zondag 30 oktober 2022

OLIEPALM & PALMOLIE.

 

    EEN NATUURPRODUCT VOOR

                CONSUMPTIE EN 

DE PRODUCTIE VAN BIO-BRANDSTOF.




PALMOLIE.

Palmolie, een vet dar uit het vruchtvlees ven de oliepalm, de Elaeis guineensis, door uitsmelten of uitpersen wordt gewonnen. Na de oogst verwerkt men de vruchttrossen met zorg, zodat een oranjekleurig vet met weinig vrij vetzuur wordt verkregen. De vetzuren bevatten naast 35 - 40% palmitinezuur, 8% myristine- en stearinezuur, 40 - 50% oliezuur en 5 - 10% linolzuur.
De rode kleur wordt veroorzaakt door caroteen. Geraffineerde palmolie kan worden verwerkt in spijsvetten, margarine en zeep.

PALMOLIEPALM.

Kilometer na kilometer strekten zich aan beide zijden van de weg in Noord-Sumatra de uitgestrekte palmolieplantages zich voort.
Palmbomen allemaal in rechte rijen, eens aangeplant, met tussen de percelen modderige paden voor het vervoer van de vruchttrossen. 
Het is een eentonig groen landschap, waar eens de oorspronkelijke natuur voor heeft moeten wijken.
Langs de weg liggen de geoogste vruchttrossen te wachten op het vervoer in vrachtwagens die zwarte rookwolken uit de uitlaten braken en vaak zo hoog zijn opgeladen, dat ze in een bocht kantelen.

De oliepalm, Elaeis guineensis, behoort tot de palmenfamilie, Palmae of Arecaceae. De palm heeft een rechtopstaande stam die wel 30 meter hoog kan worden. De stam blijft nog lang bedekt met resten van oude bladscheden en bladstelen, wat een ideale groeiplaats is voor varens. De bladeren zijn geveerd en tot zeven meter lang, en groeien vanuit opgerichte voet boogvormig overhangend. De deelblaadjes zijn aan de onderkant met stevige stekels bezet. De bloemen zijn klein, crèmewit en zittendicht opeen aan de takken van de bloeiwijze, die ieder en een doornachtige punt uitlopen.  De vruchten zijn oranjerood, vaak met een gele voet en een bijna zwarte top. Ze zijn langwerpig-eivormig, meestal zwak driekantig en tot 5 centimeter groot. Ze zitten bij honderden bijeen in een dichte tros, die wel 25 kilogram kan wegen. Na het planten van de oliepalm duurt het ongeveer vier jaar tot de eerste oogst. Als de palm een leeftijd heeft bereikt van tien jaar, is de productie maximaal, wat de palm dan nog ruim acht jaar kan volhouden, waarna de opbrengst afneemt. De volgroeide palm levert een productie op jaar basis van 20 ton.

Deze palm komt oorspronkelijk uit West-Afrika. Het waren de Nederlanders die hiervan de de vruchtzaden en zelfs 13 onvolgroeide palmen verscheepten naar toenmalig Nederland-Indië. In de 's Lands Plantentuin te Buitenzorg, tegenwoordig de Botanische Tuin in Bogor, werden deze voor het eerst gepoot. Nadat dit een succes bleek te zijn werden ze over de Indische archipel verspreid. Het huidige Indonesië en Maleisië zijn de grootste producenten van de palmolie op de wereld.


Dat wat je van de weg af niet ziet, zijn de enorme uitbreidingen van deze oliepalmplantages.
Honderden hectaren ongerept oerwoud wordt gekapt en platgebrand voor de uitbreiding van deze plantages. De longen van het land verdwijnen, want de palm levert geen zuurstof.
Ook de vele diersoorten die in deze oerwouden leven verdwijnen, en het is dus niet verwonderlijk dat milieuorganisaties de aanleg van deze plantages scherp bekritiseren.


DE PRODUCTIE.


De trossen met de vruchten worden op de plantages geoogst door de met een kapmes los te snijden van de stam. Bevinden de vruchttrossen zich hoog in de palm dan gebruikt men een lange bamboe, vaak ook een aluminiumbuis, met daarop een scherp mes om de tros los te steken. Helaas wordt bij het verzamelen van deze vruchttrossen van ruim 25 kg, nog steeds kinderen gebruikt, die ze vaak op hun schouder, met kruiwagen of motorfiets naar een verzamelpunt langs de weg brengen. Dit werk gaat de gehele dag door, zolang het licht is.


Vrachtwagens van de fabriek halen de vruchttrossen op voor het vervoer naar naar het eindproces, de palmoliefabricage. Deze fabrieken liggen vaak nog midden tussen de plantages en hun schoorstenen braken zwarte wolken uit van de het verbranden van het afval voor de stoomproductie voor het proces.
De vruchttrossen worden in de fabriek in een soort wagons gestort, waarna het geheel wordt gestoomd.
Door een zeefmechanisme worden de vruchten van het restafval gescheiden, waarna de vruchten worden geperst.


Op deze wijze komt de palmolie vrij die een roodbruine kleur heeft, en welke pas na een zuiveringsproces geschikt is voor de consumptie. De geoogste vruchten moeten binnen 24 uur verwerkt zijn.
Buiten de olie voor menselijke consumptie en het vervaardigen van levensmiddelen, wordt de palmolie ook gebruikt als biobrandstof (biodiesel), wat schoner is dan de gewone diesel uit aardolie. en het opwekken van 'groene energie'. 

LOKALE PRODUCTIE.

Veelal wordt door de lokale arbeiders, die tegen de armoede grens aan leven en een gezin moeten onderhouden, de achtergebleven noten na het oosten geraapt.
Daar zij niet het inkomen hebben ok de palmolie in winkel te kopen, maken zij deze zelf.
Ze koken de noten een korte tijd in water, waarna ze deze fijnmalen tot een grove substantie.
Deze substantie persen ze dan uit, vaak nog gewoon met hun blote voeten, en vangen de uitgeperste olie op.

Deze uitgeperste olie heeft dan de roodbruine kleur, bevat nog alle verontreinigingen, maar wordt gewoon gebruikt voor het bereiden van de dagelijkse maaltijd.







donderdag 27 oktober 2022

LATEX HET NATUURLIJKE RUBBER VAN EEN BOOM.

 

           DE MAYA'S KENDEN 

         HET PRODUCT REEDS 

 3000 JAAR GELEDEN IN MEXICO.





(Gedurende mijn reizen over Noord-Sumatra maakte ik kennis met de uitgestrekte latexbomen- plantages, op de route van Medan naar Pematang Siantar, en daar vandaan naar het Toba-Meer.
Enorme uitgestrekte gebieden, waar wegen door heen lopen, en waar miljoenen van deze rubberbomen staan. Zo had ik het geluk daar een werknemer aan het werk te zien bij het aftappen van de latex en verdiepte me verder in het eind resultaat, van zijn werk.)

LATEX GESCHIEDENIS.

 Voor onze kennis van het natuurlijke rubber moeten we terug gaan naar de tijd, dat de Europeanen, met name de Spanjaarden, Midden- en Zuid-Amerika kolonialiseerden met geweld en onbegrip en respect voor de lokale culturen.
Het veroveren van goud en de macht van de kerk stonden hoog in het vaandel.
Zo maakten zij kennis met de balsport van de Maya's, ruim 3000 jaar geleden in Mexico, waarbij een massieve bal werd gebruikt die kon stuiteren.
De Spanjaarden begrepen niets van het gebruikte materiaal en geloofden, dat deze rubberballen waren behekst, en zo ook de kleding die was behandeld was met latex om deze waterdicht te maken, door tovenarij waren ontstaan. 
Wat in die tijd de kerk niet kende, was duivels.

Hoe het ook zij, ze namen toch uiteindelijk zaden van deze bomen mee, die uiteindelijk in Brazilië zouden belanden, gepoot zouden worden en zouden opgroeien als bomen.

Misschien daar vandaan de Latijnse naam voor het sap van deze Braziliaanse rubberboom; Hevea brasilliensis.

Brazilië was heel lang monopolist in de rubberhandel doordat op de uitvoer van rubberboomzaden de doodstraf stond. In 1736 zou een Franse onderzoeker, Charles Marie de La Condamine de eerste zaden van de Hevea uit Zuid-Amerika hebben meegenomen. Hij zou ook de naam latex bedacht hebben, uit het Latijn voor melkachtig. In 1876 lukte het de Engelsman H.A. Wicxkham om 70.000 zaden van de Hevea brasiliensis per schip het land uit te smokkelen. In 1877 werden een paar zaailingen naar Nederlands-Indië gestuurd. Een paar decennia later namen de rubberplantages in Azië het stokje over: ze produceerden beter en goedkoper rubber. Indonesië en Maleisië zijn de grootste producenten van het latex-rubber.

BRAZILIAANSE RUBBER MISTANDEN.

Door de industriële revolutie was de behoefte aan rubber niet meer te stuiten. Met het gevolg van een groot aantal misstanden. Zo voltrok zich in het Braziliaanse regenwoud rond de plaats Manaus tussen 1870 en 1915 een ware menselijke tragedie.
De Seringueros, rubbertappers, moesten onder erbarmelijke omstandigheden rubber winnen. 
Een gemiddelde Seringuero stierf dan ook binnen een paar jaar. Dit was bekend bij de lokale rubberhandelaren. De geronselde Seringueros kwamen voornamelijk uit Ceara waar hun een fortuin werd beloofd. Wat ze kregen was een wurgcontract, waarin stond dat zij pas geld ontvingen als hun reiskosten en uitrusting waren terugbetaald. Vrijwel niemand van de duizenden mannen keerde naar huis terug. Aan de andere kant ontstond de rubberhoofdstad Manaus. met het binnenstromen van het rubbergeld veranderde het van oorsprong nietszeggende dorp in een wereldstad.
Tot in 1910 Brazilië geen medespeler meer was in de rubberhandel en het oerwoud in de loop der tijd de plantages en de stad weer overwoekerde.

CONGO RUBBER.

In de Congo-Vrijstaat, het reusachtige Afrikaanse privébezit van de Belgische koning Leopold II, leidde de vraag naar rubber tot een schrikbewind.
Tussen 1890 en 1910 hief Leopold II belasing onder de bevolking in de vorm van latex.
Zo moest iedere gemeenschap een quotum rubber leveren. Dit quotum was zo hoog en de straffen zo wreed, dood of verminking, dat landbouw, jacht en visserij verwaarloosd werden, met als gevolg hongersnoden. Geschat wordt dat tussen de acht en dertig miljoen Congolezen direct of indirect door deze maatregel zijn omgekomen. Dit schandaal leidde na bekendwording bij het grote publiek tot overname van de zeggenschap in Congo door de Belgische regering.



De rubberboom kan gedurende de levensduur een hoogte bereiken van 23 meter en volgroeid een stamdikte krijgen van 90 centimeter. Het rubber van de boom kan tot wel 35 jaar van de boom gewonnen worden. Tijdens deze periode neemt de boom 20 kilogram CO2 op uit de lucht en gaan op die manier de opwarming van de aarde tegen.
Natuurlijke latex wordt getapt door met een speciaal mes inkepingen te maken in het schors van de boom, onder een hoek van 30 graden tot op het cambium, de weefsellaag op de stam.
Aan het einde van de inkeping brengt men een gootje aan met daaronder een opvangbakje, meestal een halve lege kokosnoot, zodoende wordt de latex druppelsgewijs opgevangen en kan daarna door de tappers in emmers verzameld worden. Dit aftappen duurt tussen vijf en zes uur, waarna de boom rust krijgt voor de volgende inkeping.



De melkdunne latex wordt in een bak vermengt met methaanzuur (mierzuur), waardoor het geheel gaat stollen. De gestolde massa wordt door middel van walsen tot een grote plak uitgewalst, daarna schoongespoeld om de resten zuur te verwijderen, en te drogen gehangen. Bij het drogen veranderd de kleur van wit naar lichtbruin. In grote balen werden deze rubbervellen naar de fabrieken vervoerd om verder verwekt te worden.

Een volgende cruciale stap in de ontwikkeling van het rubber was de uitvinding van het vulkaniseren van het rubber in 1839 door Charles Goodyear en/of Hancock. De industriële revolutie was begonnen.
Vanaf het einde van de 18e eeuw neemt het gebruik van rubber in Europa een steeds grotere vlucht. nadat in 1791 de eerste rubber banden werden gemaakt, begon Thomas Hancock in Engeland in 1820 met de fabricage van rubber producten, waarnaar hij eerst naar Frankrijk uitbreide later naar de Verenigde Staten.

VULKANISEREN.

Vulkanisatie is het proces waarbij men dwarsverbindingen tussen verschillende monomeerketens bijmaakt. Dit wordt het meest toegepast op latex, in feite een polyisopreenketen.
Door het toevoegen van zuurstof en zwavel kan men zwavelbruggen slaan tussen twee ketens, dit doordat deze elementen twee elektronen tekortkomen in de p-schil en iedere latexmonomeer nog een dubbele binding vrij heeft. In plaats van zwavel wordt ook wel seleen gebruikt, dat zich ook in de zuurstofgroep bevindt. het ontstaan van deze dwarsverbindingen maakt het originele vloeibare latex stijver en brosser. Door met verschillende concentraties zwavel te werken, ontstaan verschillende soorten rubber: van zeer elastische met weinig zwavel, tot autobanden met 3 tot 5%, en tenslotte hardrubber voor knuppels en dergelijke met zo'n 40% aan zwavel.

SYNTHETISCH RUBBER.


Het synthetisch rubber werd in 1910 uitgevonden door de Russische chemicus Sergei Vasiljevich Lebedev. Dit was het begin van de rubberproductie uit aardolie.
Voor het synthetisch produceren van rubber is polymerisatie vereist, een proces dat ook gebruikt wordt in de productie van plastics.













dinsdag 25 oktober 2022

"C" VAN CACAO EN CHOCOLADE.

 

    ZELFS DE AZTEKEN WISTEN 

            5500 JAAR GELEDEN 

         ER AL VAN TE GENIETEN.





CACAOBOOM.

De cacaoboom, in het Latijn Theobroma cacao, wat letterlijk betekend 'voedsel van de goden', groeit in gebieden rond de evenaar, en komt voor tussen 20 graden noorderbreedte en 20 graden zuiderbreedte.
Dit zijn landen in Latijns-Amerika; Ecuador, Dominicaanse republiek, Haïti, Jamaica, Cuba, Trinidat en Tobago en Grenada; in West-Afrika de landen Ivoorkust, Chana en Kameroen; in Zuidoost-Azië Indonesië, Maleisië en Papoea-Nieuw-Guinea.
De boom stelt zeer hoge eisen aan de vochtigheid van de neerslag, temperatuur en de bodemvruchtbaarheid.
De bomen kunnen slecht de volle zon van de tropen verdragen, en worden zodoende geteeld onder schaduwbomen.
Het duurt vijf jaar eer een jonge boom gaat bloeien. Deze witte of roze bloemen groeien direct op de stam en op de dikke takken van de boom, een verschijnsel dat cauliflorie heet. Veel van deze bloesem valt van de boom af, waardoor slecht tien procent een vrucht zal worden. Een maal in bloei dan bloeit de boom het gehele jaar door en draagt zodoende ook constant vruchten.


De cacaoboom kan meer dan 50 jaar oud worden, kan een hoogte bereiken van 10 meter met een matig dikke stam van licht poreus hout
De tam vertakt zich op één meter boven de grond in maximaal vijf takken, welke zich weer verder verspreiden. De boom heeft een dichte bladeren kroon en de bladeren voelen leerachtig aan.
Ondanks de lange bloei, levert een cacaoboom slechts dertig tot veertigvruchten per jaar, wat neerkomt op een gemiddelde van één tot twee kilo bonen.





De vruchten lijken op langwerpige pompoenen of enorme peulvruchten. In het midden van een dikke zachte schaal liggen de cacaobonen, de basis voor de cacao en de chocola. Elke vrucht bevat 40 tot 50 witte bonen van ongeveer een gram per stuk




DE GESCHIEDENIS VAN DE CACAO.

Waar het begin van de geschiedenis van de cacao is begonnen is nog steeds niet duidelijk.
Archeologen vonden resten van cacao in oude nederzettingen in Ecuador, met een geschatte oudheid van 5500 jaar.
Voor deze vondst ging men ervan uit dat de oorsprong lag in  Midden-Amerika waar de boom rond 1500 v.Chr reeds werd gecultiveerd.
Een feit is zeker dat de cacao reeds zeer lange tijd in verschillende bevolkingsculturen een belangrijke rol heeft gespeeld.

De Azteken verbonden cacao met Xochiquetzal, de godin van de vruchtbaarheid. Zij dronken een cacaodrank, xocoati, die bitter smaakte, vaak werd deze drank gekruid met vanille, chilipeper en piment.
De drank zou vermoeidheid tegengaan door de cafeïne, een van de bestanddelen van cacao. 
Maar de Azteken konden zelf deze cacaobomen niet kweken door het klimaat waarin zij leefden, en verkregen deze cacao door middel van ruilhandel. Door deze ruilhandel raakten de zaden steeds verder verspreid.

Cacaobonen werden zelfs als betaalmiddel gebruikt. Dit veranderde door de komst van de Europeanen, waarmee in 1521, nu ruim 500 jaar geleden, een einde kwam aan de Azteekse cultuur.

Het was de Spanjaard Hermán Cortés die de machtige Azteekse beschaving ten val bracht. Hij kwam in aanraking met de cacao aan het hof van de Azteekse keizer Montezuma.


Het waren de Spanjaarden die de cacaoboon in  het begin van de 16e eeuw naar Europa brachten. Door de bittere smaak werd het eerst als medicijn gebruikt, maar later door toevoeging van  honing en rietsuiker werd de drank enorm populair. Hiermee begon de cacaoboon aan haar reis om de wereld. In de 18e eeuw smokkelde Curaçaose handelaren de cacaoboon uit Venezuela, en zo kwam deze boon terecht in de Nederlandse republiek. Door de VOC kwam de boon in het toenmalige Nederlands-Indië terecht. In 1900 waren de door de Portugezen gekolonialiseerde eilanden Sao Tomé en Principe in de Golf van Guinea de grootste cacaoproducenten ter wereld.

HET OOGSTEN VAN DE CACAOBONEN.

 Het oogsten van de cacaovruchten is een arbeid intensief werk, omdat dit het beste met de hand gedaan kan worden. De plukker voelt aan de vrucht of deze rijp is, en snijdt deze dan los met een mes.
Vervolgens worden de cacaobonen in de vrucht, samen met het pulp wat eraan vast hangt, uit de vrucht geschept.
Dit gebeurd nog op de plantage. De boenen en de pulp worden in grote houten bakken of schalen gestort en worden daarna afgedekt.
Hierdoor komt het zogenaamde fermentatie- of gistingsproces op gang: de samenstelling van de bonen zal hierdoor veranderen. Dit komt doordat er bacteriën en suiker in de bonenmassa aanwezig zijn.

Zijn er geen bakken voorradig, dan is er een alternatieve mogelijkheid.
Men graaft een kuil die men bedekt met bananen-
bladeren, waarna men de cacaobonen en de pulp er in stort en weer afdekt met bananenbladeren, die het geheel bijna luchtdicht afsluiten.
De bonen zijn in wezen natuurlijk de pitten of zaadjes van de cacaoboom en basis voor een nieuwe boom.
Door dit fermentatieproces sterven als het ware de pitten of zaadjes van de cacaoboom en verandert de smaak. Dit proces duurt tussen de twee en vijf dagen, waarbij de temperatuur kan oplopen tot wel 50 graden. Bij een kort fermentatieproces behouden de bonen meer gezonde antioxidanten, maar krijgen een minder krachtige smaak. Bij een lang proces in het omgekeerd het geval, meer cacaosmaak maar minder gezonde stoffen. Tijdens het proces verkleuren de bonen van paars naar bruin. Ook geur en smaak zijn veel prettiger geworden.




HET DROGEN VAN DE BONEN.

Na het fermentatieproces moeten de bonen worden gedroogd. Bij kleine bedrijven wordt dit gedaan in de zon op een betonnen vloer of een groot canvaszeil. Met een hark worden de bonen dan omgekeerd zodat alle kanten goed zullen drogen. 
Ook dit kost veel arbeidskrachten, die er vooral attent op dienen te zijn dat het niet gaat regenen, want dan worden de bonen dicht bij elkaar geschept en afgedekt. Wordt het weer droog dan begint het geheel van voren aan af.

Bij grote bedrijven wordt het drogen gedaan in zogenaamde drooghuizen. Hierbij liggen de bonen op rooster die naar buiten gereden kunnen worden als de zon schijnt en weer naar binnen  als het gaat regenen. Ook wordt het drogen in fabrieken gedaan door hete lucht.  Afhankelijk van de methode duurt het drogen gemiddeld zeven dagen. Als de bonen sneller drogen kunnen ze eerder verkocht worden, wat vooral voor de kleine boer gunstig is. Tijdens het droogproces verliest de boon dan ook bijna de helft aan gewicht. Na het drogen worden de bonen nog gecontroleerd, wat vaak handwerk, waarna ze in jute zakken van 60 tot 80 kilo worden verpakt bij het distributie centra, alvorens door de kopers op kwaliteit te zijn gecontroleerd. Na het drogen is in feite het werk op de plantage gereed, het afval wordt als mest verwerkt en tussen de bomen uitgespreid. De volgende oogst kan gaan beginnen.

NEDERLAND EN DE CACAO.

Nederland heeft vanouds een belangrijke rol in de cacaohandel gespeeld. Nederlanders legden vanwege het succes in de Spaanse koloniën vanaf het begin van de 17e eeuw en in de 18e eeuw cacaoplantages aan in Nederlands-Indië en Suriname, maar helaas met wisselend succes.

In 1825 ontdekte de Nederlander Coenraad Johannes van Houten de basis voor de bereiding van cacaopoeder, cacaoboter en chocolade.
Hij bedacht hoe cacaoboter uit de bonen geperst kon worden. Ook ontdekte Van Houten het alkaliseren: een methode om de aanwezige zuren in de cacao te neutraliseren. Dit kwam de smaak ten goede. 

De bonen werden naar Nederland verscheept. Daar werden de bonen gepeld, geroosterd en gemalen in molens en later fabrieken in vooral de Zaanstreek, ook wel het oudste industrie gebied van Europa genoemd.
Zo groeide Amsterdam uit tot een belangrijke overslaghaven voor cacaobonen.



De bonen worden meestal vanaf de distributiecentra, van de landen waar ze geproduceerd zijn,  verscheept naar de chocoladefabrieken in de westerse landen. Na aankomst worden de bonen eerst gereinigd met behulp van grote zeefplaten en wind, van ingedroogde bonen, steentjes en stof.

BRANDEN EN ZEVEN.

Door middel van zeven worden de bonen verzameld volgens grootte. het is belangrijk dat de bonen ongeveer gelijk worden gebrand. Het branden draagt bij tot de verdere oxidatie van de fenolen, welke belangrijk zijn voor de smaak, en het verder reduceren van het vocht gehalte, tot drie procent. ook eitjes en larven van ongedierte worden op deze manier vernietigd. Het aroma van de bonen wordt beter, de kleur dieper.
De schone bonen hebben nog een laagje om de kern. Dit zijn zogenaamde doppen. Door deze doppen te roosteren laten ze gemakkelijk los  van de kern en wordt overtollige cellulose verwijderd. Deze doppen worden weer gebruikt,  in tuinen, als bodembedekker, om onkruid groei tegen te gaan, als meststof of als brandstof.
De voorgebrande bonen worden vervolgens in kleine stukjes gebroken, waarna ze worden gezeefd om de pel en de kiemworteltjes te verwijderen. Met hete lucht worden de kleinste vervuilingen weg geblazen. Na het zeven krijgt men ongeveer 80% aan bonen en 10% pel, een kleine hoeveelheid kiemen en ongeveer 4% fijne cacaodeeltjes bij het afval. Wat nu achterblijft is de kern van de cacaoboon, de zogenaamde cacaonibs.

DE STAP NAAR CHOCOLADE.

(Cacaoboter)

Nu is het meest delicate en belangrijke deel van het proces aangebroken: het branden van de nibs.
De tijdsduur, bonen en temperatuur hebben dus een grote invloed op de uiteindelijke smaak. Voor het branden worden soms kleur- en smaakstoffen toegevoegd. Het bereiken van de juiste mix is een ware kunst, en veel fabrikanten houden dit proces ook geheim.
Na het branden worden de cacaonibs gemalen. Deze stukjes chocola kennen een vetpercentage van 53 - 58%, wat om die reden bekend staat als cacaoboter. Wanneer de nibs heel fijn gemalen worden bij een temperatuur van minstens 35 graden komt de boter vrij. Deze heeft de vorm van een dikke paste met de smaak van pure, bittere cacao, dus nog niet die van chocolade. Wel is deze cacaomassa, ook wel cacaolikeur genoemd, nu klaar als basis voor chocoladeproducten. De zogenaamde cacaokoek die achterblijft is de cacaopoeder, basis voor ander andere chocolademelk, ijs en taarten. Het vetpercentage van het poeder is 10 - 22 %, waarbij de cacaomassa een gemiddeld percentage van 55% kent.

DE CHOCOLADE KLEUR.

We onderscheiden in principe drie kleuren van chocolade; wit, lichtbruin en donkerbruin.

WITTE CHOCOLADE.
Witte chocolade heeft een ivoorachtige kleur en heeft een heerlijk zoete smaak en romige structuur. Ze smelt als het ware op je tong.
Deze chocolade wordt, in tegenstelling van andere chocoladesoorten, gemaakt van alleen cacaoboter.

LICHTBRUINE MELKCHOCOLADE.
Aan het eind van de 19e eeuw, werd dankzij innovaties van Daniel Peter en Henri Nestlé, een nieuw type chocolade op de markt gebracht.
Melkchocolade wordt gemaakt van cacaoboter, cacaomassa en suiker. Dit kan  melkpoeder of gecondenseerde melk zijn. Het is wettelijk vastgelegd dat melkchocolade minimaal 25% droge cacaobestanddelen moet bevatten.

PURE CHOCOLADE.
De naam zegt het al: bij pure chocolade proef je anders dan bij witte- of melkchocolade, de echte pure cacaosmaak. Deze chocolade bestaat minstens uit 35% uit pure cacaobestanddelen, waarbij sommigen gaan tot 85 of 99% voor extreem donkere, bittere smaak. Om deze bittere smaak enigszins te maskeren wordt er soms suiker toegevoegd.

Om een reep chocolade nog lekkerder te maken, worden er nootjes, gemalen kokos of gedroogde vruchten aan toegevoegd. Het is een blijft een lekkernij.



woensdag 19 oktober 2022

DE MYTHOLOGISCHE BARONG EN DE DANS. BALI. (DEEL 2)

 

    EEN MYTHOLOGISCH WEZEN 

MET VERSCHILLENDE GEZICHTEN 

 UIT DE BALINESE VERTELLINGEN.

                                           DEEL 2.

DE BARONG DANS.

In iedere Barong-dans is een verhaal ingelast, zodoende is er altijd een verschil in de uitvoering van deze dans. Deze keer is het verhaal uit de Mahabharata genomen.

De koninginmoeder Dewi Kunti heeft besloten om een van haar zonen, in dit geval Sahadewa, aan de Rangda te offeren.


                 De Barong komt op en danst, en krijgt even later gezelschap van zijn vriend de aap.


Plotseling verschijnen er drie gewapende mannen die wraak trachten te nemen op de Barong, die een kind van een van hen heeft gedood. In plaats van dat ze Barong doden, wordt een van de mannen door de aap aangevallen, die hem zijn mes ontneemt en zijn neus afsnijd. De mannen vluchten in paniek.


Er komen twee Legong danseressen op, die voor een paar minuten een Legong dans vol gratie uitvoeren, begeleid met muziek van het gamelanorkest.


De gebroeders, Punta en Wijil verschijnen op het toneel.
Ze zijn dienaren van Dewi Kunti en ze vertellen het publiek, met veel dramatische gebaren en toonaarden, dat op deze dag Sahadewa, een van de vijf Pandawa prinsen, aan de Rangda geofferd wordt.














Dan horen ze een vreemd angst- wekkend geluid, dat niet veel goeds voorspelt.
Daar verschijnt de heks Calon.
Nadat ze de verschrikkelijke verschijning van de heks gezien hebben gaan ze naar de premier en verzoeken hem zo snel mogelijk te komen.







De premier verschijnt, hoort de mannen aan en verzoekt Dewi Kunti  te komen.
Al debatterend wachten de drie manen op de komst van Dewi Kunti.










Calon de heks verschijnt en ook de premier wordt door de heks boos gemaakt.
Hij brengt Sahadewa naar de grot, waar de Randa woont en bindt hem vast aan een boom.  

Dewi Kunti, de koninginmoeder verschijnt op het toneel.
Dewi Kunti is zeer verdrietig, omdat ze haar zoon moet offeren. De heks verschijnt weer, Dewi smeekt, maar wordt door de heks kwaad gemaakt en wordt door haar behekst waarna blijkt dat de premier Sahadewa naar de grot van Rangda heeft gebracht.
 De god Shiva heeft medelijden met Sahadewa en geeft hem onsterfelijkheid, als de Rangda komt om hem te doden en op te eten.
Als ze tot de ontdekking komt dat ze hem niet kan doden, vraagt ze hem om haar te verlossen door haar vrijwillig te doden en stijgt op naar de hemel.



Een van haar heks-leerlingen Kalika, vraagt Sahadewa om haar vrijwillig te doden, opdat zij haar meesteres naar de hemel kan volgen, maar Sahadewa weigert en te beginnen samen te vechten.



Kalika veranderd door haar magische kracht in een zwijn, vecht, verliest en loopt weg.
Zij komt weer terug als een vogel, een kraai, vecht weer, verliest en loopt weer weg.
Maar dan komt ze weer op, maar dan in de gedaante van de Rangda. De Rangda is te sterk voor Sahadewa, hij mediteert en wordt de Barong.





De Rangda en de Barong zijn een tijdje samen op het toneel. Als Rangda het toneel verlaat komen de krisdansers op. Zij trachten de Rangda te doden, maar deze weet hun te bezweren op dat zij zichzelf zouden doden.


Op dat moment grijpt de Barong in, verbreekt de bezweringskracht van de Rangda, zodat de krissen niet de lichamen van de mannen kunnen verwonden en doden.


Zo eindigt deze voordracht van de Barong dans. Zoals hier in de westelijke wereld de sprookjes altijd een goed einde hebben.
De gehele voorstelling wordt begeleidt door een gamelanorkest. De dansers en vooral de mannen met de krissen gaan op in een trance bij het weergeven van van deze dans, dat het verwonderlijk is dat er geen gewonden echt bij vallen. Ook het lokale publiek gaat helemaal op in het inleven van dit gebeuren, maar het weet zelfs een westerling in de ban te houden. Het goede zal over het kwade overwinnen.



dinsdag 18 oktober 2022

DE MYTHOLOGISCHE BARONG EN DE DANS. BALI. (DEEL 1)

 

     EEN MYTHOLOGISCH WEZEN 

MET VERSCHILLENDE  GEZICHTEN

 UIT DE BALINESE VERTELLINGEN.

                                           DEEL 1.


DE MYTHOLOGIE EN DE OORSPRONG.

De Barong is een 'panterachtig' wezen en personage in de Balinese mythologie.
Hij is de koning van de geesten, leider van de legers van het goede en vriend vijand van Rangda, de demonenkoningin en moeder van alle geestbewakers in de mythologische tradities van Bali.
De strijd tussen Barong en Rangda komt voor in de Barong-dans om de eeuwige strijd tussen goed en kwaad te vertegenwoordigen.
De oorsprong is te zoeken in de inheemse Balinese dansen, die dateren van vóór de hindoe-invloeden. Dat de personages worden afgebeeld met dierenmaskers; een voorbeeld is de Hudoq-dans van de Dayak, waarin een berenaanbiddingsoefening. 
Men gaat er vanuit dat  de term barong is afgeleid van de lokale term bahruang, wat tegenwoordig overeenkomt met het Indonesische woord beruang dat "beer" betekend. het verwijst naar een goede geest, die de vorm aannam van een dier als bewaker van het bos en de natuur.


 In de Balinese mythologie wordt de goede geest geïdentificeerd als Banas Pati Raja.
Banas Pati Raja is de vierde "broer" of geestkind dat een kind zijn hele leven vergezelt, wat een vergelijkbaar concept is als beschermengelen. 
Banas Pati Raja is de geest die Barong bezielt.
Als beschermgeest wordt hij vaak voorgesteld als een leeuw. De Barong wordt vaak afgebeeld in het gezelschap van een of twee apen.




De leeuwenbarong is een van de zes traditionele barongs. Op Bali heeft elke regio van het eiland zijn eigen beschermende geest voor zijn bossen, natuur en landerijen. Elke barong voor elke regio is 
gemodelleerd naar een ander dier. Zij zijn:



BARONG KET.

De Barong Ket (linksboven) ook wel leeuw barong als banaspati raja betekend koning van de het oerwoud, de meest voorkomende barong, het is het symbool van een goede geest, hoofdtooi gebruikt sekar taji gemaakt van gebeeldhouwd leer, gesneden met prida en toegevoegd met een kleine spiegelversiering.

BARONG BANKAI.

De Barong Bankai (boven midden) is een oud varken op Bali en wordt beschouwd als een mytisch dier dat kracht heeft. Het is gemaakt van fluwelen stof. Geparadeerd op Galungan en Kuningan feestdagen.

BARONG MACAN.

De Barong Macan (rechtsboven) heeft de vorm van een tijger die in het bos leeft, zijn vacht lijkt op een tijgerbont gemaakt fluwelen stof. Tijgers zijn beroemde mythische dieren in de verhalen op Bali, vooral tantri.

BARONG GAJAH.

De Barong Gajah (linksonder) lijkt op een olifant uit India. Deze barong wordt door het dorp geparadeerd op feestdagen in Galungan en Kuningan.

BARONG ASU.

De Barong Asu (midden onder) is een zeer heilige barong in Pacung Tabanan, paradeerden vooral op Galungan en Kiningan feestdagen.

BARONG LANDUNG.

De Barong Landung (rechtsonder) heeft een geheel andere vorm dan de overige barongs op Bali.
Deze barong wordt niet gedanst door twee dansers zoals in het algemeen, deze barong manifesteert zich als twee mannelijke en vrouwelijke poppen, die 'Jero Luh' en 'Jero Gede' heten. De danser draagt hierbij een masker.

DE VRIEND VAN DE BARONG.



De vriend van de barong is de aap. Waar deze aap vandaan komt in de mythische barong vertellingen is niet helemaal duidelijk.
Het dier zorgt tijdens de opvoering van de dans voor enige komische momenten, waarbij de slechte personen het moeten ontgelden.




DE TEGENSPELER VAN DE BARONG.

CALON.

Rangda is het tegenovergestelde van Barong. Terwijl Barong het goede vertegenwoordigd, vertegenwoordigd Rangda het kwade.
Rangda staat bekend als een demonenkoningin, de incarnatie van Calon Arang (rechts), de legendarische heks die verwoesting aanrichtte in het oude Java tijdens het bewind van Airlangga in de tiende eeuw.
Er wordt gezegd dat Calon Arang een weduwe was die de kunst van zwarte magie beheerste, die vaak de gewassen en de boeren beschadigde en ziekten veroorzaakte.
Ze had een meisje, Ratna Manggali genaamd, dat, hoewel mooi, geen man kon krijgen omdat de mensen bang waren voor haar moeder. Vanwege de moeilijkheden waarmee haar dochter te maken had, was Calon Arang boos en ze was van plan wraak te nemen door een jong meisje te ontvoeren. Ze bracht het meisje naar een tempel om te worden geofferd aan de godin Durga.
De volgende dag overspoelde een grote overstroming het dorp en veel mensen stierven. Ziekte kwam ook voor.


Koning Airlangga (links), die van de kwestie had gehoord, vroeg toen zijn adviseur, Empu Bharada, om dit probleem op te lossen. 
Empu Bharada stuurde toen zijn leerling, Empu Bahula, om met Ratna te trouwen.
Beiden waren getrouwd met een enorm feest dat zeven dagen en nachten duurde, en de situatie keerde terug naar normaal.
Calon Arang had een boek met magische bezweringen. Op een dag werd dit boek gevonden door Empu Bahula, die het aan Empu Bharada overhandigde.
Zodra Calon Arang wist dat het boek gestolen was, werd ze boos en besloot ze tegen Empu Bharada te vechten. 
Zonder de hulp van Durga werd Calon Arang verslagen.
Sinds ze verslagen was, was het dorp veilig voor de dreiging van Calon Arangs zwarte magie.




RANGDA.

Een andere versie stelt dat Rangda (rechts) eigenlijk verbonden was met de historische koningin Mahandradatta of Gunapriyadharmapatni, een Javaanse prinseszuster van Dharmawangsa van de Oost-Javaanse Isyanan-dynastie uit de late Medang-periode.
Ze was de koningin-gemalin van de Balinese koning Udayana en Airlangga's eigen moeder.
Mahendradatta staat bekend om haar toewijding aan de aanbidding van Durga op Bali. Het verhaal gaat dat Mahendradatta, de moeder van Airlangga, door Airlangga's vader werd veroordeeld omdat ze zwarte magie beoefende.
Nadat ze weduwe werd, Rangda in het oud-Javaans betekend 'weduwe', gekwetst en vernederd, zocht ze wraak op het hof van haar ex-man en zijn hele koninkrijk. Ze riep alle boze geesten in het oerwoud, de leyaks en de demonen op die de pest en de dood in het koninkrijk veroorzaakten. Airlangga moest zijn eigen moeder onder ogen zien om het koninkrijk te redden. Er ontstond een gevecht, maar zij en haar zwarte magie troepen waren zo machtig dat Airlangga de hulp van de geestenkoning, Barong, moest vragen om haar te verslaan. Barong kwam met soldaten van Airlangga en er ontstond een gevecht. Rangda sprak een spreuk uit waardoor alle soldaten van Airlagga zich suïcidaal voelden, wijzend met hun vergiftigde krissen naar eigen buik en borst. Als reactie sprak Barong een spreuk uit die ervoor zorgde dat de lichamen van de soldaten bestand waren tegen de scherpe kris. Aan het einde won Barong en Rangda vluchtte weg, het kwaad wordt verslagen en de hemelse orde wordt hersteld.

              
                      Zie vervolg: DE MYTHOLOGISCHE BARONG EN DE DANS. BALI. DEEL 2.