dinsdag 5 augustus 2025

BALI. 1934. (DEEL 2)

 

BALI IN DE KOLONIALE PERIODE

GEZIEN DOOR EEN NEDERLANDER.

                                           DEEL 2.


BALI.....


                                II. HET HINDOEISME.

DE HINDOESERING VAN SUMATRA EN JAVA.

Sinds ongeveer de derde of vierde eeuw van onze jaartelling heeft zich een gestadige stroom van Hindoe emigranten uit Voor-Indië over Sumatra, Java, Bali en andere eilanden van de archipel verspreid. Oorspronkelijk  kwamen de Hindoes slechts in de Archipel om handel te drijven. Toen zich echter na loop van tijd steeds meer van deze Hindoe immigranten blijvend begonnen te vestigen, ontwikkelden zich uit deze vestigingen geleidelijk tal ven verspreide kernen van Hindoe kolonisatie.
Nadat dit proces gedurende enige eeuwen had ingewerkt, ontstonden tenslotte op Midden- en Zuid-Sumatra en op West-, Midden-, en Oost-Java Hindoe-Sumatraanse en Hindoe-Javaanse rijken, welke hun macht hoe langer hoe meer over de Archipel uitbreidden. De aangewezen weg voor het handelsverkeer tussen Voor-Indië en de Archipel was Straat Malakka. Zo is het dan ook alleszins begrijpelijk, dat de eerste Hindoe-Sumatraanse mogendheid, welke hier opkwam, haar centrum vestigde in het tegenwoordige Palembang, van waaruit de handelswegen uit het westen en uit het noorden naar de Archipel beheerst werden. 

DE MIDDEN JAVAANSE PERIODE.

Het Zuid-Sumatraanse Rijk, Sriwijaya, dat reeds in de zevende eeuw zijn macht begint uit te breiden, brengt achtereenvolgens tot onderwerping: het Rijk Malaju, het tegenwoordige Djambi, het eiland Bangka, het achterland van Palembang, en het Rijk Kedah op het Maleisische schiereiland. Ongeveer een eeuw later, in het midden van de achtste eeuw, is de macht van het koningsgeslacht van de Sailendra's, dat over Sriwijaya heerste, zelfs tot in Midden-Java gevestigd. Lang heeft dit niet geduurd.
Hoewel het Rijk Sriwijaya in Zuid-Sumatra zelf zijn oude macht handhaafde, blijkt weer een eeuw later, in het midden van de negende eeuw, de invloed van de Sailendra's op Midden-Java geheel te zijn verdwenen. Het nieuwe gezag op Java zelf, dar daarvoor in de plaats trad, strekte zich uit zowel over Oost- als over Midden-Java, met als hoofdtempel het Prambanan complex bij Yogyakarta.
Het is vooral in deze Midden-Javaanse periode, gedurende de achtste en negende eeuw, geweest, dat de Hindoe kunst en wetenschap in de Archipel blijken van krachtige ontwikkeling gaven, en wel in twee belangrijke centra: een Boeddhistisch in de Kedu-vlakte  ten zuiden van Magelang met de beroemde Borobudur tempel, en een Siwaïtisch in de Prambanan vallei bij Yoyakarta met de Prambanan tempel of het Lara-Djonggrang complex als middelpunt.

( Candi punta dewa, Diëng-plateau.)  

Vooral de genoemde, tegenwoordig ten dele gerestaureerde tempels van Midden-Java geven een denkbeeld van de hoge trap van ontwikkeling, waarop de Hindoe-Javaanse bouw- en beeldhouwkunst van die tijd gestaan hebben.
Dit geld niet alleen voor de twee grote tempelcomplexen in de Kedu-vlakte en de Prambanan-vallei, maar ook en zeker niet minder voor de nog één of enkele eeuwen oudere tempeltjes op het Diëng-plateau en op de Gunung Ungaran in het Semarangse. (afbeelding onder)


Het is dan ook duidelijk, dat een meesterlijke stijl, zoals  deze bijvoorbeeld tot uitdrukking komt bij de bouw van de laatst genoemde tempeltjes, alleen verwacht kan worden bij een geheel rijpe, voldragen, hier van elders overgebrachte kunst.





DE OOST-JAVAANSE PERIODE.

Betrekkelijk kort na het ontstaan van dit zich over Midden- en Oost-Java uitstrekkende Hindoe-Javaanse Rijk, kwam er nogmaals verandering in de onderlinge verghoudingen. Kort na 928 raakte het Midden-Javaanse bestuurscentrum met zijn rijksstempel Prambanan plotseling in verval, en ging de hegemonie op Oost-Java over. Achtereenvolgens ontstaan op Oost-Java het Rijk onder Sindok, de stichter van de Isana-dynastie, en zijn opvolgers (10e eeuw), dan onder Erlangga, de hersteller van de eenheid van het rijk (eerste helft van de 11e eeuw), het Rijk Kadiri (11e - 13e eeuw), het Rijk Singasari ( tweede helft van de 13e eeuw) en het Rijk van Madjapahit (14e eeuw tot het begin 16e eeuw).
Uit welke oorzaken deze verplaatsing van de hegemonie van Midden naar Oost-Java verklaard moet worden, is niet bekend. Maar wel openbaarde zich daarbij een merkwaardige verandering in de beschavingstoestand. In vergelijking met de Midden-Javaanse periode vertoont dit tijdperk een geringe invloed van het Hindoe element. Inheemse gebruiken en gewoonten doen zich meer gelden, en zowel de bouw- als de beeldhouwkunst wijzen meer en meer een vermenging aan van de Hindoe- met de oorspronkelijke inheemse beschaving.

DE ISLAM.

Terwijl nu het laatstgenoemde Rijk, dat van Madjapahit, in luister en bloei toenam, naderde de, ook weer uit Voor-Indië en ook weer langs Sumatra en Straat Malakka, een nieuwe godsdienst, de Islam, die sinds de 13e eeuw vaste voet in de Archipel had gekregen. Op Noord-Sumatra begonnen, breidde de Islam zich geleidelijk uit langs de kuststreken van Sumatra, Java, en andere eilanden van de Archipel, en toen tegen het einde van de 15e eeuw de macht van het eens zo bloeiende Rijk van Madjapahit begon te tanen, was het met de overheersende positie, welke  het Hindoeïsme gedurende een duizendtal jaren in de Archipel had ingenomen, spoedig gedaan.
Steeds verder terug gedrongen en afgesloten van de zee boette het Rijk eerst zijn luister, en daarna zijn bestaan in en verdween zonder eclatante gebeurtenissen uit de wereldhistorie. Het laatste bericht over het bestaan van een Hindoe-Javaanse vorst van Madjapahit dateert van 1513. Volgens de Javaanse legende is dit rijk kort daarna, vermoedelijk in 1518, uiterlijk echter in 1528, door de Islamitische kuststaten ten val gebracht.

( Handelslieden brachten de Islam naar Indië.)

De voornaamste uitgangspunten voor de Mohammedaanse beweging in die tijd waren Gresik, Ampel (Surabaya), Tuban, Kudus en Demak. De hegemonie in al eerder geïslamiseerde Midden- en Oost-Java ging daarbij over op het Moslimse Vorstendom Demak. Niet lang daarna werd deze rol overgenomen door Mataram, het oude Midden-Javaanse keizerrijk, dat zich nog heden ten dage onder de hoede van het Nederlandse gezag in de vorm van enkele zelfstandige Vorstenlandse Rijkjes voortzet.
Alhoewel ook na de val van Madjapahit het Hindoeïsme zich op Oost-Java nog ruim 250 jaar wist te handhaven, was het echter met een centraal bewind als in de 14e eeuw voorlopig gedaan.
Oost-Java was reeds dadelijk omstreeks 1500 in verschillende kleine Hindoe-Javaanse staatjes uiteen gevallen: Blambangan, Pasuruhan, Panarukan, Sengguruh. De herhaalde pogingen van het Mohammedaanse Mataran in Midden-Java, om het centrale gezag als in Hayam Wuruk's tijd te herstellen, leden schipbreuk, en de Nederlanders, die zich omstreeks die tijd in de Archipel begonnen te vestigen, hadden voorlopig elders de handen vol. De geschiedenis van Oost-java, zo ook die van Bali vertoont dan ook van 1500 af tot ongeveer het einde van de 18e eeuw een voortdurend geharrewar tussen verschillende Hindoe-Javaanse miniatuur rijkjes op Oost-Java, het Mohammedaanse Mataram in Midden-Java en Bali. Tenslotte heeft het ingrijpen van de Verenigde Oost Indische Compagnie op Oost-Java op het einde van de 18e eeuw en van het Nederlands Indische gouvernement op Bali in de 19e en 20ste eeuw aan deze chronische oorlogstoestand een einde gemaakt.

HET HINDOEISME OP BALI.

Over de eerste aanraking van de Hindoes met bali is niets met zekerheid bekend. Wel wordt in pude Chinese berichten lopende over een tijdvak, dat in de eerste helft van de 6e eeuw valt, melding gemaakt van het land P o-li, dat toen in die tijd reeds Boeddhistisch was. De mogelijkheid bestaat, dat met dit P o-li Bali bedoeld zou zijn, zekerheid daaromtrent bestaat er evenwel niet. Voor de 8e eeuw echter beginnen wij over meer betrouwbare gegevens te beschikken. 

Het is nog niet zo lang geleden, dat ten zuiden van Pedjeng bij een aardverschuiving tal van kleine kleitabletten te voorschijn kwamen, waarop met een stempel de Boeddhistische geloofsbelijdenis is ingedrukt. Dergelijke kleitabletten werden in het voetstuk van kleine stupa's ingesloten, welke dan door de gelovigen bij bedevaarten als  geschenken e.d. werden geofferd. In enkele Boeddhistische streken bestaat dit gebruik tegenwoordig nog.

In de binnenlanden van Tibet kan de reiziger ook heden nog Boeddhistische bedelmonniken aan de kant van de weg zien zitten met dergelijke in de zon gedroogde miniatuur-stupa's, welke met behulp van een vorm uit klei worden geperst en aan de gelovigen voor een kleine vergoeding als offergeschenken worden verkocht.

Door de aard van het gebruikte Hindoe schrift in de Balinese klei tabletten van Pedjeng, het zogeheten Prae-Nagari- en Nagari- schrift, heeft men de tijd, waaruit de oudste van deze tabletten dateren, op de 8ste eeuw kunnen stellen, dus in de zelfde tijd, dat, gelijk boven beschreven, Midden-Java onder de invloed van de Saillendra's stond, en dat het grote en beroemde Boeddhistische heiligdom de Borobudur in Midden-Java werd gebouwd. Ook uit andere inscripties met Hindoe schrift op stenen overblijfselen en koperen platen blijkt duidelijk, dat in de achtste eeuw de Hindoe invloed op Bali reeds krachtig werkzaam was. Het ligt dan ook voor de hand, dat de Hindoe's reeds geruime tijd van te voren hun godsdienst  en hun beschaving op Bali moeten hebben gebracht, en dat de genoemde Chinese beschrijving van het "P o-li" uit de zesde eeuw zeer waarschijnlijk eveneens op Bali betrekking heeft: "P o-li een eiland in de zee zuidoostelijk van Kanton, met een warm klimaat en een weelderigen plantengroei, waar rijst twee keer per jaar wordt geoogst, de mensen kleren dragen van katoen, de koning een tiara van goud met edelstenen en een zwaard met goud ingelegd".

Een belangrijke oudheidkundige vondst was ook de op steen ingegrifte stichtingsoorkonde van de badplaats Tirta Empul in de nabijheid van de desa Manukaja, gedateerd op 962, welke één van die merkwaardige voorbeelden is, hoe oude tradities louter bij mondelinge overlevering eeuwen en eeuwen ongewijzigd gehandhaafd kunnen blijven. Elk jaarop de stichtingsdag moet namelijk de stenen oorkonde, welke zich op enige afstand van Tirta Empul bevindt, naar de badplaats worden gebracht om daar te worden gebaad. Hoewel van de Balinezen niemand meer de daarop betrekking hebbende instructie, welke in de oorkonde is opgenomen, lezen kan, heeft dit gebruik zich tot op de huidige dag gehandhaafd; dat is dus vanaf het jaar 962, bijna 1000 jaar.

DE HINDOE-JAVAANSE INVLOED OP BALI.


( Klassiek Hindoe-Balinees gebied.)

 Enige tientallen jaren na de steen van Tirta Empul worden nu echter, te beginnen met het jaar 989, oorkonden uitgevaardigd, welke op een belangrijke verandering in de onderlinge verhoudingen en op een nauwere aanraking tussen Oost-Java en Bali wijzen. 
Tot nu toe waren alle inscripties wel is waar met Hindoe schrift, maar in de oud Balinese taal opgesteld.
In 989 verandert dit echter, en begint de daarvoor de javanisering in de plaats te treden. De eerste van deze op Bali aangetroffen oorkonden zijn uitgeven door de Javaanse prinses Mahendradatta, een dochter van Dharmawangsa, een van de opvolgers van de Oost-Javaanse vorst Sindok, en haar gemaal Udajana, een Balinese vorst van de Warmmadewa-dynastie.
Zeer waarschijnlijk hebben wij hier te doen met een geval van vreedzame annexatie van Bali door Oost-Java in de vorm van "in-huwelijking". Het nauwe dynastieke contact, dat hierdoor met Oost-Java ontstond, gaf al spoedig aanleiding tot een zekere javanisering van kunst en letteren op Bali. Ook na de dood van Udajana zijn gedurende de gehele 11e eeuw de vorsten van Bali nauw verwant aan de Javaanse vorsten uit het huis van Dharmawangsa en op het einde van die eeuw is de taal van de oorkonden tenslotte zuiver oud-Javaans geworden.



Deze invloed is ook merkbaar bij de uit die tijd daterende zo geheten rots-candie's van Gunung Kawi bij Tampaksiring. Aan de steile oevers van het riviertje Pakesiran zijn tegen de rotswand naast elkaar enige nissen uitgehouwen, welke elk een tempelreliëf met een ruimte voor bijzettingsurn bevatten. De bouwvorm van deze tempel reliëfs evenals de schriftsoort van de inscripties tonen een zo sterke overeenkomst met architectuur en schrift uit de 11de-eeuwse Kadiri tijd van Oost-Java, dat hierbij alleen aan een Oost-Javaanse invloed gedacht kan worden. Klaarblijkelijk hebben we hier te maken met een heiligdom, waarin de as is bijgezet van een van de 11de-eeuwse Balinese vorsten van de Warmmadewa-dynasty, terwijl de bij-nissen vermoedelijk bestemd waren voor de as van zijn weduwen. Naast de nissen is voor de grafbewakers nog een kluizenarij in de rots uitgehouwen, bestaande uit cellen om een rechthoekige hof en een afzonderlijk vergaderzaaltje.

VEROVERING VAN BALI DOOR SINGASARI.

Was er tot nu slechts aanleiding om aan te nemen, dat de aanrakingen tussen Oost-Java en Bali van vreedzame aard waren, in de 13e eeuw wordt dat anders. In het Oost-Javaanse Rijk van Singasari was in 1268 koning Kertanagara aan de regering gekomen, en deze invloedrijke vorst breidde de macht van het rijk uit door verschillende expedities naar Bali, Sumatra, Djambi (Malaju) en het Maleisische schiereiland, geleidelijk over de Archipel. Zo ook Bali, dat in deze tijd van de Singasarische expansie het onderspit moest delven, en zag in 1284 zijn vorst gevankelijk voor Kertanagara voeren. Intussen is het succes van deze Balinese expeditie niet van lange duur geweest, want uit kort daarna uitgeven Balinese oorkonden is van feitelijke heerschappij van Oost-Java over Bali niets meer te merken.

VEROVERING VAN BALI DOOR MADJAPAHIT.

Een duurzame onderwerping van Bali zou pas een halve eeuw later tot stand gebracht worden. 
In 1294 toch had in Oost-Java het Rijk van Singasari plaats gemaakt voor dat van Madjapahit; en gedurende de minderjarigheid van de later beroemd geworden heersers Hayam Wuruk (1350-1389) trad als rijksbestuurder Gadja Mada op, door wiens krachtig bewind Madjapahit snel in macht en aanzien won (1331-1364).
De gehele Archipel, ongeveer overeenkomende met het gebied, dat thans tot Nederlands Indië behoort, werd tot onderwerping gebracht. Ook naar Bali werd in 1343 een expeditie uitgerust, welke tot gevolg had, dat de vorst van Bali met al zijn functionarissen en gezin zijn omgekomen, Bali bij Madjapahit werd ingelijfd, en dat de bemoeienis  met Bali gelijk van veel meer ingrijpender aard werd.  
Op de rijksconferenties, welke te Madjapahit gehouden werden, maakten de vertegenwoordigers van Bali naast die van Madura en Oost-Java hun opwachting; en in het bekende lofdicht op de regering van Hayam Wuruk, de Nagarakertagama van de dichter Prapantja (1365), wordt onder de onderhorigen van Madjapahit ook Bali genoemd, met de hoofdplaatsen Bedulu en Lewa Gadjah. Uit latere Balinese oorkonden (1384 en 1398) blijkt eveneens, dat de vorst van Wengker, oom en tevens vertegenwoordiger van de Javaanse koning, zich  met het direct bestuur van Bali bemoeide, dat hij  "het aantal desa's doet opnemen, en de aandacht vestigt op het belang van de zorg voor dammen, wegen, waringin's, huizen, monumenten, enz".


 ( Van links naar rechts: Meru in Klunkung; Toegangspoort van woonerf met offertempeltje; Pura YJeh Gangga Perean, midden Bali.)

Een van de oude geschriften, de Pamantjangah van Gelgel bevat een merkwaardige beschrijving van de tocht van de vorst van Gelgel naar het Javaanse hof van Madjapahit. Ofschoon dergelijke verhalen geschiedkundig niet altijd betrouwbaar zijn, werpen ze toch een typisch licht over de opvattingen uit die tijd.
"Vergezeld van zijn drie voornaamste ambtenaren, vertrok de vorst van Gelgel op een gunstige dag naar Madjapahit, de zorg voor de kraton aan de achterblijvende  rijksgroten overlatende. Na een reis van zeven dagen, waarop zij verschillende havens van de kust van Bali aandeden, en telkens met grote eerbewijzen werden ontvangen, bereikten zij Bubat, een stadsdeel van de hoofdplaats Madjapahit.
Dadelijk na aankomst van de gasten werd er een boodschap naar Madjspahit  gestuurd, en een dag later kwam een deputatie namens de koning de gasten te Bubat afhalen. De indruk, die de vorst van Gelgel op de Javanen maakte, was buitengewoon; ook bij  Hayam Wuruk viel hij zeer in de smaak.
Daarna deelde de koning van Madjapahit geschenken uit aan de vazalvorsten, o.a. aan de koning van Bali een bijzonder kostbare kris.


( Van links naar rechts: Tempelpoort Noord-Bali; Gespleten tempelpoort Candi Bentar; Tempelpoort  Zuid-Bali.)

Na de plechtige audiëntie bleven de vazalvorsten nog een maand lang de gasten van de koning; zij gebruikten die tijd om de onderlinge vriendschappen weer war vaster aan te halen, en ook bij deze gelegenheden  bleek weer, hoe bijzonder hoog de vorst van Bali stond in de bewondering van zijn collega's en bloedverwanten van Pasuruan en Blambangan. Toen die maand om was, werden de vazalvorsten door de vorst van Madjapahit in afscheid audiëntie ontvangen, waarna zij ieder naar hun eigen land terugkeerden".
Deze en soortgelijke oude beschrijvingen wijzen er wel heel stellig op, dat Bali in de tijd van Hayam Wuruk volkomen als een vazalstaat van Madjapahit werd beschouwd. Uit andere berichten blijkt bovendien, dat dit laatste rijk zich beijverde om de Balinese bestuursadministratie op dezelfde leest te schoeien als die van Java, en dat de Boeddhistische heiligdommen op Bali onder een soort gelijke controle werden gesteld als die op Oost-Java.

HET RIJK GELGEL OP BALI.

Uit bovenstaande korte aanhaling blijkt, dat volgens de Pamentjangah van Gelgel het Balinese Rijk reeds in de tijd van Hayam Wuruk, in de 14e eeuw, bekend zou zijn geweest onder de naam van Gelgel. 
Er is in dit geschiedenis verhaal zelfs sprake van een nog ouder rijk, Samprangan met de gelijknamige hoofdplaats. de Pamantjanggah verhaalt , hoe onder de beambten en volgelingen van de vorst van Samprangan grote ontevredenheid ontstond over zijn bestuur. Tenslotte liep de onenigheid zo hoog op, dat de jongere broer van de vorst van Samprangan verliet en in Gelgel een nieuwe kraton bouwde, waarmee de stichting van het Rijk Gelgel haar beslag kreeg,
Wanneer en hoe Samprangan ontstond, en wanneer Gelgel de plaats van Samprangan heeft ingenomen, het is alles of wel onbekend of wel vastgelegd in legendarische verhalen, welke met de historische feiten slechts voor een klein deel in overeenstemming zijn. Vermoedelijk is het rijk Gelgel in de loop van de 14e eeuw ontstaan, waarna het een paar eeuwen later in 1651 ten gronde ging.



                        ( Pura Besakih op de zuidelijke helling van de Gunung Agung.)

BATU RENGGONG EN BEKUNG.

Onder de vorsten van Gelgel, die zich naar buiten deden gelden, en die ook binnenslands veel deden voor de organisatie van bestuur en administratie wordt Batu Renggong als één van de eersten genoemd. Toen hij stierf, liet hij twee minderjarige zoons achter, waarvan de oudste onder de voogdij van niet minder dan vijf ooms, jongere broers van Batu Renggong, zijn vader opvolgde. Is het een wonder, dat dit voogdijschap reeds dadelijk na het overlijden van de oude vorst aanleiding tot ongeregeldheden, intrigues en opstandige  bewegingen gaf? Weliswaar gelukte het tenslotte de kroonprins, de onlusten te bedwingen, en onder de naam Bekung de regering in handen te nemen, maar veel kracht is er van Bekungs bestuur niet uitgegaan. Een gevaarlijke opstand onder leiding van de rijksgrote Pande-Bhasa in 1581 werd met moeite onderdrukt, en een expeditie naar Blambangan op Oost-Java, tegen het einde van de 16e eeuw, eindigde met een volslagen nederlaag van Gelgel en het sneuvelen van de Balinese bevelhebber Djelantik.

DE ONDERGANG VAN GELGEL.

Ruim een halve eeuw later zou Gelgel uit elkaar vallen. Het overlijden van de oude vorst Dimade in 1651 was voor Gusti Agung Meruti van Karangasem het sein om in opstand te komen tegen Dimade's beide minderjarige zoons. De jonge prinsen vluchtten naar het westelijke gedeelte van Karangasem en hielden zich daar schuil.
Toen zij de volwassen leeftijd hadden bereikt, rukten de beide rechtmatige erfgenamen van de troon tegen Gelgel op, en versloegen de krijgsmacht van Gusti Agung Meruti, die zelf sneuvelde.
Het centrale gezag konden zij echter niet meer herstellen; de oudste van beide broers stichtte een nieuwe puri in Klungkung, De jongste kreeg Tampaksiring en Blahbatu in Gianjar.


          ( Van links naar rechts: Klungkung koninklijk paleis, en Tampaksiring koninklijk paleis.)

Van lieverlee maakten ook de stadhouders van Karangasem, Mengui en Buleleng zich onafhankelijk van het centrale gezag en zo viel Gelgel uit elkaar in verschillende kleine staatjes, welke daarna in de loop van de 18e en 19e eeuw de plaats van Gelgel op Bali zouden innemen.
Resumerende kunnen wij dus in de geschiedenis van Bali de volgende perioden onderscheiden:
I. De eerste Hindoesering van Bali geschiedde, even als op Sumatra en Java rechtstreeks van Voor-Indië uit; vermoedelijk reeds sinds de 4e of 5e eeuw.
II. Dan volgt ongeveer 1000 to 1100 een periode van Hindoe-Javaanse invloed, hoofdzakelijk ten gevolge van de verwantschapsbetrekkingen tussen de vorsten van Oost-Java en Bali. 
III. Uit de 12e en 13e eeuw ontbreken berichten over nauwere betrekkingen met Java en wordt Bali met rust gelaten.
IV. In 1284 treedt een periode in, waarbij de Hindoe-Javaanse invloed zich door gewelddadige verovering van Bali herstelt, Bali in 1343 een vazalstaat van het rijk van Madjapahit wordt, en dit laatste Rijk zich zelfs met de inwendige aangelegenheden van Bali bemoeit.
V. Na de val van Madjapahit in het begin van de 16e eeuw komt aan deze overheersing een einde en ontwikkelt de Balinese beschaving zich ten gevolge van de historische gebeurtenissen verder zelfstandig in eigen omgeving.


                                   ( Toegang tot een Balinees woonerf; toen en heden.)



                                                    Zie vervolg: BALI. 1934. (DEEL 3)


Geen opmerkingen:

Een reactie posten