zondag 3 februari 2019

REDDINGSMAATSCHAPPIJ. (ZEEWATEREN)

   REDDEN VAN DRENKELINGEN

  VOOR DE NEDERLANDSE KUST 

             EN IJSSELMEER.


REDDINGSMAATSCHAPPIJ.

De reddingsmaatschappij is een organisatie die de zorg heeft voor het kustreddingswezen en het IJsselmeer (voormalige Zuiderzee.)



SCHIPBREUK.

Tot en met november 1824 was het schering en inslag dat gestrande zeilschepen voor de Nederlandse kust aan hun lot werden overgelaten. Het was toen de kustbewoners alleen te doen om de lading van het schip te plunderen.
De plunderaars die de bijnaam 'vissers van de zijde'hadden, die vaak zo arm waren dat zij op zondag een maaltijd kregen aangeboden van de kerk, keken bij een ramp de andere kant op en staken geen hand uit om de opvarenden van de verdrinkingsdood te redden.
Toch waren er die niet de andere kant opkeken, maar actie ondernamen om deze arme zielen te redden, vaak met gevaar voor eigen leven.
Toen dan ook in 1824 bij een reddingsactie na een schipbreuk bij Huisduinen voor de zoveelste keer ook ´redders´ om het leven kwamen, werd besloten maatregelen te nemen om in de toekomst zo´n noodlottige afloop te voorkomen.

OPRICHTING VAN REDDINGSMAATSCHAPPIJEN.



Naar voorbeeld van de in maart 1824 opgerichte Engelse National Lifeboat Institition werden in Nederland de eerste twee particuliere reddingsmaatschappijen opgericht.





(Boothuis van de NZHRM in Amsterdam)

Op 11 november 1824 werd te Amsterdam de Noord- en Zuid-Hollandse Redding-Maatschappij opgericht.
Zij stelde zich ten doel de kust van Terheijen tot Ameland van reddingsboten te voorzien.
Een van de oprichters was namelijk de inspecteur van het Loodswezen Jhr. H.J. Ortt. De zuidelijke grens van zijn ambtsgebied lag bij Terheijden.

Te Rotterdam was men ook reeds met plannen bezig en op 20 november 1824 richtte Willem van Houten met vijf andere Rotterdammers de Zuid-Hollandse Maatschappij tot Redding van Schipbreukelingen op. Deze nam het gedeelte van de kust bezuiden Terheijden voor haar rekening, maar pogingen om reddingsstations aan de Vlaamse kust op te richten hadden geen succes.
In Nederland functioneerden dus twee particuliere reddingsdiensten in de vorm van verenigingen waarvan de leiding bij de besturen berust.


(De vlaggen van de beide maatschappijen, welke de zelfde kleuren hebben als de daaronder geplaatste pet emblemen van de opvarenden.)






Beide maatschappijen bepalen zich strikt tot het kosteloos redden van schipbreukelingen en onthouden zich van berging van de goederen en de schepen.
Zij hebben veel bijgedragen aan de ontwikkeling van speciale kustreddingsboten en reddingsmaterialen.


In mei 1824 had Willen van Houten reeds aan Koning Willem I een model aangeboden van een door hem ontworpen onzinkbare reddingsboot.


Plaatselijke reddingscommissies of agenten zorgden voor het beheer van de stations, beslisten over het al dan niet uitvaren, zijn aanwezig bij oefeningen en houden toezicht op het onderhoud van het materieel.
Beide maatschappijen moesten het hebben van giften en ingezamelde gelden en zaten daardoor geregeld krap bij kas.
Koning Willem I bood hun een subsidie aan met de voorwaarden dat ze zouden samengaan en dat laatste zag men niet zitten.
Vanwege het krappen budget was het ook onmogelijk vaste bemanning in dienst te hebben en niemand zat er op te wachten om vrijwillig het levensgevaarlijke werk te verrichten. Zij die zich dan wel beschikbaar stelden voor een heldenrol liepen daarbij ook het strandjutten mis, wat weer geen inkomen was. Later kon er een betaling gereld worden, een soort beloning, door particuliere bijdragen. Dit bedrag bedroeg in die tijd minimaal twee gulden per redding, maar kon oplopen tot 10 gulden, maar dan moest de redding wel 's nachts bij zwaar noodweer zijn uitgevoerd en moest de gehele bemanning zijn gered.


De eerste reddingsboten werden nog geroeid en met behulp van paarden door de branding heen gebracht. Later kwamen hiervoor in de plaats de tractoren, maar het gebruik van paarden bleef bij de strandstations nog lang in gebruik.
De eerste motorreddingsboten werden vanaf 1907 in gebruik genomen.
In 1949 kregen de beide maatschappijen van koningin Juliana een koninklijk predicaat en uiteindelijk in 1991 kwam de 'logische'fusie toestand, met de oprichting van de huidige KNRM.





Op 15 november 1949 ter gelegenheid van het 125-jarig bestaan ontvingen de beide maatschappijen het predicaat 'Koninklijk'



(Een serie postzegels uitgegeven door de Nederlandse Posterijen over het reddingswezen (links)
en een affiche bij het 100-jarig bestaan voor financiële ondersteuning (rechts).







DE BEMANNING.


(Een zelf weer oprichtende reddingsboot)


De kern van de reddingbootbemanning staat wat de grote motorboten betreft in vaste dienst van de maatschappijen, onder toezicht van de plaatselijke commissies of agenten; de zogenaamde opstappers en andere vrijwilligers ontvangen vergoedingen en gratificaties bij reddingspogingen. Zij komen niet alleen in actie bij een schipbreuk, maar ook bij het redden van personen die tijdens het recreëren aan het strand in zee in problemen zijn  geraakt. Ook het reddingswezen werkt samen met de Kustwacht en de Marine Luchtvaartdienst.






Geen opmerkingen:

Een reactie posten