woensdag 25 september 2019

TRANSIT. (ZEILSCHIP ANNO 1800).


           EEN TYPE ZEILSCHIP,

   ALS NOOIT EERDER EN LATER 

                    IS GEBOUWD.


TRANSIT.

De Transit werd in 1800 gebouwd en leek in bijna niets op wat er voor- of nadien op zeilgebied te zien was.
Het gepatenteerde ontwerp was van kapitein-ter-zee Richard Hall Gower, voormalig lid van de marine van de Honourable East India Company, en door hem geconstrueerd met gebruikmaking van zijn eigen geld en dat van investeerders. In totaal werden drie van deze schepen gebouwd.


Alle drie hadden fijne lijnen op boeg en achtersteven, en een diepe kiel. Hun lengte-tot-straalverhouding was ongewoon hoog, waardoor ze een opmerkelijke snelheidsverandering kregen.
Het patent dat in 1799 aan Grover werd verleend, beschrijft zijn theorie over de relatie tussen snelheid en de lengte / breedte-verhouding, evenals details van vele kenmerken van zijn nieuwe vorm van tuigage, waardoor bijna alle activiteiten die normaal omhoog worden uitgevoerd vanaf het dek konden worden uitgevoerd; inclusief het vervangen van beschadigde masten, daarom van alleen de voormast uitgevoerd met touwladders. Het eerste schip kwam in 1800 in de vaart.


Het vaartuig was een vijfmast- (later viernast) barkentijn, dwarsgetuigd aan de voorste mast en langsscheeps aan de andere masten. 
De romp had een opvallend grote lengte/breedte-verhouding en had vanaf de kiel omhoog een eenvoudige V-vorm. Dit had als voordeel dat het geraamte kon worden opgebouwd door doodgewone timmerlieden, omdat er boven de waterlijn geen gebogen delen waren. De scheepstimmerlieden hoefden pas in actie te komen als de beplanking moest worden aangebracht.
Was de romp al een noviteit, het was het tuig dat het vaartuig uniek maakte: iedere mast stond op zichzelf, geheel onafhankelijk van de andere masten en, als vlaggenmast, verstaagd op vier punten 
(voor- en achterkant en zijkanten) met staaldraden in plaats van de gebruikelijke touwen.
Aan de voorste mast greep het voorstag aan boven de onderste ra, wat betekende dat het marszeil erboven een driehoekig uitsparing moest krijgen om langs de stad te kunnen passeren.
De schoothoeken van dit zeil waren verstevigd aan een zwaar rondhout waaraan ook de reeflijnen waren geschoren, en niet aan de ra. 
De overige zeilen aan de voormast waren betrekkelijk conventioneel. Het gerucht ging dat Gower de Transit eigenlijk een geheel langsscheeps tuig had willen geven, maar dat hij een complete dwarsgetuigde mast cadeau had gekregen en die uit economische overwegingen ook maar gebruikte.


(Het grootzeil aan elk van de masten van de Transit was bijzonder goed uitgedacht met het oog bedieningsgemak en effectiviteit. Door de zeildoekse 'passanten' die aan het zeil waren genaaid liepen de 'sprieten', die als zeillatten fungeerden en het zeil uitgestrekt en zo vlak mogelijk hielden. Let ook op de dubbeling van paalmast en steng die zo was ingericht dat de steng kon worden gestreken zonder het grootzeil te verstoren).


De andere masten voerden elk langsscheepse zeilen die door Gower grootzeil, marszeil en bramzeil werden genoemd.
De grootzeilen en marszeilen waren rechthoekig van vorm, waarbij de eerste zich uitstrekten van het ezelshoofd tot bijna op het dek en de laatste van deze dubbeling tot de wangen van de bramsteng. Deze twee zeilen waren met hun voorlijk aan de mast bevestigd en de grootzeilen werden uitgehouden door twee rondhouten die aan hun voorste nok een klauw hadden die om de mast greep. Deze rondhouten waren ontworpen om de zeilen vlak en tegelijkertijd de verste hoek omhoog te houden en daarom liepen ze  door 'passanten', zeildoekse banden die op regelmatige afstanden aan de zeilen waren genaaid. Deze rondhouten, 'sprieten' genoemd, strekten zich diagonaal over de bovenste en benedenste helft van de zeilen uit, respectievelijk naar de nokhoek en de schoothoek.
De marszeilen hadden alleen maar een opwaarts gerichte spriet en waren voorzien van geitouwen zodat de spriet bij wijze van reven rechtstandig achter de mast gehesen kon worden.
De bramzeilen hadden ook een enkele spriet, maar waren niet volstrekt rechthoekig van vorm. het zeilplan werd gecompleteerd met twee voorzeilen.

Gower probeerde zowel de Britse admiraliteit als de H.E.I.C te overtuigen van de waarde van zijn romp, tuigage en zeilplan, maar zonder succes. Wel mocht hij een race regen een marine-schip, de HMS Osprey, een snelle sloep van 383 ton, houden in 1801, waarin de Transit in ieder aspect van zeilen superieur bleek te zijn. Ondanks dit succes kreeg Gower niet de steun die hij nodig had om een klasse schepen volgens zijn patent te bouwen. Hij gebruikte zijn vaartuigen daarna voor commerciële doeleinden, voortdurend andere schepen van de konvooien waarvan de Transit deel uitmaakte, voorbijvarend.


DE AFWIJZING.

De redenen die werden gegeven voor de afwijzing van het voorstel van Gower omvatten de observatie dat ze vanwege haar diepe kiel bij eb zou omvallen in veel van de havens aan de oostkust van waaruit ze mogelijk zou moeten opereren en dat het dek zo smal was dat kanonnen niet konden symmetrisch gerangschikt zijn aan elke kant uit angst voor hun terugslag waardoor ze zouden botsen.
Onbekend aan Gower was de test door de Royal Navy met de carronade, een kort kanon op een glijbaan bevestigd aan het dek, dat een jaar vóór de Transit-test werd aangenomen met succes.



Geen opmerkingen:

Een reactie posten