VOORGANGERS VAN HET SLAGSCHIP.
PANTSERSCHIP.
Een pantserschip is een oorlogsschip waarvan de huid, dekken en opbouw zijn voorzien van een pantsering om granaatinslag te voorkomen, waartegen houten schepen slecht bestand bleken en mede door het succes van een aantal gepantserde batterijen in de Krimoorlog, kwam in Frankrijk het eerste pantserschip, de 'Glorie', in 1859, in dienst.
(Het Franse pantserschip 'Glorie', bouwjaar 1859, 5600 ton, 12,8 mijl/uur, 36 kanonnen van 16 cm.)
De Engelse marine volgde een jaar later met de 'Warrior'. Vanaf deze tijd tot omstreeks 1890 ontstond een periode van stormachtige ontwikkeling in de oorlogsscheepsbouw, waarin het woord pantserschip past.
Bij de eerste pantserschepen, ook wel met de benaming 'ironclad' aangeduid, was een groot aantal kanonnen op de gebruikelijke wijze in de brede zij opgesteld en was de huid in de zijde van dunne pantserplaat voorzien. Men kreeg op deze wijze eigenlijk gepantserde linieschepen of fregatten.
(Het laatste Engelse kazematschip HMS 'Alexandra', bouwjaar 1875, 9640 ton, 15 mijl/uur, twee kanonnen van 11 inch en tien van 10 inch. Het schip was volledig getuigd, had een groot vrijboord en een ramsteven.)
Al spoedig werden uit de bredezijschepen de zo genaamde kazematschepen ontwikkeld.
Hierbij werd op het schip een doosvormige zwaar gepantserde opbouw geplaatst, de kazemat, en daarin een klein aantal kanonnen van zwaar kaliber. Het schip was verder beschermd door een pantsergordel ter hoogte van de waterlijn.
De laatste kazematschepen werden omstreeks 1875 gebouwd. In 1862/63 introduceerde de Zweedse-Amerikaan John Coles in Europa de opstelling van kanonnen in zwaar gepantserde draaibare torens.
Dit was zeer revolutionair, aangezien een bepaald kanon nu in praktisch alle richtingen kon vuren, hetgeen voordien niet mogelijk was.
(Het Franse pantserschip 'Admiral Baudin', bouwjaar 1883, 11.600 ton, 15 mijl/uur, 3 kanonnen van 34 cm in barbettes, 12 van 14 cm. Het schip had geen tuig, wel een groot vrijboord, en een ramsteven.)
Verschillende nieuwe scheepstypen kwamen nu tot ontwikkeling, zoals de monitors, de Nederlandse ramtorenschepen en ramschepen en de zogenaamde citadelschepen.
Bij deze laatste werd op het schip een doosvormig zwaar gepantserde opbouw , de citadel, aangebracht waarop de torens werden geplaatst. Bij de Franse marine kwam in deze tijd de opstelling der zwaarste kanonnen in barbettes in zwang. Na de slag bij Lissa in 1866 werden de pantserschepen in het algemeen voorzien van een ramsteven, een gewoonte die tot het einde van de 19e eeuw gehandhaafd bleef.
Toen de eerste pantserschepen geconstrueerd werden, gebruikte men hiervoor nog voornamelijk hout. Binnen twintigjaar was dit geheel vervangen, eerst door ijzer en later door staal. Evenzo ging het met het tuig. Alhoewel ze alle voor de voortstuwing voorzien waren van een stoominstallatie, waren de eerste pantserschepen nog volledig getuigd. Deze tuigage was echter niet goed te combineren met het pantser en nog moeilijker met de torens. Zij werd dan ook spoedig weg gelaten.
Sinds 1890 komen we het woord pantserschip weinig of niet meer tegen, men spreekt dan vrijwel algemeen van slagschip.
Een uitzondering hierop vormt een aantal na die tijd gebouwde gepantserde schepen dat moeilijk bij andere scheepstypen onder te brengen is, zoals gepantserde schepen voor de kustverdediging, de zogenaamde kustpantserschepen, welk type tot aan de WO-II is gehandhaafd.
De laatste kazematschepen werden omstreeks 1875 gebouwd. In 1862/63 introduceerde de Zweedse-Amerikaan John Coles in Europa de opstelling van kanonnen in zwaar gepantserde draaibare torens.
Dit was zeer revolutionair, aangezien een bepaald kanon nu in praktisch alle richtingen kon vuren, hetgeen voordien niet mogelijk was.
(Het Franse pantserschip 'Admiral Baudin', bouwjaar 1883, 11.600 ton, 15 mijl/uur, 3 kanonnen van 34 cm in barbettes, 12 van 14 cm. Het schip had geen tuig, wel een groot vrijboord, en een ramsteven.)
Verschillende nieuwe scheepstypen kwamen nu tot ontwikkeling, zoals de monitors, de Nederlandse ramtorenschepen en ramschepen en de zogenaamde citadelschepen.
Bij deze laatste werd op het schip een doosvormig zwaar gepantserde opbouw , de citadel, aangebracht waarop de torens werden geplaatst. Bij de Franse marine kwam in deze tijd de opstelling der zwaarste kanonnen in barbettes in zwang. Na de slag bij Lissa in 1866 werden de pantserschepen in het algemeen voorzien van een ramsteven, een gewoonte die tot het einde van de 19e eeuw gehandhaafd bleef.
Toen de eerste pantserschepen geconstrueerd werden, gebruikte men hiervoor nog voornamelijk hout. Binnen twintigjaar was dit geheel vervangen, eerst door ijzer en later door staal. Evenzo ging het met het tuig. Alhoewel ze alle voor de voortstuwing voorzien waren van een stoominstallatie, waren de eerste pantserschepen nog volledig getuigd. Deze tuigage was echter niet goed te combineren met het pantser en nog moeilijker met de torens. Zij werd dan ook spoedig weg gelaten.
Sinds 1890 komen we het woord pantserschip weinig of niet meer tegen, men spreekt dan vrijwel algemeen van slagschip.
Een uitzondering hierop vormt een aantal na die tijd gebouwde gepantserde schepen dat moeilijk bij andere scheepstypen onder te brengen is, zoals gepantserde schepen voor de kustverdediging, de zogenaamde kustpantserschepen, welk type tot aan de WO-II is gehandhaafd.
BARBETTE.
(Barbette op een pantserschip anno 1922.)
Barbette is een Frans woord voor oorspronkelijk een kleine verhoging binnen een bastion waarop kanonnen stonden die over de borstwering heen schoten.
Bij oorlogsschepen in eerste opzet kort na de invoering van pantsering (circa 1867) een zware vast op het dek gebouwde pantserwal van cirkel- of peervormige doorsnede, waarachter zich het kwetsbare deel, onder andere bakmechanisme en één of twee zware kanonnen bevond.
De bovenzijde van de barbette was geheel open en de kanonnen vuurden over de rand heen.
Ze werd voor het eerst toepast bij de Franse marine.
Omstreeks 1890 toen ook zwaardere kanonnnen een hogere vuursnelheid kregen en de scherfwerking van de granaten veel groter werd was de open bovenzijde een te groot nadeel.
Een nieuwe constructie was de barbettetoren welke sedertdien voor de zware kanonnen van slagschepen en kruisers de normale uitvoering werd. (geschuts- of kanontoren).
Hierbij was de barbette een zware vast ingebouwde cilindervormige koker van pantserstaal, die liep van het pantserdek tot aan het baksbare gedeelte van de toren. Ze diende ook hier voor de bescherming van baksinrichtingen, munitieopvoerinrichtingen etc. Met het verdwijnen van de pantsering en kanonnen van zwaar kaliber wordt bij de bouw van oorlogsschepen de barbette niet meer toegepast.
Bij oorlogsschepen in eerste opzet kort na de invoering van pantsering (circa 1867) een zware vast op het dek gebouwde pantserwal van cirkel- of peervormige doorsnede, waarachter zich het kwetsbare deel, onder andere bakmechanisme en één of twee zware kanonnen bevond.
De bovenzijde van de barbette was geheel open en de kanonnen vuurden over de rand heen.
Ze werd voor het eerst toepast bij de Franse marine.
Omstreeks 1890 toen ook zwaardere kanonnnen een hogere vuursnelheid kregen en de scherfwerking van de granaten veel groter werd was de open bovenzijde een te groot nadeel.
Een nieuwe constructie was de barbettetoren welke sedertdien voor de zware kanonnen van slagschepen en kruisers de normale uitvoering werd. (geschuts- of kanontoren).
Hierbij was de barbette een zware vast ingebouwde cilindervormige koker van pantserstaal, die liep van het pantserdek tot aan het baksbare gedeelte van de toren. Ze diende ook hier voor de bescherming van baksinrichtingen, munitieopvoerinrichtingen etc. Met het verdwijnen van de pantsering en kanonnen van zwaar kaliber wordt bij de bouw van oorlogsschepen de barbette niet meer toegepast.
PANTSERDEKSCHIP.
(HMS. Gelderland van de Koninklijke Nederlandse Marine.)
Pantserdekschip is een benaming voor een type kruiser van de Nederlandse Kon. Marine, waarvan er tussen 1888 en 1900 acht werden gebouwd.
Prototype was de in Engeland gebouwde beschermde kruiser 'Esmeralda'. Ze waren voorzien van een 50 mm dik doorlopend pantserdek, doch hadden geen pantsergordel. Ze hadden ongeveer 4.000 ton waterverplaatsing en werden voortgestuwd door triple-expansie machines met een vermogen van 8400 pk waarmee voor een die tijd hoge snelheid van ruim 18 mijl/uur kon worden bereikt. De meeste waren bewapend met twee 15 cm, zes 12 cm, vier 7,5 cm en twaalf 3,7 cm kanonnen en vier torpedobuizen.
De oudste en de kleinste was het pantserdekkorvet 'Sumatra', terwijl als laatste in dienst gesteld werd de 'Gelderland'.
De 'Gelderland' kreeg bekendheid omdat hiermee , in opdracht van Koningin Wilhelmina, de Zuid-Afrikaanse president Kruger uit Lourenço Marques naar Europa gebracht werd en zo ontkwam aan internering door de Engelsen.
Prototype was de in Engeland gebouwde beschermde kruiser 'Esmeralda'. Ze waren voorzien van een 50 mm dik doorlopend pantserdek, doch hadden geen pantsergordel. Ze hadden ongeveer 4.000 ton waterverplaatsing en werden voortgestuwd door triple-expansie machines met een vermogen van 8400 pk waarmee voor een die tijd hoge snelheid van ruim 18 mijl/uur kon worden bereikt. De meeste waren bewapend met twee 15 cm, zes 12 cm, vier 7,5 cm en twaalf 3,7 cm kanonnen en vier torpedobuizen.
De oudste en de kleinste was het pantserdekkorvet 'Sumatra', terwijl als laatste in dienst gesteld werd de 'Gelderland'.
De 'Gelderland' kreeg bekendheid omdat hiermee , in opdracht van Koningin Wilhelmina, de Zuid-Afrikaanse president Kruger uit Lourenço Marques naar Europa gebracht werd en zo ontkwam aan internering door de Engelsen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten