dinsdag 2 februari 2021

'GROENE ENERGIE' ANNO 17E EEUW.

 

       MEN GEBRUIKTE REEDS EEUWEN

           GELEDEN 'GROENE ENERGIE'

           ZONDER DAT ER SPRAKE WAS

              KLIMAATSVERANDERING.


KLIMAATS VERANDERING.

Het klimaat op deze wereld is snel aan het veranderen, waarvan men de uitstoot door het gebruik fossiele brandstoffen voor het opwekken van energie en de CO2 uitstoot van de veeteelt de schuld geeft.
We moeten naar de levering van 'groene energie', maar is deze energie dan wel zo modern? 
Nee, want reeds in de 16e eeuw maakte men reeds gebruik van energie opgewekt door wind en of water.

DROOGLEGGING.



Een duidelijk voorbeeld van het gebruik van de wind als energiebron is de drooglegging van enorme watergebieden in de huidige provincie Noord-Holland, waarvan de bekendste zijn de Haarlemmer-, Beemster-, Wormer-, Schermermeer.
Het droogleggen van deze gebieden was vooral de de stad Amsterdam van groot belang, daar de stad zich steeds een groter aantal inwoners kreeg dat van voedsel moest worden voorzien.
Het moesten na de drooglegging uitgestrekte landbouw gebieden worden en weide gebieden voor de veeteelt.
Dijken werden aangelegd of verhoogd en hierop werden molens geplaatst die via een schoepen rad het water moesten verplaatsen. Sloten en kanalen werden aangelegd om het water af te voeren naar zee. waardoor het land ontstond.
De Beemster, Wormer en Schermer werden polders en geschikt gemaakt voor de landbouw, maar men had geen rekening gehouden met het hoge zoutgehalte in de bodem, wat was ontstaan door overstromingen vanuit de Zuiderzee.
Het werden uiteindelijk enorme veeteelt gebieden waar tegenwoordig ook veel bloembollen worden gekweekt. Eeuwen lang bleven de molens draaien om het gebied droog te houden, waarna ze eeuwen later werden vervangen door een mechanisch aangedreven gemaal. Verscheidene van deze molens hebben de 'tand des tijds' overleefd en sieren nu nog het huidige landschap. In de Haarlemmermeer-polder werd Nederlands internationale vliegveld Schiphol aangelegd.


                                                    (De Schermer bij Ursem in 1926.)


Zolang men wind had, iets waar in dit gebied geen gebrek aan was, konden de molens het water verplaatsen.
De wieken werden door de wind aangedreven en via een tandrad overbrenging werd de verticale as aangedreven, waar onder in de molen deze verticale ronddraaiende beweging weer via een tandrad overbrenging over werd gezet in een horizontale draaiende beweging op een as die verbonden was met de as van het schoepenrad dat zich buiten de molen bevond.
De kap van de molen kon men draaien en zo de wieken ten allen tijden op de wind gericht houden.
Honderden molens sierden het landschap en leegden uiteindelijk deze gebieden droog, waardoor het polders werden.
Dank zij het gebruik van 'groene energie' kreeg de provincie haar huidige vorm met veel polders die ver onder de zeespiegel liggen, voor industrie en woningbouw.


DE SCHEEPSBOUW.

(Het ontmantelen van de houtvlotten uit Duitsland bij de stad Dordrecht.)

In dezelfde periode ten tijde van de Spaanse overheersing van de zuidelijke Nederlanden gedurende de 80-jarige oorlog, bloeide in steden als Rotterdam, Delft, Amsterdam en op de oostelijke oever van de Zaan in Noord-Holland de scheepsbouw.
Schepen voor de strijd op zee tegen de Spanjaarden, Duinkerkse-kapers en later de Engelse- en Franse vloot.
Maar ook schepen voor de handel naar het Verre Oosten voor de VOC en naar West Indië voor de WIC.

Het hout voor de bouw van de zeilschepen werd gekapt in het Zwarte Woud in het zuiden van Duitsland, waarna het via waterstromen werd afgevoerd naar de Rijn, waar er enorme vlotten van werden gebouwd die stroomafwaarts werden gevoerd naar hun eindbestemming de Hollandse scheepswerven.


De opkomst van deze scheepsbouw zorgde voor het eerste industrie park bij Zaandam aan de oever van de Zaan in Noord Holland.
Zaandam was strategisch gelegen met een vrij toegang via de Zuiderzee naar de Noordzee.
Van de bijna 1000 windmolens, die de Zaanstreek tot het oudste industrie gebied ter wereld maakten, waren er in 1920 amper 20 over.
In 1925 werd de Vereniging de Zaansche Molen opgericht, die nu een tiental industriemolens bezit, in optimale staat houdt en deze regelmatig laat draaien.
De werven voor de scheepsbouw waren hoofdzakelijk gelegen aan de oostelijke oever van de Zaan wat getuigd in de afbeelding van het oude wapen van het gebied.
Het gezegde 'Van dik hout zaagt men planken' stamt uit deze periode.
Het zagen van de planken uit boomstammen werd in het begin gedaan door houtzagers met de hand.
Deze houtzagers, twee per boomstam, waren zo de gehele dag aan het zagen wat een zwaar en tijdrovend werk was en vaak de bouw van de schepen vertraagde.



Het was een zekere Cornelis Corneliszoon met de bijnaam Krelis Lootsje (1550-1607) die de krukas voor de molen uitvond en zo de eerste houtzaagmolen bouwde. 
Door middel van het toepassen van een krukas in een windmolen werd een draaiende beweging omgezet in een op- en neergaande beweging.
Hiermee werden de zaagbladen aangedreven en konden op grote schaal en met grote precisie machinaal planken gezaagd worden. 



De uitvinding werd later verbeterd tot een geïntegreerde constructie, de zogenaamde paltrekhoutzaagmolen. Dit type is van groot belang geweest voor het bouwen van de schepen voor de VOC en de WIC. De uitvinding heeft dan ook in belangrijke mate bijgedragen aan de economische opbloei van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden in de 17e eeuw. Omdat het vervaardigen van planken dankzij de molen aanzienlijk sneller ging dan voorheen werd er ook tijdwinst geboekt in de scheepsbouw: in minder tijd konden meer schepen worden gebouwd.
Zo nam de Zaanstreek snel de bouw van de schepen over van Rotterdam, Delft en Amsterdam welke steden geen gebruik maakten van deze houtzaagmolens, door de Gilden die er bezwaar tegen maakten en ook de stad die het lawaai niet binnen hun stadsgrenzen wenste te hebben.




Buiten het gebruik van een molen om het hout te zagen, waren er ook molens die producten leverden voor voor het maken van verf en olie voor de schepen wat werd gedaan in de slagmolens waar in de krukas weer een belangrijke rol speelde.
Verder kennen we in het gehele land de verschillende type graanmolens.

                          ZEILSCHEPEN EN MOLENS - ÉÉN DING HEBBEN ZE GEMEEN: 
                                            DE AFHANKELIJKHEID VAN DE WIND.


(Weerspiegeling van de 'groene wind energie' in het water, dat ook weer voor 'groene energie' zorgde.)

WATERMOLENS.


Buiten het gebruik van windmolens kwam door de vele waterstromen in het land de watermolens in zwang. Hierbij werd het schoepenrad niet gebruikt om het water weg te malen maar om de as aan te drijven om het inwendige van de molen aan te drijven.
 
Dit kunnen verschillende type molens zijn; zoals voor het vermalen van graan tot door gebruik te maken van molenstenen, maar ook slagmolens voor de productie van zaadolie.
Dit soort molens komt vooral voor in het heuvelland waar snel stromende beken zijn waarvan het water voldoende kracht heeft het schoepenrad in beweging te brengen.
Deze molens kunnen met meerdere schoepenraderen zijn uitgevoerd die binnen in het molengebouw kunnen worden aan- of ontkoppeld worden.







(Tekening van een watergraanmolen.)


Veel van deze molens zijn van het type bovenslagmolen, wat wil zeggen dat het water boven op het schoepenrad wordt toegelaten.
Wil men nu de bovenslagmolen buiten bedrijf stellen, dan opent men de  losklep in de toevoergoot, waardoor het water voor het rad naar beneden stort. Men doet dit dan niet in het molengebouwzelf.
Verder kent men het type vloerslagmolen, waarbij het water via een goot in het midden van het schoepenrad wordt toegelaten. Om deze molen stil te zetten opent men de stortgoot en sluit men de toevoer van het water af met een schuif. Het water stort dan via een omloop goot rechtstreeks in de beek of rivier.
Bij de onderslag molen stroomt het water onder tegen het schoepenrad om dit in beweging te brengen.

Ook veel van deze watermolens zijn in de jaren verloren gegaan door de mechanisatie, maar ook hier hebben belangstellenden de handen in elkaar geslagen om deze fraaie bouwwerken in het landschap te sparen, op te knappen en een nieuwe functie te geven, of zelfs weer volledig in gebruik te stellen.

21ste EEUW.


In de huidige tijd praat men over 'groene energie' om hoofdzakelijk elektriciteit op te wekken voor huishoudelijk gebruik, vervoer en industrie. Het gebruik daarvoor door de windmolens is dus al eeuwen oud, evenzo het gebruik van rivierwater door bij de stuw een waterkrachtcentrale te bouwen, wat te vergelijken is met de watermolens. Energie opgewekt met behulp van zonnepanelen is nieuw en zo het gebruik van bio-massa. Helaas volledig te kunnen leven zonder fossiele middelen is nog niet mogelijk zolang we alles nog goed gesmeerd willen laten lopen met behulp van smeerolie en vet.



Geen opmerkingen:

Een reactie posten