zondag 10 augustus 2025

BALI. 1934. (DEEL 3)

 

BALI IN DE KOLONIALE PERIODE

GEZIEN DOOR EEN NEDERLANDER.

                                             DEEL 3.


BALI.....


                   II. HET HINDOEISME (VERVOLG)

HINDOES EN BALINEZEN.

Het zal na het voorafgaande beknopte geschiedkundige overzicht wel duidelijk zijn, dat de Hindoe beschaving zich over Bali moet hebben uitgebreid ongeveer op dezelfde wijze als dat op Java het geval is geweest, met die verstande, dat het meer oostelijk gelegen Bali daarbij in de regel wel een of enkele tempo's achter geweest zal zijn.
Toen de Hindoe's op Balikwamen, vonden zij daar een maatschappij, welke reeds een zekere mate van beschaving bezat, met reeds geordende dorpsgemeenschappen, en verdeeld in standen: hoofden, vrije burgers, slaven  en schuldslaven. Men maakte gebruik van waterleidingen en primitieve werken voor de aanleg van bevloeibare rijstvelden. men kende de ijzerbewerking en voor de zeevaart waren scheepsbouw en enige primitieve kennis van de astronomie natuurlijk onontbeerlijk. Intussen stond de Hindoe beschaving met haar godsdienst, haar tempelbouw, haar letterschrift, haar literatuur en toneel, en haar verder gevorderde maatschappelijke organisatie op een aanmerkelijk hoger peil.



Bij al het nieuwe, dat de Hindoe kolonisten brachten, was er één stelling, welke op de verdere gang van zaken een grote invloed zou uitoefenen: het kastenstelsel, met zijn scherp omlijnde standsverschillen, ten gevolge waarvan iedere hogere kaste diep neerziet op de lagere. 
Dit kastenwezen zal verderop ter sprake komen; op het ogenblik zij er slechts op gewezen, dat het kasten systeem tot heden toe een onoverkomelijke hinderpaal is geweest voor een volledige vermenging, en volkomen in elkaar opgaan van beide beschavingen. 


De Hindoe immigranten van hun kant erkenden slechts hun eigen kastenstelsel met zijn scherp omlijnde grenzen, zijn strenge bepalingen aangaande het huwelijk van de vrouwen met mannen van minsten gelijke of wel hogere kaste, en zijn afgeslotenheid tegenover en afwering van de andere kasten.
Deze scherpe kastenscheiding bracht als vanzelf mee, dat de Hindoe immigranten de oorspronkelijke bewoners van Bali niet tot een van hun kasten rekenden. Begrijpelijk is het echter, dat deze oorspronkelijke bevolking, met haar eigen aristocratie, haar eigen hoofden en hoofdengedachten, ook haar eigen opvattingen had over standen en standsverschillen. Zo ontstonden dan ook op Bali twee verschillende maatschappelijke groepen, welke door tal van gebruiken en gewoonten, opvattingen, standsverschillen, enz. van elkaar waren gescheiden: de grote massa, de oorspronkelijke bevolking; en daarnaast de Hindoe immigranten en hun Hindoe-Balinese afstammelingen. Slechte ten dele zijn deze beide hoofdgroepen hier en daar in elkaar overgevloeid; van een grondige vermenging is echter geen sprake.


                                    ( Vrouw van hogere kaste op weg naar een feest.)

TRIWANGSA EN WANG KSAMEN.

Voor het juiste begrip van de onderlinge verhoudingen in de Balinese maatschappij is het nodig, hiermee rekening te houden.
Vraagt men aan een Balinees uit de ambtelijke  wereld enige inlichtingen over het op Bali bestaande kastenstelsel, dan verneemt men, dat met uitzondering van enige Bali-aga of Oer-Balinezen de bevolking verdeeld is in de lieden van de kaste , de "triwangsa" (Brahmanen, Ksatrija's, Wesija's), en de kastelozen, die men evenwel liever niet met het woord Sudra, maar beleefdheidshalve met "kaula" (eigenlijk "onderdaan") aanspreekt. Tegenover deze voorstelling van lieden, die zelf van kaste zijn, is de opvatting van het gewone volk enigszins anders.

Vraagt men aan een Balinees uit het volk, of hij van kaste is, of hij tot de triwangsa behoort, dan krijgt men natuurlijk een ontkennend antwoord.
Maar op de tweede vraag of hij tot de Sudra's behoort, zal het antwoord evenmin bevestigend luiden.  De gewone Balinees noemt zich "wang ksamen" of  "bandjar ksamen" dit is een lid van de grote dorpsgemeenschap, op dezelfde wijze als ook iedere Javaan, Batak, Minagkabauer, enz. zich gelijkgerechtigd lid van zijn desa gemeenschap, zijn kuta, zijn nagari.
Toch is uit verzoekschriften en dergelijke meer dan eens gebleken, dat er onder deze "wang ksamen" op Bali ook groepen zijn, welke zich zelf tot de Sudra's rekenen en zich ook zo noemen; maar even zeker is het, dat de grote massa, de desabevolking, zich zelf geen Sudra voelt, en zich ook niet als zodanig beschouwd.

Nog veel sterker spreekt echter de dorpsorganisatie (banjar) zelf.
Uit de verhouding van de lieden van kaste tot de overige dorpsbewoners blijkt wel heel duidelijk, dat het bestaan van de groep van de triwangsa's en de kastenindeling instellingen zijn, welke van buitenaf zijn ingevoerd en feitelijk met het gehele dorpsbestel al heel weinig te maken hebben.
Het dorpsbestuur van de Balinezen is in de hoofdzaak ook tegenwoordig nog georganiseerd op de wijze als reeds in oer oude tijden, voor de komst van de Hindoe's, het geval was. Het wordt gevoerd door de dorpsvereninging, de "sekaha-desa", bestaande uit een beperkt vast aantal leden, afstammelingen van de oorspronkelijke dorpsstichters. De triwangsa staan hier geheel buiten. Een van de voornaamste plichten van de dorpsgemeenschap is de verering van voorouders en goden in de dorpstempel, de "pura-bale-agung". Weliswaar draagt deze tempeldienst een dun vernisje van Hindoe's karakter en moeten sommige diensten geleid worden door Hindoe-Balinese priesters, maar in wezen is deze dienst niets anders dan een eenvoudige animistische voorouder- en godenverering, waarbij de leden van de dorpsgemeenschap op aartsvaderlijke wijze offers brengen aan de geesten van voorouders en aan de goden volgens dezelfde beginselen als reeds voor de komst van de Hindoe's gebruikelijk was.



          ( De hogere kasten lopen niet over de weg, maar worden naar hun bestemming gedragen.)

De leden van de triwangsa (drie hoogste kasten), die geen offers brengen aan de goden in de dorpstempels, en die bij de offerfeesten in die tempels geen belang hebben, bouwen dan ook, wanneer zij in voldoende aantal in een desa bij elkaar wonen hun eigen dorpstempels en vormen daarvoor ook hun eigen verenigingen. Zo wordt hen dan ook begrijpelijk, wanneer de pedanda's (priesters, leden van de Brahmanen-kaste), die in veel gevallen leiding geven bij deze feesten, zelf verklaren, zich meer als bemiddelaars te beschouwen, dan dat zij voor zich zelf aan deze ceremonies deel nemen.
Uit deze en andere aanwijzingen blijkt, dat er van een volkomen homogene samenleving tussen wang ksamen en triwangsa in de dorpshuishouding niet kan worden gesproken. Want in deze dorpshuishouding op Bali vindt men een oer oude Indonesische instelling terug, waar volgens opvattingen van kastenleden feitelijk Soendra's het heft in handen hebben. En het ligt voor de hand, dat leden van de triwangsa zich daar niet geheel thuis kunnen voelen.

DE HINDOE-BALINESE MAATSCHAPPIJ.

Met opzet werd hier eerst melding gemaakt van enige tegenstellingen, om vooral goed het licht te laten vallen op het karakter van de Balinese gemeenschap. Want onder voorbehoud van deze enkele tegenstellingen kan men in de loop van de eeuwen uit vermenging van beide beschavingen gevormde maatschappij met goed recht Hindoe-Balinees noemen.
HINDOE'S: met het oog op godsdienst, priesterlijk ritueel, tempelbouw, kunst, literatuur, lijkverbranding en het hier voren reeds genoemde kastensysteem. Dit laatste evenwel beperkt tot een minderheid, die de vorstelijke waardigheid en de priesterdienst aan zich had getrokken , en zich in ambtelijke dienst, enz. om de vorstelijke paleizen had geconcentreerd. Weliswaar bleek reeds, dat de weinige kastenleden, die te midden van de overige bevolking in de desa leven, daar geen bevoorrechte positie innemen; maar in hun waardigheid en de enkele voorrechten en eerbewijzen worden zij toch door de bevolking erkend. Geen gewone desaman zal er aan denken, om een persoon van kaste anders aan te spreken dan in het beleefde Hoog-Balinees en met de titels, welke aan zijn kaste zijn verbonden. 

BALISCH: met betrekking tot de eigenlijke volksgodsdienst, welke zoals reeds gezegd, niets anders is dan de oude animistische voorouder verering met een dun laagje Hindoe vernis, en verder het al oude desabestuur, dat in de verdeling van de lasten en algemene verplichtingen allen over één kam scheert, en aan de leden van de triwangsa geen andere vrijstellingen van desadiensten geeft dan gebruikelijk is voor personen van aanzien onder de gewone Balinezen.
Summa-summarum: Een Hindoe-Balinese maatschappij, waarin de oorspronkelijke bevolking kans heeft gezien om de oude voorvaderlijke instellingen en volksgebruiken voor een aanmerkelijk deel vrij ongerept te bewaren, en dit nog wel ondanks een eeuwenlange inwerking van Hindoe- en Hindoe-Javaanse invloeden en niettegenstaande het feit, dat daarop onder een Hindoe-Balinees vorsten bestuur een tijdperk gevolgd is van grote willekeur, despotisme en gezags-aanmatiging.

                                            III. HET KASTENWEZEN.

DE KASTEN IN BRITS-INDIË.

Zoals reeds in het kort werd opgemerkt, is een van de merkwaardigste instellingen, welke Bali van de Hindoe's heeft ontvangen, het kastenstelsel.
In Brits-Indië wordt tegenwoordig onder een kaste verstaan een familiegroep, die meent van een gemeenschappelijke mythische voorvader af te stammen, en welke leden hetzelfde beroep of bedrijf uitoefenen. Het aantal kasten, waarin de verschillende volken van Voor-Indië verdeeld zijn, loopt in de duizenden. En tussen al deze familie groepen zijn kunstmatige grenzen opgetrokken, welke de gehele Brits Indische maatschappelijke wereld verdelen in honderden groepen en kringen, ieder met zijn eigen pretenties, zijn familie trots en kaste waan.
Het is de ouders verboden, hun dochters anders uit te huwelijken dan aan mannen van minstens de zelfde kaste. Houden de ouders zich niet aan het gebod, dan vervallen zij tot de rang van laagste kaste, waarin de dochter gehuwd is. Naast dergelijk bepalingen, welke de huwelijksverhoudingen regelen, zijn er echter ook tal van voorschriften over de dagelijkse maatschappelijke omgang. Tal van beroepen en bedrijven zijn zogenaamd onrein, het ene in meerdere, het andere in mindere mate: het looien en verwerken van leer, bereiden en verkopen van palmwijn, jagen, vissen, en vangen van dieren, straatvegen, pottenbakken, het telen en verhandelen van groenten, opium en tabak, de muziek en het toneel, enz, enz. Dergelijke beroepen en bedrijven worden dan ook alleen door kasten van legere rangen uitgeoefend. 

Ook in de omgang met lieden van een lagere kaste worden tal van beperkingen opgelegd. In enkele gedeelten van Brits-Indië is het verboden, om met lieden van een lagere kaste samen te roken, te drinken of te eten.
Brahmanen mogen van sommige kasten geen water aannemen, van andere geen meelspijzen, of wel geen van beide.
Voor sommige groepen bestaat een verbod, om gebruik te maken van de waterput van het dorp, andere mogen er alleen water uit hun eigen vaatwerk scheppen. In andere gevallen is voorgeschreven, tot een welke afstand lieden van een lagere kaste die van een hogere kaste mogen naderen, of de laatste "besmet" worden door aanraking alleen, of wel door nadering op afstanden van 24, 36, 49 voet, enz.

Vooral de hoogste kaste, die van de Brahmanen, is het strengst gehouden aan de kasten afstand. Misdaden tegenover Brahmanen tellen zwaarder dan die tegenover anderen begaan. Een moord op een Brahmaan staat gelijk met vadermoord.
Het is er ver van, dat deze en honderden andere kasten regels over het gehele gebied van Brits-Indië dezelfde zouden zijn. Allerwegen worden verschillen aangetroffen, en in de ene streek zijn de bepalingen strenger, is de afscheiding scherper dan in de andere.

DE KASTEN OP BALI.

We moeten ook niet verwachten, dat hetgeen Bali aan kaste onderscheidingen te zien geeft, een getrouwe kopie zou zijn van het kastenstelsel in Brits-Indië; verre van dat. Slechts in hoofdlijnen vindt men het Indische stelsel op Bali weer; zoals de gemeenschappelijke kasten-naam; het besef van gemeenschappelijke afstamming van een mythische stamvader; binnen zekere grenzen de traditie van een gemeenschappelijk bedrijf of beroep; het verbod voor vrouwen om te huwen met een man uit lagere kaste (Voor de vestiging van het Nederlands gezag stond op de zwaarste overtreding van dit verbod voor beide schuldigen de doodstraf); enkele regels over het al of niet gezamenlijk kunnen gebruiken van spijs en drank, en de verschillen in de graad van onreinheid van bepaalde spijzen voor verschillende kasten. 
Een zeer in het oog springend verschil met Brits-Indië is vooral de kastenindeling zelf. In plaats van de ongelimiteerde serie van duizenden van kasten aldaar, kent Bali in hoofdzaak slechts drie klassieke onderscheidingen met sommige schakeringen en overgangen van de oude Arische standen uit de tijd, dat de Arische veroveraars, ongeveer 1000 v.Chr., in noordelijk Voor-Indië binnen drongen: Brahmanen, Ksatrija´s en Wesija´s. Gelijk in Voor-Indië de Arische overweldiging hun bevoorrechte standen stelden tegenover de onderworpen bevolking, de `zwarten`, de Sudra´s, zo stellen op Bali de leden van de triwangsa (de drie kasten), zoals wij boven reeds zagen, zich tegenover de oorspronkelijke bevolking en deelden deze als kastelozen bij de Sudra´s in. 

DE BRAHMANEN.

Ook op Bali wordt de Brahmanen kaste, de voornaamste van de drie, het meest ontzien.
Zij levert bijna uitsluitend de priesters en de geleerden, want de Brahmanen zijn voornamelijk kenners van de gewijde geschriften en van de rechtsboeken en zij waren dan ook de aangewezen voorlichters van de vorsten bij vraagstukken van godsdienstige en rechterlijke aard. 


( Van links naar rechts: Pedanda zegent het wijwater; Pedanda bidt voor de zielen van de kinderen; Pedanda roept de godheid op.)

De indeling van de Brahmanen in vijf onderkasten, ieder met een eigen naam, zou volgens de legende ontstaan zijn door de huwelijken van de eerste Shiwa priester, die op Bali kwam, met vrouwen van verschillende kasten. De Brahmana Kamenuh zouden afstammen van een Brahmaanse, de B. Keniten van een Ksatrija-vrouw, de B. Manu-aba van een Ksatrija-balu-mais (een meisje van wie de verloofde overleden is) , de  B. Mas van een Wesija-vrouw en de B. Antapan van een slavin.
Een tweede onderscheiding is die in Brahmana Shiva en Brahmana Bodda. De enkele families, welke zich Badda's noemen, zijn waarschijnlijk afstammelingen van Boeddhistische zendelingen. In hun geloof verschillen zij echter weinig of niet van de overige Balinezen. De pedanda Boeddha (Boeddha- priesters) komen uit deze familie voor, de pedanda Shiva uit de Brahmana Shiva.

Ten slotte is bij de Brahmanen nog een derde wijze van indeling gebruikelijk. Al naar gelang zij hun wijding tot priester al dan niet hebben ontvangen, worden zij Brahmana Karesian dan wel Brahmana Ulaka ( Karesian van resi, dit is gerenigd, ulaka = gewoon).
Volgens het oude Hindoe voorschrift was deze priesterwijding niet het uitsluitend recht van de Brahmanen. Integendeel was het de plicht van lieden van kaste om hun zoons op een bepaalde leeftijd in de studie van de heilige weda-boeken te doen inwijden. Na zijn inwijding mag de nu "tweede geboorte" het offerkoord dragen, dat over de linker schouder rechts afhangt. Als gevolg hiervan werden de leden van de voornaamste drie standen dan ook altijd dwidja genaamd, twee maal geboren, op Bali dwidjati; in tegenstelling tot de Sundra's, die van de kennis van de heilige boeken waren uitgesloten. Niet geheel in overeenstemming hiermee is de positie van de "gereinigden", de resi's van de tweede en derde kaste, die door onthouding en strenge askese "resi" worden. In strijd met het oude Hindoe-voorschrift zouden zij namelijk op Bali de kennis van de weda's niet mogen bezitten.
De algemene titel voor Brahmanen is Ida; wanneer vader en moeder beiden Brahmanen zijn, hebben de kinderen de titel van Ida Bagus. Brahmenen priesters worden betiteld met Pedanda Sang Gede.



DE KSATRIJA'S.

De Kasatrija's, de oorspronkelijke stand van de krijslieden bij de oude Ariërs, is op Bali de vorstelijke kaste, waaruit ook de oppervorst van Bali was ontsproten, de Dewa Agung van Klunkung. ook deze Ksatrija's zijn weer verdeeld in drie onderkasten: de Ksatrija Dalem, de Ksatrija Predewa en de Ksatrija Presangjang, en ieder van deze drie is weer in onder groepen gesplitst.
De algemene titel voor Ksatrija's is Dewa, de Presangjangs echter worden aangesproken met Sang of Bagus. De titel voor aanzienlijke Ksatrija is Tjokorda. De voornaamste titel Dewa Agung werd aanvankelijk alleen gevoerd door de vorst van Klunkung, later is deze titel echter ook aangenomen door enkele aan deze verwante vorstentelgen.



       (  Van links naar rechts: Pemangku in gebed met offers; Pemangku neemt offers in ontvangst.)

DE WESIJA'S.

Alhoewel lager in stand dan de Ksatrija's hebben de Wessija's op Bali altijd een zeker politiekoverwicht uitgeoefend. Want de vorsten van de meeste rijkjes benevens hun voornaamste vertegenwoordigers behoren tot deze kaste. Op het eerste gezicht lijkt dit wel wat vreemd, want te voren bleek. dat de eigenlijke vorstenkaste de Ksatrija's zijn. Wanneer men zich echter herinnert, wat verteld werd over de Balinese rijkjes, dan weet men, dat de meeste Balinese vorstengeslachten feitelijk slechts afstammen van stedehouders, die zich geleidelijk van het centrale gezag van Klungkung onafhankelijk hebben gemaakt. De algemene titel voor de Wesija's is Gusti.

De onderverdeling in verschillende onderkasten gaat bij de Wesija's het verst van alle drie. 
Het verdient wel de vermelding, dat juist bij deze laagste van de drie kasten de trots op geboorte en afstamming het grootst is (een psychologisch trouwens zeer goed verklaarbaar verschijnsel!): bij geen van de drie kasten worden de bepalingen tegen het huwelijk van een vouw zelfs met een man van een onderkaste van lagere stand strenger gehandhaafd dan bij de Wesija's. 

KASTENLOZEN.

De rest, dit is 93% van de gehele bevolking, wordt onder de algemene naam kastelozen samengevat.
Na hetgeen tevoren reeds werd verteld over de onderlinge verhoudingen tussen de leden van de triwangsa en de kastelozen, is het alleszins begrijpelijk, dat wij onder deze zo geheten kastelozen nog tal van standen aantreffen. Veel over de oorsprong en betekenis van deze standen is niet bekend, en betekenis van deze standen is niet bekend, en van de meesten kunnen alleen de namen worden genoemd.
De voornaamste plaats wordt ingenomen door de Prebali's, die verschillende titels kunnen voeren, zoals Gusi, Si, Putu, Gede, Djero, enz. Omtrent de oorsprong van deze Prebali's wordt aangenomen, dat zij van oud Balinese adel zijn, en door de in de loop van de tijden gestegen invloed van de triwangsa op de achtergrond zijn geschoven. Naast deze Prebali's vinden wij echter ook de namen van talrijke andere standen, zoals de Bandesa, Pasek, Kabajan, Pande, Sengguhu, Pulosari, en tal van anderen.
Al deze standen hebben er trouwens zelf niet weinig toe bijgedragen om de geschiedenis van hun afkomst te vertroebelen. Niet zelden hebben zij tot verhoging van eigen aanzien hun afstammingsgeschiedenis op Fantastische wijze, Paseks en Pande's zelf tot de godheid opgevoerd.

 NAMEN VAN DE KINDEREN.

Alle 1ste kinderen in het gezin heten Wayan, Putu of Gede, de 2e  Made of Kadek, de 3e Nyoman of Komang, en de 4e Ketut.
Meisjes en jongens krijgen dezelfde naam.
Eigenlijk zijn het geen namen, maar aanduidingen. Wayan is de oudste, Made is: middelste, Nyoman is: kleine broertje of zusje, Ketut is: de volgende.
Het doet denken aan een oude gewoonte in Nederland om één van de jongste kinderen in een gezin "Broer" of "Zus" te noemen.
Ketut is inderdaad de naam voor het 4e kind, maar ook voor het 8ste en het 12de kind. Het 5e kind wordt weer Wayan genoemd, het 6e Made, het 7e Nyoman enz. 
Om toch enig onderscheidt te maken in de namen van de kinderen, en ze geen Wayan één en Wayan twee te noemen, wordt vaak een naam van iets wat belangrijk was voor de vader, achter de naam geplakt. Als pa dus droomde van een Mercedes als auto, dan kan het voorkomen dat het een Wayan Mercedes wordt.

DE BANGSA-PANDE.

De Pande's zijn een van de groepen, welke zich zelf beschouwen als leden van een mythisch geslacht van ijzersmeden, van een bangsa Pande, afstammende van eenzelfde stamvader. In desa's,  waar zij in voldoende aantal bij elkaar wonen, hebben zij een eigen gemeenschap met een eigen familie tempel, een pura-dadia, waar zij ook gezamenlijk hun jaarlijks groot offerfeest, de Odalan, vieren.
Alhoewel de Pande's ook huwelijken sluiten met vrouwen uit andere kringen, zullen zij toch bij voorkeur een vrouw uit de eigen groep zoeken.

In dit alles doen zij dan ook sterk denken aan de Voor-Indische kasten, welke ieder bestaan uit een familiegroep met een eigen gemeenschappelijke mythische stamvader, en waarvan de leden bij voorkeur allen eenzelfde bedrijf uitoefenen.
In op lontarbladen ingekraste oorkonde  "lontar tatu-pagelaran"(pagelaran = wording)  is de wordingsgeschiedenis van de Pande met die van koperwerkers (Pande Singin), de goudsmeden (Kamasan), de huizenbouwers en houtbewerkers (Undagi) en de schilders (Sangging) geboekstaafd. 
Tezamen worden deze groepen de Pantja-gina, de vijf ambachten, genoemd. 



PRESASTI'S.

Behalve deze algemene wordingsgeschiedenis heeft echter iedere groep ook haar presasti, dit is een op lontarblad geschreven geheiligd document, waarin de afstamming en de plichten en rechten van de groep en van haar leden is omschreven. Deze heilige presasti's worden in de regel in de familie tempel, de pura-dadia, bewaard. Moeten zij, door ouderdom versleten, worden overgeschreven, dan mag dat ook alleen in de tempel geschieden. Wanneer zij bij hoge uitzondering de tempel verlaten, gaat dit gepaard met het branden van wierook en het plengen van offers. Merkwaardig is ook het feit, dat deze presati's geheim zijn, en de inhoud dan ook alleen bij overlevering bekend is. Toch is van de inhoud van verschillende presasti's de laatste tijd meer bekend geworden. Wat de banga Pande betreft geven presasti's ven Gelgel en van enige andere desa's vrijwel alle hetzelfde verhaal, dat op de volgende scheppingsgeschiedenis neerkomt.


( Van links naar rechts: Tempeltje van het Panataran complex. Oost-Java; Basreliëf voorstellende een stadsgezicht bij Madjapahit. Gevonden bij Trawulan, Oost-Java. )


                                                     Zie vervolg: BALI. 1934. (DEEL 4) 















Geen opmerkingen:

Een reactie posten