HET SCHIP VEILIGSTELLEN
BIJ EEN ZWARE STORM.
BIJLIGGEN BIJ EEN ZEILSCHIP.
Bij storm zijn er met een zeilschip slechts twee manieren om het in zee uit te houden.
De eerste is dat men recht voor de wind en de zee wegloopt, met zoveel snelheid als mogelijk is om de golven te ontlopen (lenzen)
De tweede is dat men gaat bijliggen.
De keuze hangt af van de koers van het schip ten opzichte van de windrichting, van de ruimte die er is, maar ook van de grootte van het schip en de kracht van de storm. Met een klein schip kan men beter bijliggen dan met een groot schip, een groot schip kan lang blijven doorlenzen. Maar ook voor een groot schip kan noodzaak ontstaan van een goede wind een kwade te moeten maken en te gaan bijliggen.
Bijliggen is een zeilschip onder klein zeil met de kop op de zee en de stormrichting leggen, soms wat oploevend, dan weer afvallend, maar steeds zo dicht mogelijk in de wind zodat de golven zo weinig mogelijk dwars op het schip komen.
Daarbij zal het schip wel naar lij afdrijven (verlijeren). Op deze wijze kan het in verhouding tot de omstandigheden vrij rustig worden gehouden.
Er werden bij vierkant getuigde zeilschepen slechts enkele stormzeilen bijgezet, bijvoorbeeld een paar stagzeilen en een doorgereefd voor- of grootondermarszeil. Deze marszeilen werden dan op de wijze van een zwanenvleugel (goosewingerd) bijgezet. De loefschoothoorn was dan gegeid en de loefzijde van het zeil op de ra gehouden, zodat enkel een stuk van de lijzijde van het zeil bijstond.
De overige zeilen zijn geborgen en het roer aan lij gelegd, zodat het schip 'welgemanierd' goed behandeld en bestuurd wordt en men op deze wijze zonder gevaar een storm op de oceaan kan afrijden.
Ligt het schip bij zonder zeilen dan zegt men dat het 'voor top en takel drijft'.
Het hier afgebeelde fregatschip voert slechts het voorstengestagzeil , het bezaanstagzeil en het grootondermarszeil (rood) dit laatste gezet op de wijze van een zwanenvleugel, dat wil zeggen dat de loefschoothoorn gegeid is en de loefzijde op de ra is vastgemaakt, zodat alleen de lijzijde bijstaat.
De hierboven staande afbeelding toont een deel van de grote mast van het schip met het gereefde ondermarszeil.
Betekenis van de cijfers: 1. Ondermast; 2. Hieling van de steng; 3. Onderra met vastgemaakt grootzeil; 4. Bovenmarsra met vastgemaakt bovenmarszeil; 5. Ondermastra; 6. Ondermarszeil als zwanenvleugel; 7. Zware sjorring om het zeil, omwoeld met smarting om schavieling te voorkomen; 8. Afmetingen van het ondermarszeil als dit geheel zou zijn bijgezet; 9. Buikgording van het ondermarszeil; 10. Geitouw van dit zeil.
Verder zeil minderen is niet mogelijk maar men kan alle zeilen vastmaken en het schip 'voor top en takel laten'.
BIJLIGGEN MET EEN STOOM- OF MOTORSCHIP.
Met een mechanisch aangedreven voortstuwing van het schip gaat men bijliggen teneinde schade aan schip en lading door overkomende zeeën of zwaar stampen en/of slingeren zoveel mogelijk te voorkomen. men zal positie moeten kiezen of vinden, waarbij het schip het 'gemakkelijkst' ligt; meestal is dat een positie waarbij wind en zee van voren inkomen, terwijl de machine langzaam vooruit blijft draaien.
Deze verminderde vaart moet men proefondervindelijk vaststellen, zodanig dat het schip blijft sturen en toch zo gemakkelijk mogelijk ligt. Het kan zijn dat bijliggen over de achtersteven in gegeven omstandigheden het beste is; ten eerste omdat men weet dat het schip, dat men kent, dit goed zal doen, of doordat men het te gevaarlijk acht om het schip te laten draaien totdat de zee en wind van voren inkomen. Men moet de machine dan langzaam achteruit laten draaien.
Men kan ook de machine geheel stoppen en het schip zijn eigen positie laten kiezen. Meestal gaat het schip dan zo liggen dat wind en zee op ongeveer vier streken van achteren inkomen en het kan zijn dat het uitermate rustig blijft liggen terwijl er bijna geen water aan dek komt.
Deze positie kan men ook bijliggen noemen.
Men zal de beste positie van het schip in gegeven omstandigheden naar bevinding moeten vaststellen en er voor zorgen dat men gevaarlijke manoeuvres zoveel mogelijk vermijdt; voorts dat men niet in een gevaarlijke positie terecht kan komen door de drift van het schip..
Bij de kleine handelsvaart en de visserij noemt men bijliggen 'steken'.
Deze verminderde vaart moet men proefondervindelijk vaststellen, zodanig dat het schip blijft sturen en toch zo gemakkelijk mogelijk ligt. Het kan zijn dat bijliggen over de achtersteven in gegeven omstandigheden het beste is; ten eerste omdat men weet dat het schip, dat men kent, dit goed zal doen, of doordat men het te gevaarlijk acht om het schip te laten draaien totdat de zee en wind van voren inkomen. Men moet de machine dan langzaam achteruit laten draaien.
Men kan ook de machine geheel stoppen en het schip zijn eigen positie laten kiezen. Meestal gaat het schip dan zo liggen dat wind en zee op ongeveer vier streken van achteren inkomen en het kan zijn dat het uitermate rustig blijft liggen terwijl er bijna geen water aan dek komt.
Deze positie kan men ook bijliggen noemen.
Men zal de beste positie van het schip in gegeven omstandigheden naar bevinding moeten vaststellen en er voor zorgen dat men gevaarlijke manoeuvres zoveel mogelijk vermijdt; voorts dat men niet in een gevaarlijke positie terecht kan komen door de drift van het schip..
Bij de kleine handelsvaart en de visserij noemt men bijliggen 'steken'.
LENZEN.
Lenzen is bij storm voor de wind weglopen. het is duidelijk dat men aan lij voldoende ruimte moet hebben. Lenzen wordt vooral gedaan als de windrichting het schip dicht bij de te varen koers houdt, of als men voor de wind varend de opkomende storm heeft onderschat en te laat is om het schip nog bij de wind te brengen. Vaak verdient het de voorkeur om te gaan 'bijliggen'.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten