VERTAALD: GETIJJAGER.
De Chasse-marée is een Frans vaartuig hoofdzakelijk voorkomende in Bretagne en de meer noordelijke kusten van Frankrijk aan de Atlantische Oceaan, dat gebezigd werd voor de visserij, de kustvaart en de oorlogsmarine.
Het scheepstype wordt al genoemd in de 14e eeuw. De benaming getijjager zou verband houden met de ligging van de Bretonse steden die meestal aan het einde van de getijdengrens zijn gelegen.
De chasse-marée was een schip dat met het getij naar de steden voer. Het was een snel en zeewaardig schip met een lichtgebogen, lichtvallende voorsteven, volle rompvorm, lichtvallende achtersteven met een vlakke spiegel.
Bij vissersschepen kwam het overhangend achterschip met vlakke spiegel voor, bij kustvaarders een rond achterschip.
De romp was geheel gedekt bij schepen van 50 tot 100 ton, maar bij kleinere alleen het voor- en achterschip.
De tuigage bestond uit een tweemast loggertuig, waarvan de masten aan de achterkant verlengd waren met een steng voor een loggertopzeil. De meeste voerden echter ook een druilmast met een klein loggerzeil en een loggertopzeil.
Op een lange boegspriet werd een vliegende fok gevaren. De schoot van het druilzeil werd op een papegaaistok gevoerd.
De onderzeilen van de grote- en de fokkemast waren dikwijls voorzien van een bonnet, dat is een reep zeildoek die langs het onderlijk van een langsscheeps of dwarsscheeps zeil werd aangeregen om het oppervlakte te vergroten bij weinig wind.
De vissersschepen hadden een kleiner tuig. De masten waren korter en zonder steng; slechts de grote mast had een loggertopzeil.
Chasse-marées werden in de 18e eeuw en de 19e eeuw bewapend met 8 tot 10 stukken geschut en gebruikt als verkenner en kaperschip. Het schip had een bemanning van 50 koppen.
Afmetingen: lengte; 18,45 meter, breedte; 6,74 meter, holte; 2,7 meter.
De chasse-marée vaart heden ten dagen nog als plezier vaartuig en er worden regelmatig zeilraces mee gehouden.
De chasse-marée was een schip dat met het getij naar de steden voer. Het was een snel en zeewaardig schip met een lichtgebogen, lichtvallende voorsteven, volle rompvorm, lichtvallende achtersteven met een vlakke spiegel.
Bij vissersschepen kwam het overhangend achterschip met vlakke spiegel voor, bij kustvaarders een rond achterschip.
De romp was geheel gedekt bij schepen van 50 tot 100 ton, maar bij kleinere alleen het voor- en achterschip.
De tuigage bestond uit een tweemast loggertuig, waarvan de masten aan de achterkant verlengd waren met een steng voor een loggertopzeil. De meeste voerden echter ook een druilmast met een klein loggerzeil en een loggertopzeil.
Op een lange boegspriet werd een vliegende fok gevaren. De schoot van het druilzeil werd op een papegaaistok gevoerd.
De onderzeilen van de grote- en de fokkemast waren dikwijls voorzien van een bonnet, dat is een reep zeildoek die langs het onderlijk van een langsscheeps of dwarsscheeps zeil werd aangeregen om het oppervlakte te vergroten bij weinig wind.
De vissersschepen hadden een kleiner tuig. De masten waren korter en zonder steng; slechts de grote mast had een loggertopzeil.
Chasse-marées werden in de 18e eeuw en de 19e eeuw bewapend met 8 tot 10 stukken geschut en gebruikt als verkenner en kaperschip. Het schip had een bemanning van 50 koppen.
Afmetingen: lengte; 18,45 meter, breedte; 6,74 meter, holte; 2,7 meter.
De chasse-marée vaart heden ten dagen nog als plezier vaartuig en er worden regelmatig zeilraces mee gehouden.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten