woensdag 13 augustus 2025

BALI. 1934. (DEEL 4)

 

BALI IN DE KOLONIALE PERIODE

GEZIEN DOOR EEN NEDERLANDER.

                                          DEEL 4.


BALI.....


                                           III. HET KASTENWEZEN. (VERVOLG)

DE SCHEPPING VAN DE PANDE'S.

Eens in een lang verleden tijd schiep Hjang Brahma de tjatur djadma, dat wil zeggen, de vier geslachten van de mensheid, de Brahmanen, de Ksatrija's, de Wesija's en de Sudra's. De Ksatrija's werden aangewezen als de koningen van de aarde, die het land moesten regeren: de Brahmanen zouden als leraren de mensheid door woord en voorbeeld voorlichten, en troost en opbeuring geven aan ieder, die nog in de duisternis van de onwetendheid wandelt. Zij zouden zijn als de zon, die de wereld beschijnt. De Wesija's zouden de patihs (de plaatsvervangers en stedehouders) van de vorsten worden; terwijl de Sudra's de verdere bevolking van de wereld zou vormen.
De volgens het verhaal als Ksatrija geboren vorst van Witana (Java) huwde met Gegani (een geestelijk wezen), en uit dit huwelijk sproten negen zonen voort. De oudste Empu Brahma Wisesa, een incarnatie van Batara Brahma, beschikte over wonderbaarlijke, bovennatuurlijke krachten; hij was bovendien een wijs man, maar wenste zijn vader niet als vorst op te volgen. Hij verliet het hof van Witana, zegde het wereldse leven vaarwel, en trok zich als vroom kluizenaar te midden van de stilte in de bergen en bergwouden terug. Daar hield hij zich bezig met het smeden van wapens.

(Candi Sukuh tempel. Oost-Java. Smederij.)

Gereedschap had hij daarbij niet nodig, want zijn dij diende hem als aambeeld, zijn vuist als hamer, en het smidsvuur schoot te voorschijn uit de palm van zijn linkerhand.
Toen de vorst van Witana stierf, werd hij opgevolgd door zijn tweede zoon; en het was de wil van de goden, dat de jonge vorst zich op een zekere dag opmaakte voor een reis naar Bali met zijn zeven broers en al zijn volgelingen. Op Bali aangekomen bouwde hij zich te Gelgel, de hoofdplaats van het oude rijk Gelgel, een nieuw paleis en stelde zijn broer Arja Kentjang tot patih (stedehouder) aan.
Intussen was de kluizenaar Empu Brahma Wisesa vader geworden van twee zoons. De ene, Empu Gandring, besloot bij zijn vader op Java te blijven, de andere echter, Empu Suguna, volgde de jonge vorst Witana naar Bali. De wijze waarop hij deze reis volbracht, was al zeer ongewoon. Zittend op een stuk drijfhout probeerde hij Straat Bali over te steken, en dank zij de hulp van een ikan-lele (meerval), die voor hem uitzwom en hem de weg wees, kwam hij veilig en wel te Jembrana aan. Op zijn reis van Jembrana naar Oost-Baligeraakte hij opnieuw in moeilijkheden, doordat hij in de wouden van Jembrana verdwaalde. Reeds had hij dagen lang gezworven en begon hij er aan te twijfelen, om ooit weer uit de wildernis te geraken, toen plotseling een vlucht larons (vliegende termieten) uit de grond te voorschijn kwam, die hem de weg naar het zuidoosten aangaf, waardoor hij inderdaad weer op de verkeersweg naar het oosten uitkwam.

 Uit erkentelijkheid voor deze diensten vervaardigde Empu Suguna een verbod uit voor zijn verwanten en zijn gehele nageslacht om voortaan ikan-lele of larons te eten.
Empu Suguna vestigde zich in desa Tusan, een van de oudste desa's in het rijk van Klunkung.
De zoon van Empu Suguna nam de geslachtsnaam Pande aan en noemde zich reeds Arja Kepandean, zijn kleinzoon werd Lurah Kepandean genoemd; en zij alle en hun kinderen en kleinkinderen bleven het vak van wapensmid uitoefenen. Het voorbeeld van hun go0ddelijke voorvader Empu Brahama Wisesa wilde het nu eenmaal zo en niets anders.

Toen de vorst van Bali geruime tijd te Gelgel op de troon had gezeteld, verscheen op een zekere dag de oude Empu Brahma Wisesa, die tot de vorst de volgende woorden sprak:
"U heeft al uw verwanten uitgenodigd met u te gaan naar Bali; ik hoop, dat u steeds allen, eensgezind en elkaar getrouw, bijeen zult blijven, het zal goed zijn, dat u bij alles wat u onderneemt, steeds voor ogen houdt, dat onder u geen  hoog en laag bestaat; wil u alleen herinneren, dat u allen afstamt van dezelfde tak uit Wilatikta (Madjapahit). Als u in de toekomst een van de uwen dat mocht vergeten, of minder daarop mocht achten, dan zal stellig uw gehele bestaan daarmee op het spel staan. Acht uw afstamming niet gering; wil daaraan steeds denken en deze in ere houden; schrijft het op in uw analen, opdat het voor uw nageslacht bewaard mag blijven".

Onmiddellijk gelastte de vorst zijn schrijver om alles, wat Empu Brahma Wisesa hed gesproken, op schrift te stellen, en daaraan de afstamming en wording van het Pande geslacht tot dat tijdstip toe te voegen.

In het bovenstaande zien wij zeer verkort een voorbeeld van de wijze waarop in dergelijke oude presasti's legende en geschiedenis door elkaar gemend zijn. Maar hoe weinig waarde deze presasti's dan ook uit geschiedkundig oogpunt mogen hebben, in een ander opzicht zijn zij voor ons toch van belang. In de eerste plaats wordt ons een beeld gegeven van een neiging, om de afstamming zo hoog mogelijk op te voeren; de stamvader van de Pande's toch, Empu Brahma Wisesa, zou een incarnatie van Brahma zijn, en dus wijzen op een hoge goddelijke afstamming. De broers van Empu Brhama Wisesa dragen alle geslachtnamen van onderkasten van de Wesija's, waaruit een afstamming van de Wesija kaste gepretendeerd zou kunnen worden.
In een ander gedeelte verhaalt de presasti, hoe de godheid zelf, Hjang Brahama, op zekere dag  enige tekens schrijft op de tong van het zoontje van de patih Arja Kentjeng, en bovendien aan de zoon van de vorst van Gelgel een magisch ijzeren ringetje schonk, dar groter of kleiner werd naar gelang de prins het om zijn middenvinger of pink schoof. De bedoeling van deze geschenken was om het patihschap te verzekeren aan de afstammelingen van Arja Kentjeng en het koningschap aan de afstammelingen van de vorst. Wij zullen het overige gedeelte van deze typische presasti laten rusten. Wij vinden daarin een opsomming van tal van voorrechten, welke aan de Pande's door hun goddelijke voorvaderen zouden zijn geschonken, van straffen welke eventueel bij overtreding mogen worden opgelegd, van hun verplichtingen onderling en tegenover de vorst, van de vrijstelling van bepaalde verplichte diensten, van de bouw- en rijstvelden, welke kosteloos aan de Pande's moeten worden afgestaan, enz.

Het is duidelijk, dat wij hier tenslotte slechts te maken hebben met een oud geschrift, waarin bestaande en vermeende rechten en plichten worden te boek gesteld, en waarbij gepoogd werd om de oorsprong van dit alles te verklaren en de huidige instellingen tot een goddelijke afkomst terug te voeren. Maar ook wordt door dit voorbeeld wel duidelijk, dat zich onder deze zo geheten kastelozen ook standen bevinden, die een sterk op de voorgrond tredend gevoel van eigenwaarde hebben, en die zich zeker niet beschouwen als leden van een minderwaardige klasse in de maatschappij. Om kort te gaan, wij treffen onder deze kastelozen weliswaar ook afstammelingen van gewone dorpelingen aan, maar evengoed lieden van stand en personen afstammen de van de oorspronkelijke vóór Hindoe-Balinese adel, bij wie de herinnering aan een bevoorrechte positie gedurende al die eeuwen onverminderd is blijven bestaan.
Tenslotte behoren er ook werkelijke Sudra's onder.

IV. TEMPELS EN PRIESTERS.

 

Het is de grote dag van het odalan feest, het verjaarsfeest van de tempel, dat eens per odalan, dit is het Balinese jaar van 210 dagen, wordt gevierd. De tempel is het middelpunt van de feestelijke drukte, en de dalende middagzon beschijnt het toneel van opgewekte bedrijvigheid.

Uit verfschillende richtingen naderen lange, bonte stoeten van vrouwen, allen in feestkleding van goud en prada weefsel (rechts), getooid met gouden opschik, en dragende offerschalen, waarop veelkleurige piramiden van bloemen en vruchten, gekleurde gebakjes, goud- en zilverpapier.
In de paruman, de loodsen tegenover de godenhuisjes, stapelen zich de offerschalen met de bonte offerpiramiden steeds hoger op.
De in het wit geklede dorpspriester, de pemangku, heeft de handen vol met het sprenkelen van wijwater over en het bewieroken van de offers, welke aan de godheid worden gewijd.

Dan knielen de vrouwen neer, betten driemaal hun voorhoofd, mond en handen met het wijwater, en heffen geheiligde bloemen tussen de vingertoppen van beide handen geklemd boven het hoofd.
Op dit ritueel volgt het gebed, een gezamenlijk reciteren van een oud, gewijd gezang, waarbij later ook de mannen invallen.
Van de offers is de sari (de essentie) voor de goden bestemd, het materiele gedeelte wordt later weer mee naar huis genomen. Intussen neemt de bedrijvigheid en drukte in en om de tempel steeds toe. Nieuwe stoeten van bezoekers en bezoeksters naderen; het gamelan orkest is te voorschijn gehaald, en het klingelende geluid als van een zacht klokkenspel vermengt zich met het geroezemoes van de honderden stemmen van een blijde, maar beheerste opgewektheid feestvierende menigte.
Terwijl in de voorhof een gedeelte van de mannen zich bezig houdt met het slachten van de offerdieren, heeft het merendeel van de overige mannelijke bezoekers zich om en bij de hanenklopbaan (wantilan) verenigd.
 

HANEN GEVECHTEN.



Geen openbare vermakelijkheid weet de algemene belangstelling in zo sterke mate te trekken als de hanengevechten. Naar de oorsprong moeten dezxe hanengevechten worden beschouwd als een soort bloedoffers. Tegenwoordig hebben zij hoofdzakelijk het karakter van wedstrijden (Heden zijn ze zelfs bij de wet verboden, maar worden oogluikend toegestaan) , waarbij zowel door de eigenaars van de hanen als door de omstanders algemeen gewed wordt, soms met zeer hoge bedragen. Aan de rechter poot van de vechthaan wordt een vlijmscherp stalen spoor gebonden, waarna hij tegen een andere kampioen wordt opgehitst.

Zodra één van de beide hanen is gevallen, wordt een water-uurwerk in beweging gezet, bestaande uit een kokosschaal, waarin een klein gaatje is geboord, en welke zich geleidelijk met water vult. Staat de verslagen haan nog op, voordat de kokosschaal vol water is, dan mag hij opnieuw het gevecht beginnen; is de kokosdop echter vol- is dus de haan "uitgeteld" - dan wordt er op een koperen kemong (gong) geslagen en is er één partij afgelopen. De haan wordt door zijn eigenaar met liefde verzorgd, getraind, want het dier is voor hem zondermeer goud waard.

















Tegen het vallen van de avond heerst er niet alleen op tempelterrein een drukte, maar ook in de omgeving van de tempel, waar het een ware kermisdrukte is: Limonadeverkopers en warung's met walmende oliepitjes als enige verlichting verheugen zich in de voortdurende belangstelling van de feestvierders, terwijl fakkels en houtvuren een fantastisch licht over het tempelterrein verspreiden. 


De tropische hitte van die dag heeft plaats gemaakt voor een frisse avondtemperatuur, de scherpe silhouetten van de tempelmuren en poorten, schaars verlicht door het flakkerende licht van toortsen en houtvuren, steken fantastisch af tegen het zwartblauw van het ster bespikkelde hemelgewelf, en het overvloedige goud van de fraaie prada-kleding en de goudweefsels van de toneelspelers en danseressen bedrijft onafgebroken een dartel spel van lichtschittering in de rossige gloed van de primitieve avondverlichting.

Een tempelfeest op Bali geeft de toeschouwer dan ook het mooiste, dat een kunstzinnig volk van een beschavingspeil als het Balinese bieden kan. Het is een feestelijke uiting van innig geloof en ongeschokt vertrouwen in de goden en de geesten van de voorouders. Een gemoedsstemming, welke ondanks een bewonderenswaardige rust en zelfbeheersing, van bijna kinderlijke levensblijheid getuigenis aflegt. En een volksfeest, waarbij tegen de achtergrond van de Balinese tempel met zijn open ruimten, statige, rijkversierde poorten en fraai gebeeldhouwde panelen, toneel, dans en muziek met de omgeving tot een harmonieus geheel vervloeien. Het woord "tempel" doet onwillekeurig denken aan een soort godshuis met een overdekte, inwendige ruimte, waar de gelovigen kunnen binnen treden om hun gebeden uit te spreken en andere godsdienstige plichten te vervullen. Een Balinese tempel ziet er echter geheel anders uit: een pura bestaat in de regel uit een drietal aan elkaar grenzende, maar door muren van elkaar gescheiden open ruimten.

DE DORPSTEMPEL VAN SINGARAJA.


De bovenstaande tekening en de afbeelding daarnaast geven een voorstelling van de dorpstempel, de pura-desa, van Singaraja, De hoofdplaats op de noordkust van Bali, de Dalem Jagaraga. 
Een zo geheten gespleten poort of Candi-bentar geeft toegang tot het voorterrein, waar links de vergaderloods ligt, vroeger dienstdoende  als hanenklopbaan. Door een pagode vormig poortje, de paduraksa, rijk met beeldhouwwerk versierd en voorzien van een trap, wordt de tweede ruimte betreden.
Links van de trap staat een kleine offernis voor de Djero Taksu, een geestelijk wezen, dat als bemiddelaar optreedt tussen de goden en mensen. Alvorens een van de goden in de tempel aan te roepen, zal men eerst de Djero Taksu doen neerdalen, ten einde hem te vragen of de betrokken godheid aanwezig is, en of hij kan ontvangen.
Op het volgende terrein ligt links van de poort de grote vergaderloods, de bale-agung, waar de vergaderingen van het dorpsbestuur gehouden worden, en waar ook bij de jaarlijkse wijding van de wapens de heilige krissen worden ingezegend.

Bij de loods zowel als bij een van de muurpilasters rechts van de poort staat een verhoogd afdak, waaronder de signaal trommel, kulkul is opgehangen, bestaande uit een uitgehold stukcilindervormig hout met oeverlangs een spleet. Hier wordt opgeslagen bij een ceremonie, maar ook als er brand is of een andere ramp.

Aan de tegenovergestelde zijde van de tweede open ruimte liggen bij de kokospalm twee loodsen, waar de offerdieren worden geslacht, met een stenen oventje in de nabijheid bij de voet van de boom.

Van de twee overige kleine offernissen is het ene gewijd aan Dewa Bagus Mantja Gina, die de vijf ambachten beschermt, en het andere aan Dewa Gede Penjarik (penjarik = schrijver) , de godheid, die de daden van de mensen opschrijft en daarnaar hun beloning of straf bepaalt.


Van hieruit door de laatste poort komt men op het eigenlijke tempelterrein, waar de verschillende meru's zijn opgesteld. In het midden twee meru's, waarvan de grootste voor Batara Mahadewa Gunung Agung (de grote god van de Gunung Agung) en de andere links daarvan voor Batari Danu, de godin van het Batur bergmeer. Links van deze beide meru's staat de gebeeldhouwde stenen padmasana, de godentroon, eigenlijk lotus-zetel (padma = lotus),

( padmasana.)

en links daarvan weer twee meru's voor Ratu Ngurah Ketut Puseh Buleleng, de stichter van Buleleng. 
De vier kleine nisjes (rechts van de grote meru voor de Grote God van de Gungung Agung) zijn bestemd voor mindere goden, namelijk Waruna de zeegod, Durga de godin van het crematieterrein, de godin van het Bratan meer en de Aardegod, de beschermer van de bouwgrond.
Links in de hoek, achter de boomtop onzichtbaar, staat nog een klein offernisje voor Dewa Maspahit, de godheid van Madjapahit. 
Dit nisje, dat in de meeste dorpstempels wordt aangetroffen, is altijd herkenbaar aan een hertengewei.

Bij grote tempelfeesten worden de talrijke offer neergelegd in de paruman midden op het terrein recht tegenover de rij meru's en nissen. Aan de zijde van de ingang van de derde ruimte staat in het midden de loods voor de priester, terwijl rechts nog twee loodsen zijn bestemd voor het opbergen van de gamelan-instrumenten.



Uit deze opsomming blijkt vanzelf reeds de bestemming van de drie verschillende ruimten, waarin het tempelterrein verdeeld is. De voorste ruimte is meer een entree, waar ook de hanengevechten werden gehouden. In de tweede ruimte hebben de vergaderingen van het dorpsbestuur plaats, hier bevinden zich de signaaltrommels, en wordt bij godsdienst oefeningen het profane werk verricht, zoals het bereiden van het vlees van de offerdieren. De derde ruimte eindelijk is bestemd voor de eigenlijke godsdienstoefening voor aanroepen van de goden en voor het aanbieden van de offers.
Ondanks zijn afwijkende vorm heeft deze Balinese tempelbouw zijn ontstaan te danken aan dezelfde invloed, waarvan de bouw van Hindoe-Javaanse tempels als een Medut, de Prambaman-tempels, Candi Sari, enz getuigenis aflegt.




CANDI BENTAR EN PADURAKSA.



Zo werkwaardig van stijl als bijvoorbeeld de Candi Bentar, Pura Lempuyang Luhur, de gespleten  poort van deze Balinese tempel, ook mag zijn, toch was deze reeds in de 14e en 15e eeuw in gebruik bij de Hindoe-Javaanse bouwwerken van Oost-Java.

Ten zuidwesten van Madjakerta staat nu nog de ruïne van een grote gespleten poort, Wringin Lawang, welke tot een van de bouwwerken van de oude hoofdplaats Madjapahit moet hebben behoord.
Uit die zelfde tijd dateert een basreliëf, dat in de nabijheid van desa Trawulan is aangetroffen, (zie afbeelding in deel 3) en waarop een stadgezicht van Madjapahit is afgebeeld. Deze afbeelding waarmee dit basreliëf is weergegeven, toont duidelijk aan, welk een grote overeenkomst dit Madjapahitsche stadsgezicht met zijn gespleten poort, zijn ommuurde ruimten en zijn offerhuisjes met de Balinese bouwstijl heeft. Zelfs in het gespleten tempelpoortje van de oude moskee van Kudus (Midden-Java), een Mohammedaans bouwwerk, treffen wij deze stijl nog aan. 
Zowel op Oost-Java als op Bali bestaat deze candi-bentar uit twee helften, welke wanneer zij zouden worden samengevoegd, weer een tempelvorm zoude voorstellen, dat wil zeggen een  tempeltje, zoals dat in zijn eenvoudigste vorm gedurende de gehele Hindoe-tijd allerwegen op Midden- en Oost-Java voorkwam

Een vierkant stuk of sousbasement, versierd  met profiellijsten; daarop een kubus- of teerlingvormig tempellichaam, langs boven- en benedenrand weer met profiellijsten versierd; en een naar boven piramidevormig toelopend dak. De profiellijsten, vooral de bovenste of kroonlijst van de teerling, zijn meestal versierd met gebeeldhouwde antefixen. (afbeelding boven antefix-ornament Java).

( Van links naar rechts: Antefix-ornament Bali; poortje Badjang Ratu uit de Madjapahit tijd. Oost-Java.)

In het tempellichaam, de teerling, bevinden zich in de regel een of meer nissen voor het plaatsen van godenbeelden. Ook bij de poorten, uit één stuk gebouwd, is dezelfde tempelvorm te herkennen. Van het fraaie poortje van Badjang Ratu, eveneens uit de Madjapahit tijd daterende, is de vrij gave ruïne nog terug te vinden in de nabijheid van de voormalige hoofdstad van het rijk. Een blik op deze afbeelding is voldoende om ons geen ogenblik meer te doen twijfelen, of ook hier weer de algemene tempelvorm toepassing heeft gevonden. En dat tenslotte ook de Balininese paduraksa weer tot dezelfde grondvorm is terug te brengen toont een vergelijking.

DE MERU. 


Ook in andere vorm kunnen wij de stijl van de oude Hindoe-Javaanse tempelbouw op Bali zelf terug vinden, en wel bij een oud tempeltje van de desa Perean op de zuidelijke uitlopers van het Gunung Bratan complex; de Pura Angung Perean.
Ook hier zien wij weer dezelfde vorm, echter in plaats van een piramidevormig dak in lagen van steen heeft deze pura Yeh Gangga, welke ongeveer uit de 14e eeuw moet dateren, een dergelijk dak van hout. Het voetstuk echter en de teerling met zijn ruime nis vertonen weer de gewone tempelvorm.


Met deze pura Yeh Ganngga naderen wij eindelijk een op Bali veel in gebruik zijnde  vorm van godenhuisjes, de meru, welke reeds bij de beschrijving van de dorpstempel  van Singaraja genoemd werd.
Deze meru's stellen met hun hoge stapeldaken een miniatuur godenberg, een kleine Mahameru voor.
Hoe hoger de godheid, hoe groter het aantal dak etages, welke in getal echter altijd oneven moeten zijn.
Van Shiva meru bestaat het piramide vormig gelaagd dak uit elf; die van Bhrama en Wishnu dienen het met negen verdiepingen stellen.
Wanneer de goden van de toppen van de bergen in de tempel neerdalen, moeten zij zich daar een omgeving vinden, waarin zij zich gaarne ophouden. Daarom is de pura ingedeeld als een vorstenverblijf met ommuurde erven, welke met rijk beeldhouwwerk en fraai gebeeldhouwde poorten versierd zijn, waar de miniatuur godenbergen, de meru's, hun rijzige pagodevormige stapeldakjes ten hemel heffen, en waar in de nabijheid van de meru's de in fraai beeldhouwwerk uitgevoerde godentroon, de padmasana, is opgesteld.


                                                  Zie vervolg: BALI. 1934. (DEEL 5)


Geen opmerkingen:

Een reactie posten