zaterdag 9 maart 2019

STEVEN VAN HOUTEN SCHIP.


        IETS WAT IEDER SCHIP HEEFT,

                  OUD VAN HOUT OF 

                   NIEUW VAN STAAL.



STEVEN.

Steven  is een langsscheeps verbanddeel dat op de uiteinden van de kiel bevestigd is. De huidgangen worden er op vastgemaakt, evenals een deel van het spantwerk van het voorschip en het achterschip.
Er zijn ook schepen zonder steven.

HOUTEN SCHEEPSBOUW.

VOORSTEVEN.

De voorsteven kan uit één stuk gemaakt zijn op kleine schepen. Op de Grotere werd hij uit meerdere delen opgebouwd. Hij bepaalde de vorm van het voorschip en kon recht, hol of bol gebogen zijn.
De onderkant was door middel van een las op de voorkant van de kiel bevestigd.
Kiel en steven waren onderling verbonden door een stevenknie. De onderkant van de steven werd aan de voorzijde verbreed door een loefbijter. Deze reikte ongeveer tot boven de waterlijn. Soms was de loefbijter verlengd door de scheg. In vele gevallen rustte de boegspriet op de kop van de voorsteven.
Aan de binnenkant werd hij verbreed door een binnensteven die aan de onderkant met een las aan-
sloot op het voorslemphout. Dit vulde de hoek tussen de kiel en de steven op en diende tevens om er de steekspanten op te bevestigen.
De kielsponning werd op de stevens verder getrokken om er de gangen van de huid in te leggen.

Langsdoorsnede van houten driemastschip van 500 ton draagvermogen.


Verklaring van de cijfers:

1. Loze kiel; 2. Kiel; 3. Wrangen; 4. Zaadhout; 5. Voorslemphout; 6. Kielas; 7. Stevenknie; 8. Loef-houder; 9. Voorsteven; 10. Binnensteven; 11. Oploop; 12. Verbindingsknie tussen zaadhout en oploop; 13. Scheg; 14. Kraanbalk; 15. Bolder voor portuurlijn; 16. Braadspil, palstut; 17. Steekspeen van de palstut; gestippeled: die van betinglijnen; 18. Pallen; 19. Palrand; 20. Braadspil, as of koning; 21. Braadspil, betingstijlen; 22. Bolders om het schip vóór te meren; 23. Nagelbank; 24. Reling;
25. Reling bovenverschansing; 26. Geschutspoort; 27. Voorluikhoofd; 28. Boegspriet; 29. Knecht
voor het beleggen van touwwerk; 30. Balken bovendek; 31. Wegering tussendek; 32. Schuin ge-
plaatste ijzeren knie onder de dekbalken van het bovendek; 33. Dekbalken van het tussendek;
34. Wegering van het ruim; 35. Boegbanden (ijzer); 36. Fokkemast.

ACHTERSTEVEN.

Op het andere uiteinde van de kiel werd de achtersteven opgericht. Dit was meestal een rechte balk, alhoewel zekere schepen ook een gebogen achtersteven hadden. Aan de onderkant was deze steven breder dan aan de bovenkant. Hij was door middel van een of twee pennen met inachtneming van de juiste helling in de kiel gelaten en door twee ijzeren hellingplaten verzekerd.
Tegen de achterkant werd een plaat of lap gespijkerd waaraan de messing aangebracht werd die moest toelaten dat het roer voldoende ver kon draaien.
In de hoek tussen de achtersteven en de kiel werd het achterslemphout gebouwd. Dit bestond uit verschillende klossen die aan de bovenkant opgesloten worden onder een sluit- of stevenknie.
Het slemphout diende om er de achterste steekspanten op te bevestigen. De achtersteven droeg het roer en de vingerlingen werden er op gebout. De inhouten van het achterschip werden voor een groot deel op de achtersteven bevestigd.

Langsscheepse doorsnede van het achterschip van een barkschip.


Verklaring van de cijfers:

1. Kiel; 2. Loze kiel; 3. Kiellas; 4. Wrangen; 5. Zaadhout; 6. Zaadhoutlas; 7. Stevenknie, sluitknie;
8. Achterslemphout; 9. Binnen steven; 10. Achtersteven; 11. Lijn volgens welke de toehakking moet plaats vinden; 12. Nagelbank; 13. Verschasinglijst; 14. Boven verschansing; 15. Lampenhut;
16. Kajuit; 17. Balken van het bovendek; 18. Schuine ijzeren hangknieën onder de dekbalken;
19. Wegering, respectievelijk in het tussendek en het ruim; 20. Balken van het tussendek;
21. Achterpiekbanden; 22. Bezaansmast; 23. Roer.





Geen opmerkingen:

Een reactie posten