zondag 9 juli 2017

BLOKKEN VOOR TUIGAGE EN TAKELEN.

EEN WERKTUIG TER 

GELEIDING VAN TOUWWERK,

STAALDRAAD OF KETTING.


BLOK.

Een blok is een werktuig ter geleiding van touwwerk, staaldraad op ketting (loper) en bestaande uit een of meer geleiderollen (schijven), die gelagerd zijn om een as (nagel), welke rust in een geraamte en/of omhulsel (huis), dat voorzien is van een oog, haak, gaffel of strop voor ophanging van het blok en veelal nog van een oog van onderaan (hondsvot) voor het bevestigen, bij een takel, van het vaste eind (vaste part) van de loper.



Tweeschijfsbloken.
a. Wang; b. Klos; c. Dam; d. Doorgaande nagel; e. Nagel; f. Keel; g. Spoor; h. Kous aan hondsvot.

Blokken worden gebruikt om trekkrachten over te brengen en van richting te doen veranderen. Meerschijfsblokken vooral om de te verrichten arbeid met minder kracht te kunnen uitvoeren.
In het laatste geval maakt het blok deel uit van een takelgestel.

TAKELS EN BLOKKEN.

In de volgende afbeelding geeft het aantal lasten onder aan de haak de stijging in arbeidsvermogen van elke takel aan.
Zo is bij takel 1 de aan te wenden kracht gelijk aan die van de last, bij takel 2 en 3 is die kracht de heft van de last, bij takel 4 een derde enz. De wrijvingsweerstand is hierbij buiten beschouwing gelaten.




Van links naar rechts:
1- Enkel jol of wipper. Geen krachtsbesparing. 2- Enkel jol of wipper, omgekeerd.
3- Dubbel jol. 4- Dubbel jol omgekeerd. 5- Derdehand, krachtsbesparing. 6- Derdehand omgekeerd. 7- Vierloper. 8- vierloper omgekeerd. 9- Vijfschijfsgijn. 10- Vijfschijfsgijn omgekeerd. 11- Zesschijfsgijn. 12- Zesschijfsgijn omgekeerd. 13- Zevenschgijfsgijn. 14- Zevenschijfsgijn omgekeerd. 15- Achtschijfsgijn. 16- Achtschijfsgijn omgekeerd.


GROOTTE.

De grootte van blokken is in de eerste plaats afhankelijk van de gebruikte schijfdiameter en deze wordt weer bepaald door de diameter (of in de praktijk de omtrek) van de loper die door het blok moet worden opgenomen.
Zo moet de schijfdiameter van een stalen blok voor snellopend werd, minstens vijfmaal de omtrek van de stalen loper bedragen.

MATERIAAL.

Voor de bediening van stalen lopers worden stalen blokken gebruikt. De houten blokken zijn over het algemeen voor touwwerk. Daarnaast worden tegenwoordig, voornamelijk voor jachten, blokken van kunststof en van aluminium gemaakt.
Blokken voor laad- en logerei moeten in Nederland voldoen aan bepaalde eisen die opgenomen zijn in de stuwadoorswet en het stuwadoors veiligheidsbesluit. Zij worden aan bepaalde proeven onderworpen. Bij goedkeuring wordt een certificaat afgegeven dat behoort bij het aan boord van het schip of bij een bedrijf aanwezige register van 'Laad- en losgerei'.
De werkbelasting in tonnen moet duidelijk en duurzaam op de blokken zijn aangebracht. Houten blokken bestaan meestal uit een bekleding van essen, iepen, of olmenhout en een stalen geraamte waarin eveneens de nagel rust, waaromheen de pokhouten schijf draait met een bronzen bus gelagerd.
Houten jachtblokjes hebben meestal bronzen schijven, de moderne tufnolblokken hebben schijven van kunststof.


VERSCHILLENDE SOORTEN HEDENDAAGSE BLOKKEN.


Verschillende blokken alle met binnenbeslag.
1- Enkelblok met losse ring. 2- Stagzeilschootblok. 3- Dubbelblok met dubbele haken.
4- Drieschijfblok met harpsluiting. 5- Enkel blok met oog en schroefbout. 6- Dubbel blok met oog.
7- Dubbel blok met harpsluiting en hondsvot. 8- Enkel blok met wartelsluiting en hondsvot.
9- Dubbel blok met wartelhaak en hondsvot. 10- Drieschijfsblok mat vaste haak en hondsvot.
11- Dubbel blok met hondsvot, bout en moer. 12- Enkel blok met vaste sluiting en hondsvot.
13- Drieschijfsblok met losse haak en hondsvot. 14- Enkel blok met vast oog.
15- Drieschijfsblok met losse wartelhaak en hondsvot. 16- Dubbel blok met losse wartelsluiting en hondsvot. 17- Dubbel blok met vaste wartelsluiting met ogen en hondsvot.

CONSTRUCTIE.

Zoals het woord reeds aanduidt werden de blokken in de vroege middeleeuwen uit een enkel blok hout gesneden en hadden over het algemeen geen schijven. De randen werden goed afgerond om schavielen van het touw tegen te gaan.
Blokken met schijven werden pas tegen het einde van de 15e eeuw algemeen toegepast.
De rand van de schijf had, en heeft nog, een groef (spoor) om de loper op te nemen. De schijf draaide rond een nagel van paardevleeshout ( een houtsoort welke werd geïmporteerd uit Suriname en zo werd genoemd vanwege de vleeskleur) of bolletree of pokhout dat later door ijzer en tenslotte staal werd vervangen, waarbij de schijf een bronzen glijlager en later ook wel een rollager kreeg (patentschijven). 


(Dubbel blok, hangerblok, met dubbele touwstrop en haak, de strop gekleed, 19e eeuw.)


Zolang het huis uit een enkel stuk hout bestond werd daaromheen een ijzeren beslag gekrompen (buitenbeslag) of een strop aangebracht. 
Toen later de blokken uit afzonderlijke 'wangen' en tussen liggende 'vulstukken',
'klossen'en 'dammen' werden opgebouwd, kwam men op de duur tot de huidige constructie van een geraamte van sterke stalen schenen (binnenbeslag) waaromheen de houten delen (wangen) zijn bevestigd en waarin de nagel rust, terwijl dit geraamte ook de ophanghaak en het hondsvot draagt. De nagel is veelal met een vierkante kop in de wang verzonken en kan niet meedraaien. 


(Drieschijfs, met ijzer beslagen vioolblok met kous; hangerblok uit de 19e eeuw.)


Bij de reeds genoemde houten jachtblokjes  is de nagel minder zorgvuldig geborgd tegen het meedraaien, maar hier is de wrijving ook geringer, mede door het toepassen van rollagers.



De moderne jachtblokken zijn echter geheel anders opgebouwd en wel uit twee wangen of zijplaten van een zeer sterke en taaie kunststof ( onder meer fiber) onderling verbonden en op afstand gehouden door roestvrij stalen patentslotbouten waaraan ook het oog is verbonden.
Het beslag, indien al aanwezig, heeft hier slechts een secundaire functie.

Stalen blokken zijn van smeedstaal of smeedbaar gietijzer. het huis bestaat gemeenlijk uit één stuk dat het meestal draaibare (wartel)oog of gaffel draagt en waarin de as rust.
De blokken waarover de laadreep loopt, moeten van een doelmatige smeerinrichting zijn voorzien.
De vorm van de blokken is meestal afhankelijk van de functie. Het houten enkelschijfsblok wordt aan boord bij het dagelijks werk aan dek nog voor allerlei doeleinden gebruikt, bijvoorbeeld voor het optuigen van beweegbare stellingen, voor het hijsen van koelzeilen, antennes, ankerbal en dergelijke.

Het tweeschijfsblok komt nog voor bij gei-talies. Het houten drieschijfsblok of gijnblok (rechts) werd tot voor kort nog gebruikt voor de aanhaal sloeptakels en thans nog een enkele maal voor het takel van de statietrap of bij zware karweien.
Een blok voor allerhande kleine werkzaamheden is het stropblok (links), zonder beslag maar met een touw- of staaldraadstrop er omheen die in een soort gleuf (neut' van de wang ligt.


DIVERSE SOORTEN BLOKKEN.


BOELIJNBLOK.

Ook wel  kinnebaksblok had geen beslag maar een dwars gat voor een staarteinde waarmede het aan de mast of op het want werd gestoken.
In een van wangen was een dwars opening zodat de boelijn zonder meer op de schijf kon worden gelegd.

Tegenwoordig wordt dit blok ook nog vervaardigd uit staal en voorzien van een haak en een sluiting ter voorkoming dat de lijn eruit kan vallen.

BRASBLOK.

Een brasblok is een groot plat blok met twee neuten voor een dubbele strop of met beslag, al dan niet met een hondsvot. het werd gebruikt voor brastakels.

DRAAIBLOK.

Een draaiblok is een geiblok voor de marsevallen, dat draaibaar tussen twee ijzeren pennen tegen het boord was geplaatst.

DRAAIREEPBLOK.

Dit is een zwaar dubbel gestropt blok dat boven op de ra genaaid werd om er de draaireep door te scheren.

GEITOUWBLOK.

Een stropblok in hoefijzervorm, waaraan het schijfgat aan één kant dicht was, bij oudere zelfs aan twee kanten. Een systeem dat in deze tijd ook wel toegepast is voor de zo geheten 'non-toppling blocks' van sommige sloeptalies.

HAKEBLOK.

Het hakeblok, een stropblok waarin ook een kous met haak gebonden is. 
Het blok kan naar believen in gehaakt worden en het werd vaak als voetblok aangewend, onder meer voor marsevallen.

HAKKEBLOK OF LIPBLOK.

Dit blok is aan de onderkant voorzien van een uitstekend deel, hak of lip, waarop de schoot kan worden belegd. De nagel is dikwijls langer gemaakt en kan gebruikt worden als korvijnagel. 
Dit blok komt nog voor op ronde- en platbodemjachten, vroeger op talrijke binnenschepen en vissersvaartuigen.

Van links naar rechts:
Dubbelhangerblok met touwstrop en haak, 19e eeuw.
Vioolblok met ijzerbeslag 19e eeuw.
Voetblok of kinnebaksblok, 19e eeuw.







HANGERBLOK OF TOPBLOK.

Dit blok werd aan de de steng opgehangen of genaaid om er de draaireep van de marsera door te scheren, in plaats van door een schijfgat in de steng zelf.

HARTEBLOK.

Een ijzeren blok in de vorm van een hart en voorzien van twee schijven achter elkaar. Meestal draaiende aan een wartelhaak. het werd in het midden van de ra gehaakt om de schoten van het hoger liggend zeil te leiden.




JUFFERBLOK OF DOODSKOP.

(Puttingijzer met jufferblok.)

Het is een schijnloos cirkelvormig blok met een groef op de rand en met drie of meer dwarse gaten. Deze blokken werden meestal van pokhout vervaardigd.
Door middel van verscheidene jufferblokken werden op de zeilschepen de slagen en hoofdtouwen met een talreep stijfgezet. De jufferblokken zaten bevestigd op de valreep of waren met een puttingijzer aan de huid bevestigd.
KATBLOK.

Een katblok is een groot blok met een zware haak waarmee de ring of de schacht of arm van een ander kan worden aangepikt om het onder de katbalk of kraanbalk te brengen.


KATTEKOP.

Een blok zonder beslag waarvan de bovenkant voorzien is van een gedraaide kop waarin een gat geboord is voor de schinkel. Een soortgelijke kop bevindt zich soms ook aan de onderkant voor het bevestigen van het vaste part. Zo'n blok noemt men de dubbele kattekop.

KINNEBAKSBLOK.

Zie boelijnblok.

LANGHALSBLOK.

Het is een stropblok waarvan de kous met haak op een bijzonder lange hals of schinkel zit zodat het blok op een zekere hoogte of afstand van de oogbout gebruikt kan worden.


Van links naar rechts:
Jachtblok van roestvrijstaal.
Staartblok.
Snertblok.






NAAIBLOK.

Dit blok wordt ingebonden met een strop voorzien van twee ogen, waaraan de naaiing vastgemaakt wordt. Deze blokken werden op de raas en het want genaaid om het lopende want te leiden en werden weggenomen als de zeilen werden geborgen.


ORLÏETBLOK.

Een blok dat met een strop rond de bovenzeilspier gelegd werd of op de nok van de marse- of bramra werd gehaakt voor het val van de lijzeilen.

SCHILDPADBLOK.


Een schildpad is een soort plat blok met slechts één wang, meestal met één of meer schijven.
Het wordt met de open zijde tegen een rondhout gespijkerd of genaaid. Om op een touw gebonden te worden geeft men dit blok twee wangen. men maakt het ook als een vierkant blok dat in het boord ingelaten wordt om er schoten en halzen door te scheren.

LIP- EN KLAMPSCHILDPADDEN.

Deze met of zonder schijven treft men aan op knechten en stijlen.

SCHOOTBLOK.

(Schootblok op de nok van de marsra.)
1. Onderra.
2. Marsschootblok.
3. Marsschoot.
4. Toppenend.




Een blok voor de schoten van marszeilen en fokkezeilen. het was voorzien van een schouder waarmee het op de ra of op de botteloef rustte om niet te kantelen.

SIKKEBLOK.

Een sikkeblok bestond uit twee blokken van gelijke grootte die boven elkaar in een strop gebonden waren met de schijven haaks op elkaar, maar dat ook uit één stuk gemaakt kon zijn.
Ze dienden om de buikgordings van het grootzeil of de geitouwen van de bezaan die twee aan twee als 'sikke' ingericht waren, door te scheren.

STAARTBLOK.

De strop van dit blok liep uit in een eind of een staart zodat het daarmee voor onmiddellijk gebruik kon worden aangeslagen op een rondhout of het want.

STAGTALIEBLOK.

Het stagtalieblok is peervormig zodat de rakbanden van de gestreken fok er omheen kunnen glijden.







VIOOLBLOK.


Een vioolblok heeft de vorm van een viool. De schuiven staan onder elkaar, de grootste van boven, de kleine van onder.
In sommige blokken staan twee grote schijven naast elkaar. men gebruikt deze blokken voor takels die weinig mogen uitsteken, zoals zwaardvallen, maar eveneens in het want.

KLOTEN.

Er zijn ook nog de top- en vlaggenkloten die van één of twee schijven zijn voorzien en die op de top van stengen en vlaggenstokken geplaatst worden. Want- en rakkloten zijn kegelvormige blokken met een gat in het midden waardoor een lijn kan worden geschoren. Wantkloten worden op het want genaaid en zijn daardoor voorzien van een dwarse groef voor de naaiing en van een langse die op het touw past.

WARTELBLOK.

Dit blok heeft een haak die als een wartel is ingericht en dus draaibaar is.

ONDERHOUD.

Alle blokken dienen geregeld te worden los genomen,  gedemonteerd, schoongemaakt, gecontroleerd op slijtage en zon nodig buiten gebruik gesteld.
Bij houten blokken wordt de schijf of de nagel eventueel verwisseld. De smering geschiedt met grafiet.
De stalen blokken worden ingevet en het olieresevoir gevuld. ook de wartels worden gangbaar gehouden. Men noemt deze werkzaamheden het 'voorzien' van de blokken.


 Het maken van de houtenblokken was vroeger een handarbeid waarbij speciaal gereedschap werd gebruikt. en waar kennis voor nodig was van houtsoorten en hoe dit te bewerken.
Tegenwoordig worden deze blokken machinaal gemaakt.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten