zaterdag 16 augustus 2025

BALI. 1934. (DEEL 5)

 

BALI IN DE KOLONIALE PERIODE

GEZIEN DOOR EEN NEDERLANDER.

                                           DEEL 5.


BALI.....


                              IV. TEMPELS EN PRIESTERS. (VERVOLG)

PRAMBANAN EN BALINESE TEMPEL.

Ondanks de onderlinge samenhang tussen de tempelpoortjes op Bali en de oude tempeltjes en tempelpoortjes op Java moet niettemin erkand worden, dat een Javaans bouwwerk als de Borobudur of het Prambanan complex een geheel andere geest ademt dan een Balinese dorpstempel als die van Singaraja. 

Een tempel als de Prambanan, aan de Brahmaanse Drieëenheid met Shiva als oppergod gewijd, vormt één machtig massief, is in de volledige betekenis van het woord één groot symbool. Bij een Prambanan zien wij een verheven godsdienstige gedachte als een gave eenheid op meesterlijke wijze in steen uitgehouwen.
Vergeleken met een dergelijk heiligdom, draagt een Balinese dorpstempel wel heet sterk de stempel van de alles overheersende inheemse invloed.
De overlading met fraai uitgevoerd beeldhouwwerk, de afwisseling in vorm en stijl bij de verschillende offernisjes, de grillige variaties in de versiering met bas reliëfs, de houten daken van de meru's naast de stenen dakvormige topversieringen van de tempelpoorten, de willekeur in de vorm en in de onderlinge ligging van de tempelruimten, het wijkt geheel af van de strenge eenheid in opzet van de kunstwerken als Borobudur, Lara Jonggrang (Prambanan complex) en Candi Sewu.

(Candi Sewu.)

Men kan ook moeilijk anders verwachten. Want in de Lara Jonggrang zien wij de rijkstempel van een machtig Hindoe-Javaans centrum, dat zijn invloed over een groot deel van de Archipel uitbreidde; dit tempelcomplex is een monument van gave kunst uit de 9e eeuw, waarin de Hindoe invloed nog ver van overheersend was.

Bali daarentegen heeft zich altijd met een bescheiden ondergeschikte rol moeten tevreden stellen, was nooit meer dan een victualiën land, dat rijst en vee leverde, dat wel is waar een levendige handel dreef, maar nooit de luister heeft gekend, welke van het invloedrijke centrum van een machtig rijk pleegt uit te gaan. De hedendaagse Balinese tempel van de 20ste eeuw is dan ook voor alles Balisch, met dien verstande, dat de Hindoebeschaving en de Hindoe-Javaanse invloed een zekere richting aan de Balinese bouwstijl hebben gegeven.

PANATARAN EN BALINESE TEMPEL. 

Een dergelijke overheersing van het inheems karakter kan men ook reeds in de 14e en 15e eeuw op Oost-Java waarnemen. Want bij de rijkstempel van Oost-Java, de Panataran, gelegen op de zuidelijke helling van Gunung Kelud, in het midden tussen de oude hoofdsteden Kadari en Singasari en recht ten zuiden van Madjapahit, is de eenheid voor een groot deel zoek, en doet de ligging van het gedeeltelijk gerestaureerde tempelgebouwen onwillekeurig denken aan de op het oog onsamenhangende gebouwtjes en terrassen van de Balinese pura. De hoofdtempel ligt op een ommuurd rechthoekig terrein en was ongeveer tussen 1350-1500 in gebruik, dus in de Madjapahit periode. Panataran betekend vlak terrein, een vlak terras op een berghelling.
Maar veel sterker dan Panamaran is de Balinese pura een mengproduct van Hindoe en inheemse cultuur, waarin de laatste in sterke mate overheerst. De Balinese tempel is dan ook gegroeid uit het oer-Balinese heidense heiligdom. Toen de Hindoe's op Bali kwamen, vonden zij daar een bevolking, die de goden en geesten en voorouders vereerde op ongeveer dezelfde wijze, als dat ook eertijds op Java en heden nog o.a. bij de heidense bevolking van Flores, Sumba, Sumbawa en andere eilanden geschiedt.

 HEIDENSE OFFERSTENEN.

( Oud-heidense offerstenen bij Tenganan.)

Ook bij deze heidense offerdienst namen en nemen ook nu nog offerstenen, stenen offertafels en offerterrassen een voorname plaats in.
Zelfs op Bali hangt er om deze stenen tafels nog een heilige waas. 
In Tenganan, een van de Bali-aga-desa's bevindt zich onder andere nog een dergelijk oud heiligdom.
Bali-aga of Berg-Balinezen, zijn ouderwetse bewoners van afgelegen bergdorpen, die nog maar weinig inzettingen van de Hindoe godsdienst hebben aangenomen, soms zelfs de lijkverbranding nog niet. Natuurlijk neemt tegenwoordig het aantal van deze ouderwetse bergmensen snel af.

Weliswaar heeft Tenganan sinds korte tijd ook zijn pura, zijn tempel; maar met veel ontzag ziet de bevolking van Tenganan op tegen de geesten van zijn oeroude offerplaats, waar eeuwen en eeuwen lang de voorouders werden aangeroepen.
Overschaduwd door het dichte groen van de oude waringins liggen in de geheimzinnige sfeer van een verlaten, door een dichte begroeiing afgesloten hoekje aan de noordzijde van het dorp een vijftal met dik mos begroeide steenhopen. Met al zijn eenvoud van zijn natuurstaat boezemt dit verlaten, in een geheimzinnig duister gehuld plekje grond, dat slechts door een lage wal van natuurstenen is ommuurd, en dat ook door geen vreemdeling mag worden betreden, de bewoners van Tenganen meer ontzag in dan de fraaist versierde tempel.

Ook elders op Bali worden dergelijke oeroude offerstenen nog aangetroffen, natuurlijke altaren, daterend uit tijden lang voor de komst van de Hindoe's. Toen later de Hindoe's de Balinezen in kennis brachten met de Siwaïtische goden en godenverering, kwam de bevolking er als vanzelf toe, om de opperste godheid Shiva te vereenzelvigen met haar eigen berggod: de Heer van de Bergen, ook op Oost-Java op de stenen bergterrassen vereerd, die in toorn zijn straffende hand zwaar op de schuldige streek kon doen neerdalen, en die vuur en vlam, dood en verderf om zich heen verspreidde. Met het zelfde ontzag werden offers gewijd aan de godin van het kratermeer, de beschermvrouw van het vruchtbaar makende bevloeiingswater van de rijstvelden.


Voor Shiva als hoogste godheid, identiek met de zonnegod Surja, de oppermachtige heer van de Gunung Agung, werd in de eerste plaats een offersteen ingeruimd; en ook nu nog is in tal van tempels voor Shiva en de hogere goden nog een padmasana, een gebeeldhouwde stenen troon opgericht.
Daarnaast verheffen zich naar Hindoe model tal van godenhuisjes, offernissen en miniatuurvoorstellingen van de hemelberg, de meru's, de tijdelijke verblijfplaatsen van de goden in de tempel.



BESAKIH, RIJKSTEMPEL VAN GELGEL.

Onder al de fraaie, weelderig bewerkte tempels van Bali is er geen één waarvan eenzelfde wijding uitgaat als van het oude bergheiligdom Besakih, de oude rijkstempel van Bali uit de tijd, dat het gehele eiland aan Gelgel onderworpen was.
Geen beeldhouwwerken, geen arabesken, ranken en bloemen tooie hier de poorten, muren en meru's, integedeel alles is vlak, onversierd, van een bijna verheven soberheid.
Toch gaar er van de statige toegangstrappen naar de hoofdtempel, de Panataran Agung, de talrijke rijzige meru's, de nabijheid van het mysterieuze bergwoud, het wijde uitzicht naar zuid en west een imponerende rust en eenvoud uit. Hier vindt men Bali op zijn nobelst.



TEMPELS EN BEELHOUWKUNST.

Evenals op Java vond ook op Bali de Hindoe beeldhouwkunst een gunstige bodem. Arabesken en spiralen, demonenkoppen en godenfiguren, zij sierden ook op Bali al spoedig stenen terrassen en offernissen, tempelmuren en poorten.
Begonnen als een rustig ornament op een meesterlijk geprofileerd bouwwerk, groeiden de ranken en spiralen onder de handen van de Balinese beeldhouwer uit tot een steeds grotere overdaad.
Van ieder hoekje of gaatje werd gebruik gemaakt voor het aanbrengen van een spiraaltje, een lovertje, een bloemknop o0f een lotus.
Van steeds groter belang werd de plaats, welke het ornament bij de Balinese tempelbouw ging innemen. Zo groeide onder de onbeteugelde drang van de Balinese kunstenaar tot het scheppen van een weelde aan bloem- en bladornamenten zijn beeldhouwwerk tot een ware lusthof van stenen bloemen en guirlandes, waaronder hij zijn tempels schier te bedelven pleegt. 



In de overdaad van zijn stenen schepping tracht de levensblije Balinees de weelde van mossen en kruiden, bossen en palmen van zijn gezegend eiland voorbij te streven. Over het gehele eiland Bali woekert deze steeds tot nieuwe schoonheid ontluikende steenmassa gestadig verder.
In het zuiden zijn de bredere poorten met hun massieve spiraalornamenten, opgebouwd tot forse steunstukken van de gebeeldhouwde muren van tempels en vorstenverblijven. 
In het noorden verheffen zich de slanke tempelpoorten met hun ranke, spitse antefix-ornamenten hoog boven de muren en offernissen uit. Voor alle zaken, welke de Balinees in zijn dagelijkse bestaan heeft te behartigen, bouwt hij zijn tempels, want in alles, in de belangen van zijn maatschappelijke organisatie, zijn familie, zijn gezin, zijn vereniging, moet hij zijn voorvaderen, de stamvader, de stichter van de gemeenschap, de goden van de bergen, de wouden en de meren kennen.

DORPSTEMPELS.

De dorpstempel, werd reeds hiervoor beschreven. In de nabijheid van het crematie terrein heeft ioedere desa ook haar pura dalem, de dodentempel, waar de hulp van de godin van de dood, Batari Durga, wordt ingeroepen om de boze geesten en kwade invloeden, waarover zij de macht heeft, te bezweren.
Bij zware ziekte gevallen worden haar offers gebracht in de hoop, dat zij de ziel van de zieke, die reeds door de dodentempel dwaalt, weer aan de verwanten zal afstaan; en ook zij, die zich de zwarte kunst willen eigen maken, brengen hier offers, en vertoeven vele nachten in de dodentempel.
Verder bezitten veel desa's een bergtempel. pura bukit, waar de god van de bergen wordt aangeroepen, en een zeetempel, pura segara, gewijd aan de zeegod. Naast deze dorpstempels ontstonden uit specifieke verering van berg-, woud-, en meergoden tal van heiligdommen van meer algemeen belang, welke dan ook niet het eigendom van een bepaalde dorpsgemeenschap zijn. Van de reeds genoemde pura's bij heilige bronnen, de oude pura Yeh Gangga bij Perean, en de pura Tirta Empul bij Tampaksiring, is het vooral de laatste, waaraan water met een bijzonder reinigende kracht wordt toegeschreven.


( Pura Yeh Gangga met in rotswand van de kleine rivier nissen met gaten en mysterieuze inscripties uit vervlogen tijden.)

De bevolking van Gianjar brengt ieder jaar haar gebruiksvoorwerpen, zoals weefgetouwen, de benodigdheden voor toneel en dans, voor het barong spel, enz. om ze daar te laten inzegenen.
Ook van de grote en kleine tempels, opgericht voor verering van goden en godinnen van de kratermeren , werden er reeds enige beschreven, zoals die van het Bratan Meer en van de Danau Batur.

De tempel Bukitsari  is gelegen in het heilige bos van Sangeh. De boen zijn, evenals de apen die er leven zijn heilig. De laatste zijn dan zo mak, dat zij de bezoekers verdringen, en versnaperingen en eten uit de hand aannemen. Maar stelen een bril zo van je neus, die als je hem terug krijgt volledig verbogen is en onherkenbaar.
De bomen mogen alleen voor de tempelbouw worden gebruikt. Men wacht echter, totdat zij door ouderdom of door een storm omvergeworpen worden. Dit heiligdom is met zijn oude geheel bemoste tempel en zijn statige hoog gekruinde pala (dypterocarpus) bomen , zijn kaarsrechte stammen en zijn door het hoge bladerdak getemperde licht behoort tot de mooiste en meest gewijde plekjes van Bali.
ook grotten en badplaatsen voor de goden worden door tempels heiligd of als gewijde plaatsen beschouwd, zoals  de bekende zo geheten olifantsgrot, Goa Gadjah bij Bedulu, het rotsklooster Gunung Kawi  bij Tampaksiring, de Goa Lelawah bij Kusambi en de pura bedji (badtempel) van Sangsit.

DE SAD KAHYANGAN.

De hoogst vereerde van alle zijn echter de Sad Kahyangan, de heiligste van de vele tempels.
Sad Kahyangan, ook wel bekend als de "zes heiligste plaatsen van de wereld", zijn de zes heiligste tempels in Bali, die volgens het Balinese geloof het spirituele evenwicht van het eiland bewaren.
Deze tempels worden beschouwd als de hoekstenen van Bali en zijn van groot belang voor de Balinese hindoeïstische religie.
De zes Sad Kahyangan-tempels zijn: 

1. Pura Besakih:
    De "moedertempel" van Bali, gelegen op de            hellingen van Gunnung Agung.









 
2. Pura Lempuyang Luhur.
   Bekend om zijn iconische "poort naar de hemel"
   en uitzicht op Gunnung Agung.












3. Pura Goa Lawah:
    Een grot-tempel bewoond door duizenden     
    vllermuizen.









4. Pura Luhur Uluwatu:
    Een tempel op een klif aan de zuidkant van het 
    schiereiland Badung. Bekend om zijn heilige 
    apen en zonsondergang.










5. Pura Luhur Batukaru: 
    Een tempel in de bergen, gewijd aan de god van
    de berg en water.









6. Pura Pusering Jagat (Pura Puser Tasik):
    Een tempel in Gianyar, die wordt beschouwd als
    het "navelcentrum van Bali". 











In de Pura Lempuyang Luhur ook bekend als de pura Panataran Sasih van Pedjeng worden onder zijn tempelschatten een ode bronzen keteltrom. de "maan van Bali" bewaart, een voorwerp van algemene verering. 


Uit de beschrijving van de dorpstempel bleek reeds, dat naast tal van offernisjes en godenhuisjes ook een plaats voor de bale-agung, de officiële vergaderplaats voor het dorpsbestuur, op het tempelterrein is geruimd. De aanwezigheid van dit vergader lokaal demonstreert wel heel duidelijk, hoe nauw de oefening van de godsdienst met het maatschappelijk leven verbonden is. Zo staat ook de vergaderloods van het waterschapbestuur in de subak-tempel (subak = waterschap). Want zonder de hulp van voorouder en goden is alleen een goed dorps- of een subakbestuur mogelijk; geregeld moet geofferd worden en ook buiten subak en desa is het gehele leven van de Balinees op het innigst met godsdienstig ritueel verbonden. Niet tevreden met zijn talloze dorps-, berg-, zee, subaktempels, zijn pura Malanting (Dewi Melantingis de godin van het uit de moederaarde opschietende landbouwgewas), pura-dalem, enz. heeft iedere Balinees nog zijn huistempel.

DE HUISTEMPEL, SANGGAH.

Het mooiste gedeelte van het achtererf, een ommuurde ruimte, meestal met enige schaduw en vruchtbomen beplant, is voor de huistempel (sanggah) ingericht.  Behalve de talrijke offernisjes en godenhuisjes voor de voorouders treft men hier ook de "pasim-pangan"; een plaats waar men tijdelijk vertoeft, hier dus offernisjes, waar de goden en voorouders tijdelijk neerdalen, voorde god van de bergen en voor de meergodin, en een zetel voor Surja de zonnegod.
Bovendien richt iedere erfbewoner die tevens lid van de huistempel is, een eigen offernis op, een sanggah kemulan (oorsprong, voorouders, afkomst), waar hij in geval van ziekte of voor zijn vertrek op reis, e.d. offer brengt aan zijn eigen speciale schutspatroon.

DE PRIESTERS.

Het wel zeer opmerkelijk, dat ondanks de sterk ontwikkelde godsdienstzin ban de Balinezen de eigenlijke Hindoe-Balinese priester, de pedanda, betrekkelijk weinig met het godsdienstig ritueel van de gewone dorpsbewoners te maken heeft.
Dit hoofdzaak van dit verschijnsel kwam reeds vluchtig ten sprake. Hierbij werd de aandacht gevestigd op de grote afstand, nog steeds bestaande tussen de triwangga, waartoe de Brahmanen en dus ook de Hindoe-Balinese priesters behoren, en de gewone desabevolking. Ook is eerder gewezen op de opvatting van de pedanda, die zich bij de tempelfeesten van de bevolking meer als een soort bemiddelaar beschouwt dan dat hij zelf aan deze feesten deelneemt.


PEMANGKU EN SENGGUHU.

De priesterlijke arbeid in de tempels wordt dan ook hoofdzakelijk verricht door de pemangku, de tempelwachter (een niet Brahmaan) tevens dorpspriester. De pemangku, die bij zijn tempeldienst steeds in het wit gekleed gaat, neemt de offers van de tempelbezoekers in ontvangst, besprenkelt ze met wijwater, en offert aan de goden.
Wanneer de voorouders en goden in de tempel moeten neerdalen, verleent ook weer de pamengku, die bovendien tot het desabestuur gerekend wordt, zijn bemiddeling.
Een tweede volkspriester is de sengguhu, ook een niet-Brahmaan, de man die vooral de leiding heeft bij njepi, dit een jaarlijks feest ter zuivering van de desa van kwade geesten en slechte invloeden.

DE PASEK.

In veel desa's, waar het dorpsbestuur nog volgens de oude, voorvaderlijke adat is ingericht, staat boven de raad van oudsten de Pasek, de persoon, die niet alleen bij het godsdienstig ritueel in de  tempel, maar ook bij het dorpsbestuur de leidende rol vervult.
In de tempel is het de pasek, die het medium te woord staat, waar de godheid in is neergedaald, bij de vergaderingen van het desabestuur is zijn stem van overwegend belang en zit hij aan het hoofd van de raad van oudsten. In dergelijke ouderwetse desa's is dus de functie van dorpshoofd en dorpspriester in één persoon verenigd.

De waardigheid van pasek is erfelijk in zoverre, dat zij niet van vader op zoon behoeft te gaan, mits slechts de vervanger uit dezelfde familie is voortgekomen en van de zelfde huistempel gebruik maakt als zijn voorganger.
De pasek staan bij de bevolking in hoog aanzien, meer nog dan de pemangku, en in de desa's waar een pasek-geslacht de leiding heeft, wordt in de regel ook geen pemanku aangetroffen.
Het ligt dan ook voor de hand, om aan te nemen, dat reeds in de vóór-Hindoe tijd de pasek, die tevens de functie van dorpshoofd vervulde, als leider optrad bij de voorouderdienst en het overige ritueel. Toen later de Hindoe's en de Hindoe-Javanen hun invloed deden gelden, hebben in de ver afgelegen desa's de oude Balinese hoofden, de pasek, hun positie weten te handhaven, en de leiding behouden bij de oude met een Hindoe-vernisje overtrokken voorouderdienst. In desa's, waar de buitenlandse invloed groter was, werden afzonderlijke tempelwachters aangesteld, de pemangku's aan wie ook een deel van de tempeldienst werd opgedragen, en die zich in de loop der tijden tot de tegenwoordige dorpspriesters, pemanku's, hebben ontwikkeld.

DE PEDANDA.

 Het spreekt vanzelf, dat bij de immigrerende Hindoe's de kaste van de Brahmanen en dus ook de daaruit afkomstige priesters in hun volle waardigheid bleven erkend. Hierdoor is dan ook bij de triwangsa het priesterschap voor een groot deel in zijn oorspronkelijke vorm blijven bestaan.

Ook de moeilijke tijd van voorbereiding voor de wijding tot priester stelt nog grotendeels de oorspronkelijke eisen. Reeds jaren van te voren moet de kandidaat aanvangen met het lezen en bestuderen van de lontarblad ingegrifte heilige boeken: de Shivasasana, de voorschriften en regels voor de personen, die zich voor het priesterlijke ambt voorbereiden, en voor de verhouding tussen priester-leraar, guru of nabe, en priester-leerling, sisia; de Berati-sasana, de tien geboden inzake zelfontzegging, reinheid, kuisheid, enz., de Pantjasksa, waarin de verschillende graden van vroomheid worden omschreven en tal van andere geschriften.  Zodra de kandidaat meent, zich voldoende te hebben ingewerkt, zoekt hij een prieter-leraar, die hem verder voor de wijding voorbereidt. Na deze nieuwe periode van beproeving en studie heeft tenslotte de eigenlijke priesterwijding in de huistempel van de kandidaat plaats.

De priester-leraar, de pedanda-guru, leest nu de heilige weda's aan de kandidaat voor: de Shiva-astawa, de Surja-astawa, en de Guru-astawa.
Al;s teken van onderdanigheid voor zijn "tweede vader" buigt de ssia zich voorzijn guru, die de voet op het hoofd van zijn leerling plaatst.
 Vervolgens verricht de laatste de symbolische voetwassing aan zijn leermeester en geeft hem de voetkus, terwijl de guru het zo geheten meweda-singid verricht, toepasselijke gebeden prevelt.
Na nog enig ritueel met verschilende offeranden maakt de sisia de driedubbele senbah, de sembah-wiku: eerst heft hij zijn handen ten hemel voor de sebah tegenover Surja, de zon, dan kruist hij de handen over de borst voor de sambah tegenover zijn eigen lichaam naar de aarde te keren als sembah tegenover Prethiwi, de aarde. Dan tenslotte ontvangt hij de wijding. Drie dagen later heeft nog een feest plaats, waarbij de guru aan zijn sisia de wijdingsbul overhandigt, de surat-panugraha, een geschrift met mystieke formules welke de gelovige de uiteindelijke verlossing uit de kring van opeenvolgende wedergeboorten moeten brengen en daarmee het eeuwige heil. In de regel volgt de vrouw van een gehuwde sisia tegelijk met haar man de lessen van de guru als priesteres. Zij is echter wat het lezen van de weda's betreft tijdelijk door beperkende bepalingen gebonden.

HET RITUEEL.

 Aan de rituele reinheid van de pedanda worden hoge eisen gesteld, Zoveel mogelijk moet hij dagelijks in zijn huistempel tal van rituele reiningingsceremoniën verrichten door middel van wassingen, wierook branden, het bestrijken van heilige bloemen (Cempaka, Cambodja), het prevelen van heilige formules, mantra's, mudra's enz.

[Heilige bloemen; links de Cempaka kuning (Magnolia) en rechts de Cambodja (Frangipani).]
 Eerst wordt dit toegepast op het lichaam, daarna op het witte priesterkleed en de overige kledingstukken, vervolgens op de priesterlijke utensiliën, welke gewoonlijk bij elkaar op een koperen bord of schaal zijn opgesteld. Dit ritueel betreft zowel het uiterlijk als het innerlijk van het lichaam, want wanneer bij de tempeldienst Shiva moet worden aangeroepen en uitgenodigd om in het lichaam van de pedande neer te dalen, dan is het een eerste vereiste, dat de pedanda zowel uiterlijk als innerlijk ritueel volkomen rein is.
(diverse plaatjes van de pedanda afgebeeld in deel 3.)  Let men verder op de talrijke onthoudingen en verbodsbepalingen, vooral op het gebied van spijzen en dranken, welke voor de pedanda gelden, dan is het begrijpelijk, dat enerzijds de Brahmaanse priester en door zijn kaste en door zijn levenswijze bij zijn omgeving in een reuk van heiligheid staat, maar dat anderzijds het priesterlijk bestaan ook grote ingetogenheid en zelfverloochening eist.
Verklaarbaar is het, dat het ambt van officieel rijkspriester bij de vroegere vorstenhoven door Brahmaanse priesters werd waargenomen. Een ander deel van hun taak ligt in de priesterdienst bij de overige leden van de triwangsa, Overigens is voor hen de huisritus en de verkoop van wijwater aan de gelovigen, ook onder het volk, het hoofddeel van hun dagelijkse arbeid.  
In de dorps- en andere tempels treedt de pedanda slechts bij gewichtige gelegenheden op. Wanneer na rampen en grote ongelukken een zuiveringsfeest nodig is, of wel na oprichting of herbouw van een tempel deze feestelijk moet worden ingewijd, kan dat niet geschieden zonder de leiding van de pedanda.

Hij neemt dan plaats in de bale-pawedan, waar hij onder het rinkelen van zijn priestersbel (genta) de gebeden, mantra's, opzegt, wijwater sprenkelt, en bloemen en rijstkorrels uitstrooit.

In het volgende hoofdstuk, in deel 6, zal bovendien blijken welke rol hij bij de crematieplechtigheden vervult.







                                                   Zie vervolg: BALI. 1934. (DEEL 6)



Geen opmerkingen:

Een reactie posten