SNEL ZEILEND OVER DE WERELDZEEËN.
ENGELSE CLIPPERS.
Door de kaperij en de oorlog in hun Amerikaanse koloniën werden de Engelsen er toe gedwongen de Amerikaanse snelle kaperschepen te bestrijden met even snelle marineschepen. Daartoe werden buitgemaakte Amerikaanse kapers nagebouwd.
De Engelse marine liet ook schepen bouwen op de Bermuda's naar model van de Bermudaschoener.
Men gebruikte evenwel ook schepen die door Engelse bouwmeesters waren ontworpen, al werden wel zeileigenschappen van de Amerikaanse typen overgenomen. Over het geheel hadden deze pogingen evenwel weinig succes.
( De Aberdeen clipper.)
In de koopvaardij werd echter een aantal snelle schepen onder meer voor de fruitvaart gebruikt en zij stonden bekend als de West Country Traders. Voor de opiumvaart werden kleine schoeners en brikken gebruikt. Omstreeks 1830 werden in Indië snelle clippers uitgerust voor de opiumvaart, vooral pilot-boat types.
De Engelsen bouwden zelf ook een eigen type, de Aberdeen clipper, die tussen 1840 en 1845 door Alexander Hall te Aberdeen te water werd gelaten.
Dit type had nog het traditionele galjoen en de oude steven vorm. Het was dezelfde Hall die in 1850 de eerste theeclipper bouwde, de 'Stornoway' van 471 ton, om de strijd tegen de Amerikaanse theeschepen op te nemen. Het schip legde de reis van Whampoa in China naar Londen af in 103 dagen.
Voor de grote vaart gebruikten de Engelsen tot aan de afschaffing van de Navigation Act (1849) zware schepen. De Amerikaanse suprematie en vooral concurrentie tegen de stoomvaart is bij de Engelsen de stimulans geweest om snelle schepen te bouwen.
Het zich steeds verder ontwikkelende stoomschip en de opening van het Suezkanaal in 1869 verminderde de opiumvaart, waardoor de kleinere clipper van het toneel verdween.
De Engelse theeclipper was over het algemeen slanker dan de Amerikaanse, was ranker en had minder vrijboord. De verhouding lengt/breedte was 5,6 of 5,9:1. De tonnenmaat schommelde tussen 700 en 900 ton draagvermogen.
Deze schepen voerden een bijzonder uitgebreide tuigage.(rechts)
Beroemde clippers van dit soort waren de 'Teaping', de 'Ariel', de 'Thermopylae' en de 'Cutty Sark'.
Voor de grote vaart gebruikten de Engelsen tot aan de afschaffing van de Navigation Act (1849) zware schepen. De Amerikaanse suprematie en vooral concurrentie tegen de stoomvaart is bij de Engelsen de stimulans geweest om snelle schepen te bouwen.
Het zich steeds verder ontwikkelende stoomschip en de opening van het Suezkanaal in 1869 verminderde de opiumvaart, waardoor de kleinere clipper van het toneel verdween.
De Engelse theeclipper was over het algemeen slanker dan de Amerikaanse, was ranker en had minder vrijboord. De verhouding lengt/breedte was 5,6 of 5,9:1. De tonnenmaat schommelde tussen 700 en 900 ton draagvermogen.
Deze schepen voerden een bijzonder uitgebreide tuigage.(rechts)
Beroemde clippers van dit soort waren de 'Teaping', de 'Ariel', de 'Thermopylae' en de 'Cutty Sark'.
DE 'CUTTY SARK'.
( De clipper 'Cutty Sark' getekend onder vol tuig met bijgezette lijzeilen aan de fokkemast.)
De 'Cutty Sark"is een van de bekendste Engelse thee- en wolclippers, die ooit gebouwd zijn voor de Britse koopvaardij.
De 'Cutty Sark', genoemd naar het korte hemd van de heks Nanny, het boegbeeld van het schip, ontleend aan het gedicht 'Tam-o'- Shanter' van Robert Burns, werd in 1868 ontworpen door Alexander Hall voor John Willis; het schip werd gebouwd bij Scott and Linton en afgebouwd door Denny Bros te Dumbarton.
Het schip had een lengte van 212,5 voet, een breedte van 36 voet en mat 912 ton. Haar totale zeiloppervlak was 32.000 vierkante voet.
Het schip was speciaal ontworpen om de theerace te winnen, doch hoewel zij bijzonder snel was en tot de snelste clippers mag worden gerekend die ooit zijn gebouwd, was de 'Thermopylae' altijd iets sneller.
In 1869 en 1871 werden de uitreizen naar Sjanghai gemaakt in respectievelijk 104 en 98 dagen.
Later werd de 'Cutty Sark' ingezet op de wolrace naar Australië; de eigenaar had getracht op het schip te bezuinigen en had het tuig 'gekortwiekt', doch bleek zij daardoor sneller te zijn geworden.
Reeds op de eerste reis in 1885 won zij de race van de "Thermopylae' met een week verschil en legde de reis van Sydney naar Duins af in 73 dagen.
In 1895 maakte zij een snelle reis van Sydney naar Engeland onder gezag van kapitein Woodget en legde daarbij in zes dagen een afstand af van 2163 mijl, waaronder etmalen van 370 mijl.
In het zelfde jaar, 1885, werd het schip verkocht naar Portugal waar het werd herdoopt als 'Fereira' . In 1918 werd zij getuigd als een barkentijn.
Toen het schip aan het einde van haar loopbaan was gekomen werd het gekocht door de gepensioneerde kapitein Wilfred Dowman en deze legde de 'Cutty Sark' onder haar oude naam te Falmouth en liet het geheel restaureren.
Tot 1938 lag het schip daar; het werd na het overlijden van Dowman in 1936 door de weduwe geschonken aan het Thames Nautical Training College en werd tender van het opleidingsschip 'Worcester' in de Theems.
Het schip bleef daar liggen tot 1952 en werd toen overgenomen door de Cutty Sark Preservation Society. Daarna ligt deze fraaie clipper in al haar glorie te Greenwich, vlak bij de Theems als museumschip.
De theeclippers die de zo beroemde races tussen China en Londen zeilden, verloren hun belang omstreeks 1870 toen stoomschepen de theevaart via het Suezkanaal over namen.
De Engelsen legden zich eveneens toe op de Australiëvaart, waarvoor in 1870 snellere en grotere clippers van 1500 tot 1800 ton werden gebouwd. In de Australiëvaart onderscheidde men de emigrantenclippers en de wolclippers.
( Een wolclipper.)
Dit waren werkelijk zwaar-weer-schepen met een vol grootspant en meer laadruimte.
De emigrantenschepen onderscheiden zich van de wolclippers door hun veel grotere kampanje ten behoeve van de eerste klas passagiers.
Inmiddels had zich in de scheepsbouw een belangwekkende evolutie voorgedaan. Houten clippers konden niet in onbeperkte omvang worden gebouwd. Men diende ze op allerlei wijze te versterken ten koste van de ladingcapaciteit. Het gebruik van ijzer loste deze moeilijkheden op.
In 1865 voerde Robert Steele and Co. te Greenock de composietbouw in, in het bijzonder voor theeclippers. De 'Teaping' was het eerste zo gebouwde schip.
De Australiëclippers werden vooral in ijzer gebouwd met hoekige kimmen en een lange, slanke romp met een lengte/breedte verhouding die tussen 6,4 en 6,6:1 lag.
De tonnenmaat steeg steeds en de emigrantenclippers bereikten weldra de 1700 ton. Hierdoor werd het driemasttuig te onhandelbaar en omstreeks 1875 voerde men de viermastbark in.
( Viermastbark)
De normale tonnenmaat van de wolclippers steeg langzaam tot 1000, hoogstens 1200 ton en pas in het begin van 1890 voeren er wolclippers zoals de 'Loch Torridon' die 2000 ton haalden.
Dit doet uitkomen dat laadvermogen tenslotte belangrijker werd geacht dan snelheid.
Dergelijke viermastvolschepen en - barken werden ook in de jutevaart op Indië gebruikt.
Ze bleven als juteclippers bekend en hun glorietijd lag rond 1874.
In het algemeen had de Engelse clipper omstreeks 1900 afgedaan.
DE NEDERLANDSE CLIPPERS.
Over de Nederlandse pre-clipper periode is slechts weinig bekend. Men mag echter aannemen dat in Nederland ook snelle scheepstypen gebruikt werden in de 18e eeuw, onder meer bij de marine.
Er zijn ook redenen voor handen die op het bestaan wijzen van snelle koopvaardijschepen, zoals schoeners en brikken voor de vaart onder meer naar de West, het gebied van de Baltimore clipper, naar de westkust van Afrika waar de Amerikaanse slavenhandelaars opereerden, en naar de Middellandse Zee voor de fruitvaart, waarvoor de 'fruitjagers' gebruikt werden. Deze benaming wijst op een snel soort schepen.
In de jaren vijftig van de 19e eeuw werd de benaming clipper in Nederland bekend. Omstreeks die tijd werden bij P.H.Kortland te Rotterdam, G.C.Gips te Schiedam en bij anderen kleine clipperschoeners en -brikken gebouwd.
Als gevolg van het Nederlandse protectionistische handelssysteem bleven de oudere, trage koopvaarders de voorkeur houden tot in 1848.
Het soepeler worden van het Nederlandse monopoliestelsel inzake bevrachting, de nieuwe scheepvaartwetten die in 1850 van kracht werden en dezelfde buitenlandse gebeurtenissen die ook in Amerika de clippervaart beïnvloeden, hadden tot gevolg dat ook in Nederland belangstelling voor het snelle schip werd gewekt, zij het aanvankelijk met aarzeling. Toch werd gebouwd en wel voor de emigrantenvaart op Australië.
De 'California', gebouwd door Fop Smit in 1853, was een vroeg voorbeeld van de Nederlandse clipper, die bovendien van ijzer was vervaardigd en getuigd met ijzeren ondermasten.
( De Nederlandse driemaster 'Kosmopoliet', 753 ton, gebouwd in 1854.)
De eerste welbewuste onderneming tot het in de vaart brengen van clippers was de bouw van de medium clipper 'Kosmopoliet' voor de rederij Gebroeders Blussé te Dordrecht, op stapel gezet bij C.Gips in 1854.
Ook andere reders zoals A.van Hoboken te Rotterdam lieten toen clippers bouwen. Hierbij werd vooral gesteund op Amerikaanse voorbeelden. Het centrum van de clipperbouw lag om Dordrecht waar de werven van C.Gips en Zonen gelegen waren, alsmede aan De Noord waar onder meer Fop Smit werkte.
In 1857 werd bij deze laatste te Kinderdijk de beroemde medium clipper 'Noach', 892 ton, gebouwd.
Dit was het eerste Nederlandse schip met een ijzeren want.
Omstreeks 1857 nam de tonnenmaat steeds toe en in 1860 werd de 1000 ton bereikt. Ook de composietbouw werd ingevoerd. Tussen 1850 en 1879 werden er ongeveer 79 clippers en medium clippers gebouwd op de Nederlandse scheepswerven en voeren onder Nederlandse vlag.
In 1868 werden de 'Utrecht', 2009 ton, en de ''s Gravenhage' in composietbouw gebouwd en van een stoommachine van 80 pk voorzien. Deze schepen noemde men de stoomclippers.
Door de economische crisis van 1873 veranderde de Nederlandse handelssituatie dusdanig dat, mede door ontwikkeling van de stoomvaart, het einde van de clippervaart in zicht kwam.
In de jaren tachtig werden de meeste clippers gesloopt of verkocht.
De 'Nil Desperandum', uit 1889, 1164 ton, was het laatste in Nederland gebouwde echte clipper die tevens als laatste de Nederlandse vlag voerde.
Het schip werd in 1902 verkocht, maar is uiteinde lijk weer teruggekeerd in de oude zeilvloot en maakt dagtochten.
Er zijn ook redenen voor handen die op het bestaan wijzen van snelle koopvaardijschepen, zoals schoeners en brikken voor de vaart onder meer naar de West, het gebied van de Baltimore clipper, naar de westkust van Afrika waar de Amerikaanse slavenhandelaars opereerden, en naar de Middellandse Zee voor de fruitvaart, waarvoor de 'fruitjagers' gebruikt werden. Deze benaming wijst op een snel soort schepen.
In de jaren vijftig van de 19e eeuw werd de benaming clipper in Nederland bekend. Omstreeks die tijd werden bij P.H.Kortland te Rotterdam, G.C.Gips te Schiedam en bij anderen kleine clipperschoeners en -brikken gebouwd.
Als gevolg van het Nederlandse protectionistische handelssysteem bleven de oudere, trage koopvaarders de voorkeur houden tot in 1848.
Het soepeler worden van het Nederlandse monopoliestelsel inzake bevrachting, de nieuwe scheepvaartwetten die in 1850 van kracht werden en dezelfde buitenlandse gebeurtenissen die ook in Amerika de clippervaart beïnvloeden, hadden tot gevolg dat ook in Nederland belangstelling voor het snelle schip werd gewekt, zij het aanvankelijk met aarzeling. Toch werd gebouwd en wel voor de emigrantenvaart op Australië.
De 'California', gebouwd door Fop Smit in 1853, was een vroeg voorbeeld van de Nederlandse clipper, die bovendien van ijzer was vervaardigd en getuigd met ijzeren ondermasten.
( De Nederlandse driemaster 'Kosmopoliet', 753 ton, gebouwd in 1854.)
De eerste welbewuste onderneming tot het in de vaart brengen van clippers was de bouw van de medium clipper 'Kosmopoliet' voor de rederij Gebroeders Blussé te Dordrecht, op stapel gezet bij C.Gips in 1854.
Ook andere reders zoals A.van Hoboken te Rotterdam lieten toen clippers bouwen. Hierbij werd vooral gesteund op Amerikaanse voorbeelden. Het centrum van de clipperbouw lag om Dordrecht waar de werven van C.Gips en Zonen gelegen waren, alsmede aan De Noord waar onder meer Fop Smit werkte.
In 1857 werd bij deze laatste te Kinderdijk de beroemde medium clipper 'Noach', 892 ton, gebouwd.
Dit was het eerste Nederlandse schip met een ijzeren want.
Omstreeks 1857 nam de tonnenmaat steeds toe en in 1860 werd de 1000 ton bereikt. Ook de composietbouw werd ingevoerd. Tussen 1850 en 1879 werden er ongeveer 79 clippers en medium clippers gebouwd op de Nederlandse scheepswerven en voeren onder Nederlandse vlag.
In 1868 werden de 'Utrecht', 2009 ton, en de ''s Gravenhage' in composietbouw gebouwd en van een stoommachine van 80 pk voorzien. Deze schepen noemde men de stoomclippers.
Door de economische crisis van 1873 veranderde de Nederlandse handelssituatie dusdanig dat, mede door ontwikkeling van de stoomvaart, het einde van de clippervaart in zicht kwam.
In de jaren tachtig werden de meeste clippers gesloopt of verkocht.
De 'Nil Desperandum', uit 1889, 1164 ton, was het laatste in Nederland gebouwde echte clipper die tevens als laatste de Nederlandse vlag voerde.
Het schip werd in 1902 verkocht, maar is uiteinde lijk weer teruggekeerd in de oude zeilvloot en maakt dagtochten.
BELGIË.
België heeft slechts zeer korte tijd een bescheiden rol in de clippervaart gespeeld. Ook daar bestond in het algemeen geen behoefte aan snelle schepen, al kwam in de jaren 1850-1860 wel een aantal snelle topzeilschoeners van het Baltimore type op de vlootlijsten voor. Ze werden onder meer te Oostende gebouwd.
In de jaren zestig werd ook een aantal medium clippers gebouwd te Antwerpen en te Boom, zoals de 'Marnix van St. Aldegonde' die in 1863 te Antwerpen van stapel liep.
Tevens werden verschillende schepen in het buitenland aangekocht. De clippervaart heeft echter nooit geheel tot ontplooiing kunnen komen omdat in België reeds in 1857 op stoomvaart werd overgeschakeld.
In dat zelfde jaar werden namenlijk ook de bouwpremies voor zeilscheppen afgeschaft.
In 1870 bleven nog slechts 55 zeilschepen in de vaar, in 1897 nog maar vijf. Een diepgaande studie over de Belgische koopvaardij uit deze periode ontbreekt helaas.
In de jaren zestig werd ook een aantal medium clippers gebouwd te Antwerpen en te Boom, zoals de 'Marnix van St. Aldegonde' die in 1863 te Antwerpen van stapel liep.
Tevens werden verschillende schepen in het buitenland aangekocht. De clippervaart heeft echter nooit geheel tot ontplooiing kunnen komen omdat in België reeds in 1857 op stoomvaart werd overgeschakeld.
In dat zelfde jaar werden namenlijk ook de bouwpremies voor zeilscheppen afgeschaft.
In 1870 bleven nog slechts 55 zeilschepen in de vaar, in 1897 nog maar vijf. Een diepgaande studie over de Belgische koopvaardij uit deze periode ontbreekt helaas.