verricht. Onder het zingen van heilige melodieën wordt met een palmbladnerf op het graf geslagen: "Ontwaak, zie hoe wij hier verzameld zijn om u uw offers te brengen", de priesteres besprenkelt de beeltenissen met wijwater, een gezamenlijk gebed besluit de plechtigheid en met de nu bezielde pereagan en adegan keert men naar het dorp terug.
Op deze wijze volgt de ene ceremonie na de andere; dagen, weken, maanden soms duren de plechtigheden en voorbereidingen voor de verbranding.
Nu eens moeten de zielen, welke tijdelijk in de pereagan zijn neergedaald, een rituele reinigingsceremonie ondergaan, dan weer worden de adegan's in plechtige optocht naar de pedanda gebracht, om de ziel van de dode ritueel te doen reinigen, waarbij de priester tevens symbolisch het haaroffer brengt, door het haar van de adegan te knippen en met wijwater te besprenkelen.
En voor hoe meer doden de crematie zal plaats hebben, hoe meer doden werden opgegraven of wel in beeltenis zullen worden verbrand, hoe meer ook de drukte van lieverlee begint toe te nemen.
Bijna dagelijks tenslotte ziet men optochten met wijwater, met offers en adegan's door het terrein en langs de wegen voortschrijden. Straks weer houden alle kinderen van een of meer doden, allen in feestkleding gestoken, een statige rondgang langs de brede hoofdwegen van de nederzetting, en wanneer eindelijk dit alles zijn hoogtepunt in de reeds beschreven crematieplechtigheid heeft bereikt, is daarmee nog niet eens aan alle plichten voldaan.
HET UITSTROOIEN VAN DE AS IN ZEE.
Na de crematie wordt zorgvuldig de as ven de gecremeerde dode of doden verzameld en van alle onreinheden ontdaan.
Hierna wordt de , welke na de verbranding voor iedere dode afzonderlijk in een lege kokosschaal verzameld, om naar de zee gebracht te worden om uitgestrooid te water over het water.
Nog lang na het uitstrooien van de as blijven de mensen vaak op het strand achter. Men praat met elkaar en lacht, haalt herinneringen op aan de dode. Geniet van het eten van de warung-ventertjes.
Dan langzaam als de zon langzaam wegzakt in de zee keert men in groepjes huiswaarts om de volgende dag het dagelijkse leven weer op te pakken.
De overledene is op weg naar een beterleven en wordt alleen nog herdacht met een offer in de huistempel op het erf.
KINDERGRAVEN.
Voor kinderen jonger dan acht tot tien jaar hebben geen verbrandingsfeesten plaats, ook wordt hun gebeente niet opgegraven, ook worden er geen beeltenissen gemaakt.
In vergelijking tot als de pracht en praal bij de crematies zelf maken echter de vrome zorgen van de moeders voor de graven van hun gestorven lievelingen een indruk, welke meer tot ons westerlingen spreekt dan alle andere crematie ceremonies. Wanneer daar bij een pas gedolven kindergraf een oud grootmoedertje in stille berusting neerzit met een offerschaal vol lekkernijen, waar de kleine "tjutju" (kleinkind) bij het leven zo dol op was, dan hoeven wij geen ogenblik te twijfelen aan hetgeen in haar hart omgaat.
Wanneer enige kindergraven bedolven liggen onder een schat van bloemen en de moeders in stille aandacht de gebeden aanhoren van de pedanda, die met zijn mantra's en het sprenkelen van wijwater de kinderzielen loutert, dan wordt het duidelijk, dat, alle uiterlijkheden ten spijt, hier zowel als overal elders de liefde van de moeder tot het kind zich op eenzelfde wijze uitdrukt.
Zie vervolg: BALI. 1934. (DEEL 8)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten