PULAU NIAS. INDONESIË.
1988. (1)
In dit verslag gaan we terug naar eind december 1988. Ik had de eer, tijdens mijn reis over Sumatra, de Kerstdagen door te mogen brengen bij een christelijke Batak-familie te Sibolga op Noord-West Sumatra. Ik besloot de dagen tussen de Kerst ende jaarwisseling te gebruiken om een bezoek te brengen aan het eiland Nias, voor de kust gelegen van Sumatra, met haar eigen taal, cultuur en huizenbouw. Het zat de gast-familie niet lekker dat ik deze reis allen ging maken, daar ik de taal niet goed kende en zo werd er besloten dat een zoon met me mee zou reizen die op vakantie was vanuit Jakarta waar hij werkte. We beloofden te proberen met de jaarwisseling weer 'thuis' te zijn in Sibolga.
PULAU NIAS.
Het eiland Nias ligt zo'n 120 kilometer uit de kust van Sumatra in de Indische Oceaan. Het ie het grootste eiland van een reeks eilanden, de Mentawai-eilanden, die parallel lopen aan de kust van Sumatra. Het eiland is ongeveer 100 kilommeter lang en 50 kilometer breed. Het eiland Nias is een regentschap (kabupaten) in de provincie Nopord-Sumatra en telt een half miljoen inwoners. De bevolking spreekt een eigen taal en is voor het merendeel christen. De hoofdstad is Gunung Sitoli.
DE OORSPRONKELIJKE BEVOLKING.
Etnologen zijn het nog steeds niet eens waar de eerste bewoners van het eiland vandaan zijn gekomen. Afgaande op de bouw van de huizen wijst het er op dat ze van overzee zijn gekomen en vroeger tijden onder invloed van de Dong-son cultuur van Annan (Noord-Vietnam) hebben gestaan. Andere denken dat ze verwant zijn aan de Burmaanse Naga-stammen en weer anderen menen dat ze van het eiland Madagaskar afkomstig zijn. Een feit is zeker, dat ze een lichtere huidskleur hebben dan de bevolking van Sumatra.
In oude geschriften, van Arabische zeevarenden, wordt melding gemaakt dat de bevolking naakt rondliep en dat het koppensnellers waren, maar ze aten hun slachtoffers niet op. De 50 onderlinge dorpen (oeri) raakten regelmatig slaags met elkaar en de door hun onderling buit gemaakte gevangenen werden als slaaf verkocht aan de inwoners van Ache en Padang voor goud, ijzer, tabak en parels. Dorpen werden op een omheinde heuvel gebouwd als bescherming tegen invallen.
In 1863 ging het eiland deel uitmaken van het toenmalige Nederlands-Indië, waarna in 1865 de eerste zendelingen op het eiland arriveerden en er een einde kwam aan de onderlinge strijd en het koppensnellen.
DE EERSTE REISDAG 26 DECEMBER 1988.
Voorzien van de hoognodige bagage gingen we naar de haven van Sibolga waar we hoopten een overtocht naar de plaats Tulukdalam op Nias de kunnen bemachtigen, maar er ging alleen nog maar een boot naar Gunung Sitoli, zo'n 120 kilometer reizen noordelijker aan de kust gelegen van onze reisbestemming. Rond 18.00 uur hadden we uiteindelijk een overvaart weten te regelen, maar het duurde nog enige tijd eer het scheepje haar lading had ingenomen, de luiken waren gesloten eer de passagiers aan boord mochten gaan.
Zodar we aan boord konden gaan wisten we een overdekt plaatsje te bemachtigen bij een van de ladingluiken bij het voorruim. Benedendeks zat het vol met passagiers en hun bagage.
Met een prachtige gekleurde hemel van de zonsondergang verlieten we tegen tienen de haven van Sibolga. Het merendeel van de oversteek brachten we op de voorplecht door, alwaar een groepje studenten de tijd verdreef met gitaarspelen en zingen, en waarvan ik de nodige vragen kreeg te verwerken. Helaas dreef een zware regenbui ons naar binnen, waar mensen in de meest vreemde houdingen lagen- en zaten te slapen, op- en naast hun bagage, ondanks het geschetter van een radio. Het bleef de verdere overtocht zwaar regenen.
PULAU NIAS 27 DECEMBER 1988.
Om zes uur in de ochtend bij het eerste daglicht meerden we aan in de haven van Gunung Sitoli. Het was gelijk een drukte van belang om een plaatsje te bemachtigen in een van de twee bussen die naar Tulukdalam zouden vertrekken. Het koste dan ook de nodige overredingskracht om een plaatsbewijs te verkrijgen. Het zou een rit gaan worden over slecht begaanbare wegen door de regenval de afgelopen dagen. 'Geen zorgen we komen er wel', daar ging men gewoon vanuit.
In het begin van de reis konden we nog over een redelijk wegdek spreken, maar dit werd al spoedig slechter en slechter.
De eerste verrassing was dat bij een kleine rivier overgang enige palen van de houten 'brug' gebroken waren en het te gevaarlijk was om er met de busjes over te steken. Iedereen moest uitstappen en via de gammele brug het riviertje oversteken terwijl de busjes met hoge snel;heid door het water de andere oever wisten te bereiken. In stappen en daar gingen we weer verder.
De volgende stop was na een poging een berghelling op te komen 'in the middle of know where', wat niet lukte in de volledig diepe sporen vol modder van eerder verkeer. Weer moesten alle mannen uitstappen om te voet te helling op te gaan, waarna de busjes één voor één met veel moeite de helling opkropen terwijl we droge palmtakken voor de wielen legden. Eenmaal boven ging de reis verder en we zaten nu in het tweede busje.
Zo bereikten we weer een kleine snelstromende ondiepe rivier, waar de brug van hout geheel weggespoeld was. Het eerste busje reed volle kracht de oever af om de rivier over te steken aar bleef halverwege steken. Intussen denderde onze chauffeur even verder de rivier in en wisten we veilig de ander oever te bereiken. Hier was het weer uitstappen en nadat ik mijn bagage had veiliggesteld bij mijn reisgenoot, evacueerden we eerst de vrouwen en kinderen uit het busje terwijl er intussen allerhande stukken touw aan elkaar geknoopt werden om met behulp van ons busje het andere busje uit het water te trekken. Na veel pogingen lukte dit uiteindelijk en konden de passagiers hun bagage uitladen. Tot mijn verbazing werd er door de geredde passagiers allerlei potjes en pannetjes uitgepakt en ging men rustig zitten eten op de rivieroever terwijl er getracht werd de motor van het busje nieuw leven in te blazen, maar hier bleef onze chauffeur niet opwachten. Al met al was het een avontuurlijke reis geworden. Een reis van ruim negen uur toen we uiteindelijk werden afgezet op een wegsplitsing richting Lagundri.
De laatste 6 kilometer naar Lagundri legden we af achterop een motorfiets in zonnig overgoten landschap. In Lagundri een kamer in het Fanayama logement weten te krijgen nog geen honderd meter van het strand wat volledig omringt was door palmbomen, maar er bleek niets te drinken te zijn te krijgen of te eten en ook in het deurslot had ik geen vertrouwen.
Na eerst de vermoeienissen en het vuil van ons afgespoeld te hebben in het verkwikkende klaar heldere zeewater maakten we een korte wandeling en kwamen bij het logement Yanty Inn terecht waar we te eten en te drinken konden krijgen. Zo raakten we in gesprek met een Frans leraar-echtpaar uit de Frans Caledoniën-Eilanden en de eigenaar van Yanty Inn, Mr. Milyar.
Het bleek dat ze de volgende dag een voettocht gingen maken door het binnenland langs oude historische dorpen en we besloten ons bij het gezelschap aan te sluiten.
Zo namen we ook het besluit om de volgende ochtend te verhuizen naar het Yanti Inn logement vlak aan de zee. Het werd uiteindelijk tien uur eer we als een blok in slaap vielen op onze harde bedden.
(Vervolg deel 2.)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten