zondag 16 juli 2017

VAARTUIGEN BEGINNEND MET LETTER 'B'. (DEEL 2)

ZE ZIJN ER IN 

VERSCHILLENDE SOORTEN 

EN MATEN OP HET WATER. (2)



BARK.

De afleiding van dit woord gaat waarschijnlijk reeds terug tot Koptisch bari, Grieks baris.
In het algemeen werd er oudtijds een klein en eenvoudig vaartuig mee aangeduid. In de 14e en 15e eeuw duidde het woord op kleine en middelgrote schepen. In de 17e eeuw werd met bark (barque, barca) een tweemastschip voor de koopvaardij en de visserij aangeduid. De toenmalige bark had een gebogen voorsteven en een rechte licht vallende achtersteven.
De romp was vol gebouwd met matig scherp voor- en achterschip. Er was slechts één dek zonder opbouw.
De grote mast stond vrijwel midscheeps, de fokkemast zeer ver naar voren. beide masten waren getuigd met een razeil, de grote mast eventueel met een topzeil, waarvoor een steng kon worden opgezet. Een boegspriet diende enkel als steun voor het want van de fokkemast. De tonnenmaat van deze schepen lag tussen 12 en 50 ton. De afmetingen waren naar verhouding.

In de 18e eeuw en begin van de 19e eeuw werd de benaming ook gebruikt voor een koopvaardijschip van de Middellandse Zee met drie masten, waarvan de fokkemast getuigd was met een latijnzeil, de grote mast met drie razeilen en de bezaansmast met een latijnzeil en twee razeilen.
In de 19e eeuw was een bark een schip met drie, vier of vijf masten, waarvan de achterste mast niet vierkant maar langsscheeps getuigd was. Sindsdien is dit het voornaamste kenmerk van de bark gebleven.

BARKAS.

(Barkas, zesriems sloep.)

De barkas is de grootste sloep die een schip met zich meevoert. Aan boord van de koopvaardijschepen sprak men over de grote boot. Het was een grote gladboordige sloep.
Ze was dubbelreims, dat wil zeggen dat op elke doft twee roeiers zaten, hoewel ze ook twee masten met razeil kon voeren.
Men gebruikte haar onder meer voor het uitbrengen van ankers en het halen en brengen van zware lasten: drinkwater, munitie en proviand.
Aan boord van oorlogsschepen werd ze wel uitgerust met sloepgeschut ter ondersteuning van landingen en soortgelijke operaties.
In de tweede helft van de 19e eeuw en het begin van de 20e eeuw werd ze soms voorzien van een kleine stoommachine voor de voortstuwing. Men sprak dan van een stoombarkas.
De naam is tegenwoordig in onbruik geraakt.


BARKENTIJN.

Een barkentijn ook wel barkschoener, driemastschoener, driemastschoenerbrik of schoenerbark, is een zeilschip waarvan de fokkemast volledig vierkant is getuigd; de volgende langsscheeps. 
Men ondescheidt de gewone barkentijn, waarmee gewoonlijk een driemastbarkentijn, bedoeld is, de viermast-, vijfmast-, en zesmastbarkentijn of -schoenerbark, respectievelijk met één volledig vierkant getuigde en twee, drie , vier of vijf langsscheeps getuigde masten.
Tussen de fokkemast worden ook nog stagzeilen gevoerd evenals op de boegspriet. De barkentijn is omstreeks 1800 ontstaan en de benaming werd zelfs aan tweemastschepen, de brigantijn, gegeven. De barkentijn kende haar opgang omstreeks 1850, vooral in de verenigde Staten van Amerika en in Europa. Viermastbarkentijnen kwamen eerst omstreeks 1880 in de vaart; zesmastbarkentijnen pas in 1918.


BARQUE.

1. Barque du Léman, zeilvaartuig van het Lac Léman of Meer van Genève. Deze schepen werden er in de 13e eeuw in de vaart gebracht door Italiaanse bouwmeesters. Dit is waarschijnlijk de reden dat zij bepaalde onderdelen sterk op de galei geleken.
De holgebogen voorsteven stond steil omhoog, terwijl aan de achterkant een kleine vlakke spiegel aanwezig was.
Het grootspant was geheel zoals bij een galei. het schip had weinig zeeg, maar een hoge kop. De romp was zoals bij de galei ter hoogte van het dek uitgebouwd door een buiten het schip uitstekend gangboord, apousti (bij de galei apostis) genoemd.
De tigage bestond uit twee masten, waarvan de eerste naar voren helde, beide voerden een latijnzeil met een zeer steil staande roede.
Soms werd een vliegende fok op een boegspriet gevoerd. Deze schepen vervoerden vooral massavrachten als teen, zand, graniet, kalk en ander bouwmateriaal.
Afmetingen: lengte 26 tot 30 meter; breedte 5 tot 8 meter; holte 1,80 meter.


2. Barque longue (in Spanje ook barca longa), 
een 17e eeuws roei- en zeilvaartuig voor de visserij in de omgeving van Cadiz, getuigd met met een tweemast- of driemastloggertuig.
Het werd als bewapende slope gebruikt bij de Spaanse marine, eveneens bij de Zweedse, waar ze barkalongen genoemd werd.
Sedert het midden van de 17e eeuw tot in het midden van de 18e eeuw werd het vaartuig ook gebruikt door Vlaamse kapers en door hen wel snauw, snau, enau, chaloupe of double chaloupe genoemd, evenals corvette.
De kleinere typen waren open boten, de grotere waren geheel gedekt. Zij hadden een draagvermogen: van 1 tot 25 last. Deze vaartuigen werden bewapend met 2 tot 10 stukken geschut en bezet door 25 opvarenden. Op grotere schepen werd ook een marszeil en een blinde gevoerd, naast stagzeilen.
Gemiddelde afmetingen: lengte 15 meter; breedte 4,5 meter; holte 1,75 meter.

BATEAU.

(Bateau-capsizun.)


1. Platbodemd roei- en zeilvaartuig dat tijdens de Amerikaanse Revolutie (1774-1783) gebruikt werd op het Champlain Meer en in andere gebieden. de boot was ongeveer 60 voet lang, had een scherp voor- en achterschip met rechte, vallende stevens.
Het dolboord werd soms verhoogd met schanskleden als maskering en bescherming van de inzittenden. De bewapening bestond uit één kanon in de boeg.
Dit vaartuig voerde soms een latijnzeil.



2. Een soortgelijk vaartuig werd in het noorden van de V.S. en in Canada ook geb ruikt door de houthakkers en eveneens bateau genoemd.
Afmetingen: lengte 30 voet; breedte 6 voet; holte 1 voet 2 duim.

3. In Noord-Amerika werden verschillende typen kleine vaartuigen als bateau aangeduid onder meer de skipjack van de Cheasepeakbaai (Maryland, Virginia). Een platboomde open boot voor de oestervisserij in de Shoalwater Bay (Washington0) was ook een bateau. Zij was soms uitgerust met een middenzwaard en een loggerzeil.
Afmetingen: lengte 24 tot 30 voet; breedte 11 tot 12 voet.
Een ander bateau was een smal, halfgedekt vaartuig met een V-bodem en middenzwaard, in gebruik voor de krabbenvisserij en voorzien van een cat yawl-tuig.
Afmetingen: lengte 21 voet; breedte 8 voet; holte 2 voet.
Ook de Amerikaanse scow werd soms een bateau genoemd.


4. Bateau boeuf, ook bateau-bête, bête, boeuf,   vaartuig dat langs de Franse kust van de Middellandse Zee gebruikt werd voor de sleepnetvisserij, de kustvaart, het vervoer van dieren en ook als modderpraam.
De sleepnetvisserij geschiedde in span (met twee schepen) zoals twee ossen (boeufs) die een wagen terekken. Vandaar de naam.
De tuigage gelijkt sterk op die van de tartane en bestaat uit een mast met een latijnzeil.
Bij aanwakkerende wind worden de zeilen niet gereefd maar vervangen. 
Afmetingen: lengte 52 voet; breedte 16 voet; holte 5 voet 3 duim. 


BATEL.

1. Grote boot die in de middeleeuwen achter een schip gesleept werd.

2. Portugese grote boot voor het vervoer van de sardinenvangst. het vaartuig is voor en achter scherp en is kleiner dan de lancha.

3. Een klein Portugees treivissersvaartuig van Barreiro, Seial en Setubal, getuigd met een mast en een latijnzeil.

4. De Spaanse batel werd gebruikt voor de kustvisserij ter hoogte van Guipuzcoa en Viscaya. het was een klein loggergetuigd scheepje van 15 à 20 voet lengte.

5. In de omgeving van deBerlega's en de Faralon Eilanden (Califinië) bestond eveneens een open boot met scherp voor- en achterschip en getuigd met een latijnzeil, die batel werd genoemd.

6. De batelao, batil of batel van de Perzische Golf en de westkust van India was een kleine kustvaarder die ook voor de parelvisserij nabij Muscat en andere havens werd gebruikt. 


7. De batel is nog steeds de Indische tegenhanger van de Arabische  sambuk. het is een open vaartuig met een lichtgebogen, vallende voorsteven en een rechte achtersteven met hartvormige spiegel. Soms worden ook batels met een rond achterschip gebouwd. De romp is ruw maar sterk beplankt met teakhouten boorden en gebouwd op gegroeide spanten. In het ruim worden zes zware doften aangebracht, waarvan twee schuin boven elkaar voor de mast.
Het voor- en achterschip is gedekt.
Bij grotere typen is het achterschip van een verhoogde verschansing voorzien (soms ook het voorschip) waardoor een kampanje is ontstaan. Bij gewone typen wordt een naar voren vallende mast met setiezeil gevoerd. Grotere schepen hebben ook een bezaansmast met een latijnzeil. Soms wordt ook een vliegende fok bijgezet aan een boegspriet.
Afmetingen: lengte 48 tot 80 voet; breedte 15 tot 20 voet; holte 6 tot 10 voet. Tonnenmaat 35 tot 100 ton.




       Zie vervolg: VAARTUIGEN BEGINNEND MET LETTER 'B'. (DEEL 3)


Geen opmerkingen:

Een reactie posten