JAVA IN DE KOLONIALE PERIODE
GEZIEN DOOR EEN NEDERLANDER.
DEEL 6.
JAVA.....
VI. HET INLANDS BESTUUR.
DIEFSTAL IN DE DESA.
Alhoewel er geen wolkje de sterrenhemel onderbreekt, is het in de schaduw van het zware bambu bos langs de kampongrand aardedonker. Slechts in het open gardu-huisje (wachthuisje) bij de dorpsingang schemert het niet gestage het vage, flakkerende licht van een smeulend houtvuurtje op de grond, en de beweeglijke schaduwen van een tweetal op de verhoogde bambu vloer neergehurkte wachters spelen op de gedeg-wanden (van bambu gevlochten wanden) en in de ijle rook een spookachtig spel. Monotoon murmelen de stemmen van de beide djdgd's (wakers) in de stille nacht: Als je de padi (rijst) naar de pasar-kliwon (kliwon is een van de vijf marktdagen in de naburige stad) in de kota brengt, heb je toch altijd kans op een rijksdaalder de pikul". "dat begrijp ik", is het antwoord, "maar Baba Gentong (Chinezen worden met Baba aangesproken) heeft mij toch ook altijd een redelijke prijs betaald". De rijstoogst is in volle gang, en het gesprek gaat over de voordeligste manier om het surplus aan rijst te gelde te maken. De beide nachtwakers hebben zich ieder een strootje in de mond, neergezet om eens knusjes en gemoedelijk over de padiverkoop te keuvelen, en .... "Maling, maling ! ! ! (dieven) klinkt plotseling door de kampong. verschrikt springen de beide wachters op, en op het zelfde ogenblik heeft een al een fakkel van een paar gedroogde palmbladeren in de hand om deze aan het houtvuurtje aan te steken, terwijl de ander reeds ie begonnen het alarm signaal op de kentongan te slaan (een alarmblok, bestaande uit een uitgehold stuk hout, met overlangse spleet).
Een ander groepje fakkeldragers, dat uit de westelijke gehuchten ter hulp zijn gesneld, doorzoekt de dichte bambu langs de kampongrand. Dan plotseling weerklinkt een erbarmelijk kreunen en smeken: "aputen, aputen" (vergiffenis). Het tweetal onverlaten is ontdekt, en van hun schuilhoek in de greppel uit roepen zij om genade, wel wetende dat bij de geringste poging tot verzet een flinke afstraffing van de verontwaardigde desa-lieden zou volgen.
Gewillig geven zij hun kapmessen af, de vangvorken behoeven dan ook geen dienst te doen, en zonder enig protest laten zij zich door de wachters de handen op de rug binden. De volgende morgen zitten zij in een deemoedige houding op een matje in het bureau van de weddnd, het districtshoofd, die voorlopig onderzoek houdt, de getuigen hoort en de verklaringen door zijn schrijver laat opschrijven. Waar de feiten en getuigenverklaringen zo overtuigend spreken, valt er niet lang te ontkennen, volgt spoedig een volledige bekentenis en kunnen de verdachten met het procesverbaal naar de landraad worden gestuurd.
HET BESTUUR.
Lang niet altijd loopt het onderzoek zo vlug van stapel als in het hier geschetste geval, en in enkele gebieden kunnen bij tijden de strafzaken in aantal en uitgebreidheid zo toenemen, dat zij op een groot deel van de tijd van de inlandse bestuursambtenaren beslag leggen.
Op dit "Inlandse Korps van de bestuursdienst" rust ook overigens een zeer verantwoordelijke taak. Aan een beschrijving hiervan mag echter een kort overzicht van het gewestelijke en plaatselijke bestuur op Java voorafgaan.
Evenals in overig Nederlands-Indië kent men ook op Java; A, rechtstreeks bestuurd gebied en B, gebeid met zelfbestuur (op Java een viertal inheemse vorstendommen) Het rechtstreeks bestuurd gebied op Java bestaat uit drie provincies: West-Java, Midden-Java en Oost-Java, ieder onder een gouverneur; de zelfbesturende vorstenlanden vormen twee gouvernementen, beide weer onder een gouverneur: dat van Yokjakarta en Paku Alaman en van Surakarta en Mangku Negaran. Voor de bestuursvorming van 1925 bestond Nederlands-Indië uit een 37 tal gewesten; de reorganisatie heeft ten doel het gebied van de archipel in een klein aantal ressorten in te delen, en aan het bestuur van deze nieuwe, grotere gewesten (provincies en gouvernementen) geleidelijk verschillende ambtelijke zowel als staatskundige bevoegdheden over te dragen, welke vroeger uitsluitend ressorteerden onder het centraal gezag. Een decentralisatie dus, waarbij de gouverneur, het hoofd van de provincie of van gouvernement optreedt als vertegenwoordiger van de Centrale Regering. Deze nieuwe gewesten zijn weer administratief onderverdeeld in residenties (afdelingen), waarvan West/Java er 9, Midden/Java 11 en Oost-Java er 15 telt, ieder met een resident aan het hoofd. De voornaamste taak van deze resident is het geven van leiding aan het Inlandse bestuur in zijn ressort. Hij wordt daarbij ter zijde gestaan door ambtenaren met de titel van assistent-resident. Gouverneurs, residenten, assistent-residenten benevens de in opleiding zijnde Europese bestuursambtenaren vormen tezamen het "korps ambtenaren bij de algemene bestuursdienst". Voor de bestuurstaak is aan de provincie een provinciale raad toegevoegd, en voor de uitvoering van de besluiten van die raad een college gedeputeerden.
HET INLANDSE BESTUUR.
![]() |
Regent in degelijke kleding. West-Java |
De door een resident bestuurde afdeling bestaat n.l. uit een samenvoeging van meestal 2 of 3 regentschappen, ieder onder een regent. De regent wordt in de regel terzijde gestaan door een patih, zijn rechterhand en tevens plaatsvervanger.
Administratief is het regentschap wederom onderverdeeld in districten onder leiding van weddna's, welke direct ondergeschikt zijn aan de regent; een district bestaat uit twee of meer onderdistricten onder assistent-weddnd's. Lagere ambtenaren zijn de mantri's-politie en de ambtenaren in opleiding bij de Indische bestuursdienst. Op gelijksoortige wijze als in de provincie wordt een deel van de bestuurstaak in de regentschappen door regentschapsraden uitgeoefend, welke voor het grootste deel uit inlandse leden bestaan. In elk regentschap is een college van gecommitteerden belast met de uitvoering van de regentschapsbesluiten en de leiding van de dagelijkse zaken.
Het leidend beginsel van de Nederlands-Indische Regering om (onder leiding en toezicht van de Europese ambtenaren) de bevolking zoveel mogelijk door haar eigen hoofden te doen besturen, is uit den aard de zaak ook bij de laatste reorganisatie een van de grondslagen geweest.
Kortom zij staan de regent, de tumenggung bupati (boepati is ambtstitel, tumenggung het predicaat van de regent) terzijde in zijn taak: naar zijn beste vermogen de belangen van het aan zij bestuur toevertrouwd regentschap te behartigen en de welvaart van de inlandse bevolking, met wiens onmiddellijke leiding hij belast is , te bevorderen. Zij werken mede om hem te doen zijn de "vertrouwde raadsman" van het Europese bestuur.
Van oudsher hebben de regenten een bijzondere positie ingenomen. In beginsel is de waardigheid van regent in een bepaald regentschap erfelijk en eenzelfde geslacht, in zoverre dat voor de hoge waardigheid ook volledige geschiktheid geëist wordt.
Het is dan ook niet verwonderlijk dat de bevolking, gehecht als zij zijn aan oude tradities, met ontzag opziet tegen een hoog geplaatst persoon. Dit is meer te begrijpen, waar (zoals nog uit de tegenwoordige organisatie blijkt) het regentschap een feitelijke voorzetting is van de oude waardigheid van de provincie-hoofden onder het Mataramse vorstenbestuur. Een vergelijking met eerder vermeld, doet zien, dat ook in de Mararam-tijd het hoofd van de provincie de ambtstitel droeg van bupati, dat deze, juist als hedendaagse regent ter zijde werd gestaan door een patih, die ongeveer dezelfde taak had, als de tegenwoordige functionaris, en dat ook het predicaat tumenggung in de Mataram-tijd voor de provinciehoofden gebruikelijk was.
LANDRENTE.
De sawa's liggen braak na de oogst, de velden zijn droog, met gras en onkruid begroeid, terwijl hier en daar nog stoppels van de kort geleden gesneden rijst uit de grond opsteken. Het levendige vertier van het rijst snijden en het oogstfeest behoren weer reeds tot het verleden. De bedrijvigheid van ploegen en eggen op de onafzienbare watervlakten van tegen die tijd ondergelopen sawa's, waarop de golvende rijen van boven het wateroppervlak uitstekende aardkluiten de verse voren verraden, is nog niet aangebroken. Maar hoewel het pas een uur of zeven in de ochtend is, kan men op de desaweggetjes en voerpaden allerwegen kleine groepjes mensen zien naderen; op de sawa's zitten andere groepjes te praten. Maar geen van allen heeft een werkplunje aan, ook ontbreken de vrouwen en kinderen: er hangt een enigszins officiële sfeer.
Als dan echter uit een van de hoofdkampongs een nieuwe groep mensen te voorschijn komt, wordt duidelijk wat er aan de hand is. Vooraan lopen een Europese ambtenaar en het districtshoofd onderling overleggend, welk sawa gedeelte het eerst onderhanden zal worden genomen; direct achter hen volgt een inlandse beambte, zijn kleding, tropenhoed, slobkousen, het meetinstrument, dat een van de koelies voor het draagt, zijn landrente kaart, die hij al lopende bestudeert, de koelies met de meetketting en richtbalken, welke hem volgen, dit alles doet hem kennen als een mantri van het landrenteonderzoek.
De stoet wordt gesloten door enige desahoofden met kamituwd's, djdgdbaja's en andere prabat desd, allen met hun dienstbanden en bandelier over hun rechter schouder. Men is onderweg naar de sawa's voor de bespreking en de regeling van de landrenteaanslag; dat geeft altijd een hele beslommering, maar dan toch een bedrijvigheid waar men gaarne bij is. Want gogols en andere sawa bezitters kunnen dan zelf de gewenste inlichtingen geven, en waar nodig, hun belangen verdedigen.
De voor het onderzoek onmisbare kaarten worden door de landrente-brigades van de topografische dienst vervaardigd op een schaal van 1 : 5000 ( in gedetailleerd terrein 1 : 1000)OP deze kaarten staan verschillende sawa terreinen en zo geheten droge gronden aangegeven zoals deze doorvoetpaden, waterleidingen, riviertjes, enz in kleinere percelen verdeeld worden. De nauwkeurig bepaalde oppervlakten van deze verkavelingen zijn desa's-gewijze in verzamelstaten opgetekend . De klasseer-mantri, die met het onderzoek is belast, heeft voor iedere desa een afzonderlijke kaart, onderzoekt naar aanwijzingen van de bezitters de grondsoorten, laat de grenzen tussen de verschillende klasse uitmeten, zet de scheidingslijnen in potlood op de kaart, en meet vervolgens in de aldus naar verschillende grondsoorten ingedeelde percelen, het aandeel van ieder deelgenoot uit. Daar ook de landbouwers de oppervlakten van hun eigen bezit uitrekenen, beschikt de klasseer-mantri dus over twee uitkomsten; vertonen zich hierbij verschillen, dan wordt de fout opgespoord en het definitieve cijfer vastgesteld. Nadat op deze wijze in onderling overleg met het desa-bestuur en belanghebbenden voor ieder grondbezitter de juiste oppervlakte en grondsoorten van zijn bouwland zijn vastgesteld, wordt bovendien voor de sawa's de waarde van het te verwachten product getaxeerd. Het zou te vervoeren, de wijze, waarop dit geschiedt, in detail te beschrijven, genoeg zij het te weten, dat ook hierbij zorgvuldig alles in aanmerking genomen wordt wat op de prijs van het product van invloed kan zijn, de plaatselijke marktprijs, de schommelingen in de de prijs, de meer of mindere levendigheid van het plaatselijke handelsverkeer, enz. Ook dit werk geschiedt in onderling overleg met de belanghebbende en onder leiding van Europese ambtenaren, die bij het landrente onderzoek werkzaam zijn.
Zo verkrijgt men tenslotte de gegevens, op grond waaraan de landrente-aanslag kan vastgesteld worden: die voor de sawa's is gebaseerd op de waarde van de te verwachten rijstoogst, die van de droge gronden, tuinen, erven, tegal (bouwgrond) op de waarde van de grond. Het is duidelijk, dat een dergelijk minutieus onderzoek veel tijd kost, en ook niet ieder jaar kan worden ingesteld. De jaarlijkse veranderingen zijn bovendien van te geringe betekenis om de kosten van ieder jaar terugkerend onderzoek te rechtvaardigen.
In de tussen tijd worden jaarlijkse kleine veranderingen door de schrijver van het desahoofd bijgehouden. Intussen wil dat niet zeggen, dat men nu maar tien jaar lang eenmaal vastgestelde aanslag blind laat doorwerken. Verre van dat!
Hij die de Indische rubriek in de dagbladen volgt, zal daarbij herhaaldelijk berichten tegen komen, dat in die en gewesten of afdelingen ontheffing of vermindering van de landrente is verleend. Dit heeft dan alleen betrekking op de belangrijke gevallen, want van de ontheffingen op kleine schaal wordt in de regel geen melding gemaakt. Daar het inlandse bestuur voortdurend voeling heeft met de bevolking, geregeld rapporten over de stand van de gewassen ontvangt, ingrijpt en regelt wanneer de aanplant in gevaar verkeert, is dit bestuur ook volkomen op de hoogte van grote tegenvallers bij de oogst, plotselinge schommelingen in de rijstprijs en mislukkingen van de aanplant. Dan begeeft het betrokken districtshoofd zich naar het getroffen gebied, onderzoekt de moeilijkheden en dient dan al naar gelang van de omstandigheden zijn voorstellen voor de geheel of gedeeltelijke ontheffing van de landrente.
![]() |
Kinderen op het woonerf in de kampong. |
PROEFSNIT EN AMBTSVELDEN.
Een praktisch middel om voortdurend op de hoogte te blijven van de schommelingen in de rijstoogst, zijn de proefsnit-opnamen. Iedere desa heeft namelijk enige proefsnitvelden welke door vier grenspaaltjes in de sawa gemarkeerd zijn. Van deze velden, waarvan de oppervlakten nauwkeurig bekend zijn, wordt gedurende de rijstoogst het product onder toezicht van een Europese ambtenaar van het plaatselijke bestuur gesneden en gewogen waaruit dan de gemiddelde opbrengst van de sawa-klasse kan worden afgeleid. Boven en behalve de grenspaaltjes van de proefsnitvelden, kan men in iedere desa nog tal van andere grenstekens (aardhoopjes, miniatuur stenen pilaartjes, vaak maar een baksteen hoog, in de sawa's vinden, welke de zo geheten ambtsvelden markeren.
Deze ambtsvelden zijn dorpsgrond, welke ter beschikking van het dorpshoofd en van leden van het dorpsbestuur worden gesteld, als vergoeding voor de door hen in het belang van de desa gepresenteerde arbeid.
APANAGE'S.
Al eerder werd melding gemaakt van die gedeelten van Java, waar nog een zekere vorm van zelfbestuur is blijven bestaan, de Vorstenlanden.
Op deze vorstenlanden echter zijn de regelingen, als hiervoor beschreven, niet van toepassing.
Vooral door de vroegere uitgifte van jaarlijkse apanage's draagt het bestuur hier een geheel ander karakter dan in de gouvernementslanden, Van oudsher hebben Mataramse vorsten op grote schaal uitgestrekte gebieden als apanage's uitgegeven: in erfelijk bezit aan leden van de vorstelijke familie, en voor de duur van hun diensttijd aan vorstelijke ambtenaren. Later werden meestal voor het oprichten van landbouwondernemingen dergelijke apanage's ook aan Europese en Chinese landhuurders gegeven. In al deze gebieden droeg de vorst het recht, vorstelijke inkomsten te heffen, aan de apanagehouder. De voornaamste van deze inkomsten was de zo geheten padjeg bumi (grondbelasting) welke in de regel bestond uit de helft van de oogst; alleen op minder vruchtbare grond was de heffing minder. Vooral in de laatste anderhalve eeuw heeft het apanage-stelsel in het ouderwetse Javaanse dorpsverband een radicale wijziging gebracht. Het dorpshoofd, (lura of bekel) dat van oudsher zijn gezag ontleende aan een vrije keuze van de gogol's van de zelfstandige desa, werd in het vervolg benoemd door de apanagehouder, en kreeg langzamerhand de functie van rentmeester, wiens voornaamste zorg was het innen van de padjeg voor zijn heer.
Twintig jaar geleden heeft de regering met medewerking van de vorsten een aanvang gemaakt met de apanage's. Alhoewel de lasten, welke onder dit stelsel aan de bevolking opgelegd ware, zwaar drukten, is het toch een daad van wijs bestuursbeleid geweest, dat men met deze afschaffing niet overhaast te werk is gegaan.
Met vaste hand, maar rustig en geleidelijk, is de noodzakelijke hervorming zonder schokken tot uitvoer gebracht. Nu na twintig jaar behoren dan ook de apanage's zo goed als tot het verleden.
Ook de dorpen zijn weer enigszins tot zelfstandige gemeenschappen gemaakt (kalurahan's onder een lurah als dorpshoofd) al verkeert overigens dit dorpswezen nog in een overgangstoestand.
Het streven is er echter op gericht de kalurahan's geleidelijk ongeveer op dezelfde leest te schoeien als de desa's in de gouvernementslanden (het district bestuurde gebied). En daarmee zal dan ook binnen afzienbare tijd het Vorstenlandse dorp weer hervormd zijn tot de oude gemeenschap, zoals de Javaanse landbouwer zelf haar in de loop der eeuwen heeft opgebouwd, en waarmee hij zich dan ook het best vertrouwd voelt.
VII. DE GREBEG MAULUD EN HET ZUIDERSTRAND.
DE FEESTDRUKTE IN DE STAD.
Het is een van die mooie dagen te Yogjakarta, waarop een verfrissende regenbui gedurende de nacht en in de vroege ochtenduren, de laatste stofsporen van wegen en huizen, van gebladerte en struiken heeft weggespoeld. De zandige bodem van de begrinte wegen en paden, vooral in de oost-moesson droog en stoffig, heeft gretig de overvloedige stromen regenwater opgeslorpt; en het gezicht op de brede, landelijke weg is een lust voor het oog. Het doorluchtige Yogjakarta - Ngalonjakarta Adiningrat - is in feestgewaad. Betoverend is het kleurenspel van de eerste nog schuin invallende stralen van de ochtendzon op het met miljoenen parelende druppels bestrooide bladerdek van bomen en heesters.
Op het lichtgroen van de donzige kruinen van de dicht geloverde tamarinde-bomen, op de donkergroene reuzenkwasten van fijn gebladerte, statig afhangend van de wijde kruinen van de wringin's, op de rood gevlekte, donker groenen heggen van de kembang spatu. op de pad gevallen, warm-okergele bloemkelken van de waru-bomen op de erven; op al dat rijke groen en warme rood, geel en bruin schitteren en tintelen zonnetjes en sterretjes. Het is een zonnige inzet voor de grebeg Maulud, het grote feest in de Vorstenlandse hoofdsteden Yogjakarta en Surakarata ter ere van de geboortedag van de Profeet.
En niet alleen in de hoofdsteden zelf! In dit vroege morgenuur trekken ook reeds talrijke groepen dorpelingen uit de verst verwijderde desa's naar Yogja's centrum, en van daar uit naar de grote alun alun voor de ingang van de kraton.
De hoofdweg en de grote wegen in de nabijheid van de alun alun zijn al spoedig één krioelende, gonzende mensen massa. Groepjes van in lange slierten achter elkaar aan lopende desa bewoners doorsnijden voortdurend de menigte. In de toenemende drukte durven de dorpelingen elkaar niet te verlaten; kleine peuters, waarvan sommigen zelfs met geen andere kleding aan dan een zilveren of koperen schaamplaatje en een gekleurd driehoekig, katoenen borstlapje, trachten aan de hand van vader of moeder meelopende, met vlugge dribbelpasjes de grote mensen bij te houden.
![]() |
Klein meisje met ratel. |
Het geroezemoes van de duizenden en nog eens duizenden slenteraars wordt allerwegen overstemd door het klingelende gamelanspel. Geen grote desa, die niet haar gamelan heeft meegenomen om zich in het algemene feestgedruis te mengen. Langs de hoofdweg hebben zich geleidelijk overal pradjurit arahan, dorpelingen gewapend met korte pieken, die met kleine, driehoekige vlaggetjes zijn versierd. Iedere desa levert zijn contingent van deze , in onafgebroken rijen langs de kant van de weg opgestelde erewacht.
Alhoewel op dit vroege uur de mensen massa de hoofdwegen reeds in volle breedte in beslag heeft genomen, passeren de verschillende stoeten zonder de minste moeite. Overal waar een panewu (ambtenaar), een weddnd, een regent, een pangeran (adellijk persoon) of een autoriteit met gevolg verschijnt, maakt de menigte uit zich zelf ruim baan.
Daar nadert de optocht met de regent. Aan het hoofd van de stoet lopen enige begeleiders; de regent zelf zit te paard, tuig en zadel zijn met koperbeslag versierd, de leren schabrak (dekje voor onder het zadel) is kleurig beschilderd.
Hij zelf gekleed in een goud gegalonneerde zwart lakense jas en een fraai bewerkte, gebatikte dodot als lende kleed, welke de zijden pantelon van fraai gekleurde kain tjinde (dubbel geïkatte zijden doek) nog even zichtbaar laat.
Een ivoor witte kuluk bedekt de zwarte haarwrong. Het teken van zijn waardigheid, geopende pajung (zonnescherm) wordt hem boven het hoofd gehouden door de pajung drager, die er wonderwel in slaagt om, naast de onrustig trippelende telganger meelopende, zijn waardigheid te bewaren.
De stoet wordt besloten door enkele ngode's, bedienden, die als reserve-ampilan-dragers optreden, dan wel met andere kleine diensten behulpzaam zijn.
Van al deze tochten en stoeten, welke in voortdurende afwisseling de hoofdwegen doorsnijden is er één, en wel de grootste, die niet rechtstreeks naar de alun alun gaat. De rijksbestuurder, Pangeran Aria Adipati Danuredja maakt alvorens naar de kraton te trekken, eerst zijn opwachting bij de vertegenwoordiger van het Nederlandse gezag, de gouverneur van Yogjakarta. Het is een lange stoet, welke zich langs de hoofdweg naar de gouverneurswoning begeeft. Een opeenvolging van lange rijen pengampil's, ngode's, allen in statige processie gang voortschrijdende, voorafgegaan door het rijtuig van de regent, in het midden van de stoet gevolgd door dat van de rijksbestuurder en zijn vrouwen. Naast de chauffeur van de auto van de rijksbestuurder zit de pajungdrager, die de gesloten pajung van zijn meester schuin naar boven houdt.
Zie vervolg: JAVA. EERSTE DEEL. 1934. (DEEL 7)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten