DE TIEN ADMIRALITEITSSTEDEN. (2)
ROTTERDAM.
Roterdam werd admiraliteitsstad in 1573, toen de admiraliteit van Zuid-Holland, of 'de Maze', werd opgericht.
De admiraliteit had een flinke werf van aanbouw op het Reuzeneiland, die door de bedrijvigheid van de koopvaardij en de visserij in de nauwe grachten echter "zeer onvry" bevonden werd.
Daarom fungeerde Hellevoetsluis aan de monding van het Haringvliet voor de Maze als werf van uitrusting, reparatie en conversatie.
Na 1795 ging de Rotterdamse werf verder als Landswerf en daarna Rijkswerf, maar werd in 1850 gesloten.
Hellevoetsluis is tot 1933 als marinebasis in gebruik gebleven.
Vanaf 1862 is Rotterdam ook de locatie waar de mariniers hun loopbaan bij het korps beginnen.
In 1940 werden de voormalige admiraliteitsgebouwen en de toenmalige Marinierskazerne door het Duitse bombardement vernietigd.
Vanaf 1946 tot in 1962 diende de Waalhaven als basis voor de onderzeedienst.
( Rotterdam anno 1599 vanuit het zuiden gezien. Links de Leuvehaven, in het midden de Oudehaven en rechts het Boerengat. Dominerend boven de stad de toren van de Grote Kerk.)
AMSTERDAM.
De Amsterdamse admiraliteitsraad, opgericht in 1584, zetelde in een voornaam pand op de Oudezijds Voorburgwal.
De werf lag achtereenvolgens op het eiland Uilenburg, het eiland Rapenburg en werd tenslotte in 1655 geheel nieuw ingericht op het oostelijke eiland Kattenburg.
Door de Oostzeehandel, de Levanthandel, de VOC, de WIC en de stapelmarkt ontpopte Amsterdam zich in de 17de eeuw tot financieel en commercieel centrum van Europa.
( De scheepswerven op Kattenburg met rechts het gebouw waarin nu het scheepvaart museum is gevestigd.)
Gedurende de 17de en de 18de eeuw was de Amsterdamse admiraliteit de rijkste van het land en leverde de meeste schepen. Ook in de 19de eeuw was het etablissement de belangrijkste bouwwerf van de Koninklijke Marine. Na de sluiting van de Rijkswerf te Vlissingen in 1868 bleef de Rijkswerf te Amsterdam als enige werf van aanbouw van de Koninklijke marine over.
In 1915 sloot ook de Amsterdamse werf zijn poorten, waarna de nieuwbouw geheel bij particuliere scheepsbouw werd ondergebracht. Het werfterrein op Kattenburg bleef voor de Koninklijke Marine behouden als Marine-etablissement.
( Schepen in de monding van het IJ voor het binnenvaren van Amsterdam.)
De werf lag achtereenvolgens op het eiland Uilenburg, het eiland Rapenburg en werd tenslotte in 1655 geheel nieuw ingericht op het oostelijke eiland Kattenburg.
Door de Oostzeehandel, de Levanthandel, de VOC, de WIC en de stapelmarkt ontpopte Amsterdam zich in de 17de eeuw tot financieel en commercieel centrum van Europa.
( De scheepswerven op Kattenburg met rechts het gebouw waarin nu het scheepvaart museum is gevestigd.)
Gedurende de 17de en de 18de eeuw was de Amsterdamse admiraliteit de rijkste van het land en leverde de meeste schepen. Ook in de 19de eeuw was het etablissement de belangrijkste bouwwerf van de Koninklijke Marine. Na de sluiting van de Rijkswerf te Vlissingen in 1868 bleef de Rijkswerf te Amsterdam als enige werf van aanbouw van de Koninklijke marine over.
In 1915 sloot ook de Amsterdamse werf zijn poorten, waarna de nieuwbouw geheel bij particuliere scheepsbouw werd ondergebracht. Het werfterrein op Kattenburg bleef voor de Koninklijke Marine behouden als Marine-etablissement.
( Schepen in de monding van het IJ voor het binnenvaren van Amsterdam.)
HET ADMIRALITEITSGEBOUW VAN AMSTERDAM.
Het Admiraliteitsgebouw aan de Oudezijds Voorburgwal bestaat heden ten dagen nog steeds.
Nu is er het Grand Hotel in gevestigd.
In 1578 werd het nonnenklooster van de Heilige Cecilia door de stad Amsterdam geconfisqueerd.
Het werd als Prinsenhof ingericht om aan voorname personen logies te bieden. Hier logeerde prins Willem van Oranje toen hij in 1581 de stad bezocht.
Tot de latere gasten behoorden de graaf van Leicester, prins Maurits, prins Frederik Hendrik en de Franse koningin-moeder Maria de Medici. Rond 1590 werd een gedeelte van het klooster in gebruik genomen door de Admiraliteit, de voorloper van de marine. In 1597 werd de Admiraliteit landelijk niveau georganiseerd. Door de Eerste Engelse Oorlog (1652-1654) en de Noorse Oorlog (1655-1660) welke beide op zee werden uitgevochten nam het belang van de vloot sterk toe en kwam de Admiraliteit in ruimtegebrek. Het Prinsenhof was intussen verhuisd naar het Oudezijds Heerenlogement aan de Grimburgwal maar de vrijgekomen ruimte werd door het stadsbestuur in gebruik genomen doordat het oude stadhuis was afgebrand. In 1656 nam de Admiraliteit pas het gehele gebouw over.
Tussen 1661 en en 1662 werd het gebouw aanzienlijk verbouwd onder leiding van meester-metselaar Willem Jacobszoon van de Gaffel. Het nieuwe stadhuis op de Dam, het huidige paleis op de dam, diende als voorbeeld.
De gevel van het hoofdgebouw aan de noordelijke binnenplaats kreeg een grootse classicistische vormgeving en een rijke ornamentiek in de vorm van allegorisch beeldhouwwerk. Op de schoorstenen kwamen windwijzers in de vorm van vlagvoerende schepen. Op het naar voren springende fronton, met beeldhouwwerk van Jan Gijselingh de Oude, het wapen van de Admiraliteit, twee gekruiste ankers boven handelswaren met aan de ene zijde Vrouwe Justitia en aan de andere zijde de zeegod Neptunus.
Met het ontstaan van de Bataafse Republiek in 1795 kwam er een einde aan het bestaan van de Admiraliteit. In 1808 werd het gebouw weer als stadhuis gebruikt, daar het stadhuis op de dam door koning Lodewijk Napoleon in gebruik werd genomen als paleis en zou later als paleis dienst blijven doen.
Tegenwoordig is in het fraaie gebouw het Grand Hotel gevestigd.
Tussen 1661 en en 1662 werd het gebouw aanzienlijk verbouwd onder leiding van meester-metselaar Willem Jacobszoon van de Gaffel. Het nieuwe stadhuis op de Dam, het huidige paleis op de dam, diende als voorbeeld.
De gevel van het hoofdgebouw aan de noordelijke binnenplaats kreeg een grootse classicistische vormgeving en een rijke ornamentiek in de vorm van allegorisch beeldhouwwerk. Op de schoorstenen kwamen windwijzers in de vorm van vlagvoerende schepen. Op het naar voren springende fronton, met beeldhouwwerk van Jan Gijselingh de Oude, het wapen van de Admiraliteit, twee gekruiste ankers boven handelswaren met aan de ene zijde Vrouwe Justitia en aan de andere zijde de zeegod Neptunus.
Met het ontstaan van de Bataafse Republiek in 1795 kwam er een einde aan het bestaan van de Admiraliteit. In 1808 werd het gebouw weer als stadhuis gebruikt, daar het stadhuis op de dam door koning Lodewijk Napoleon in gebruik werd genomen als paleis en zou later als paleis dienst blijven doen.
Tegenwoordig is in het fraaie gebouw het Grand Hotel gevestigd.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten